ECLI:NL:RBZWB:2025:96

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
AWB 22_1279
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake omgevingsvergunning voor de bouw van een varkensstal in Roosendaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een varkensstal had ingediend, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, dat deze aanvraag had afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De zaak betreft een aanvraag die op 19 april 2022 was afgewezen, waarbij de rechtbank in een eerdere tussenuitspraak op 4 april 2024 het onderzoek had heropend en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB) had verzocht om een geurberekening. De STAB heeft op 15 augustus 2024 een deskundigenbericht uitgebracht, waar partijen op hebben gereageerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de omgevingsvergunning niet kon weigeren op basis van geurhinder, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen vier maanden na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de afwijzingsgrond van geurhinder niet langer kan worden gehanteerd. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/1279

einduitspraak van 15 januari 2025 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , tevens h.o.d.n. [bedrijf van eiseres] , uit [plaats] , eiseres(gemachtigde: [gemachtigde] )

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, het college
(gemachtigde: mr. E.P. Euverman)

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 19 april 2022 over het afwijzen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een varkensstal.
De beroepen zijn behandeld op zitting in Breda op 22 februari 2024. Eiseres was daarbij aanwezig, samen met haar echtgenoot. Ook was [gemachtigde] aanwezig als gemachtigde van eiseres, samen met [naam 1] en [naam 2] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.P. Euverman als gemachtigde en [naam 3] .
In een tussenuitspraak van 4 april 2024 heeft de rechtbank, in het licht van artikel 3.3.5, aanhef en onder d van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’ (hierna: het bestemmingsplan), het onderzoek heropend en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB) verzocht een geurberekening te maken en daarbij specifiek aandacht te besteden aan een aantal door de rechtbank geformuleerde vragen.
De STAB heeft op 15 augustus 2024 een deskundigenbericht uitgebracht. Hierop hebben partijen gereageerd.
Vervolgens heeft het college kenbaar gemaakt gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord.
De rechtbank heeft op 17 december 2024 het beroep nogmaals op zitting behandeld. Hierbij waren eiseres en haar echtgenoot aanwezig, samen met gemachtigde [gemachtigde] en [deskundige 1] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.P. Euverman als gemachtigde, vergezeld door [naam 3] en drs. ing. [naam 4] . Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden, het wettelijk kader en de aan de STAB gestelde vragen verwijst de rechtbank allereerst naar de tussenuitspraak van 4 april 2024. De onderhavige uitspraak bouwt daarop voort.
2. De STAB beantwoordt in haar verslag van 15 augustus 2024 de vragen als volgt (hier kort samengevat).
Vraag 1: Is V-Stacks vergunning of V-Stacks gebied de geschikte methode voor het berekenen van de achtergrondbelasting en bijdrage in de afname van de achtergrondbelasting?
Beide modellen zijn geschikt. De methodiek uit het stappenplan van de provincie omvat een combinatie van berekeningen met de rekenmodellen gebied en vergunningen.
Vraag 2: Op welke hoogte moet het emissiepunt van de luchtwasser worden bepaald en wat is de correcte diameter van de luchtwasser?
Voor stal 1 op 8,5 meter hoogte. Dit is de onderzijde van de uitstroomopening. De diameter moet op 1,0 meter worden ingevoerd. Voor stal 2 op 6,0 meter hoogte. Dit is de bovenzijde van de constructie waar de ventilatielucht via de luchtwasser en ventilatoren naar buiten komt. De diameter moet op 1,96 meter worden ingevoerd. Dit is een fictief berekende diameter van het uitstroomoppervlak van een centrale afzuiging.
Vraag 3: Betreft de [adres 1] het meest geurgevoelige object?
Nee. Het meest gevoelige object is de woning [adres 2] .
Vraag 4: Met welk grootte van het rekengebied moet er gerekend worden?
Er moet gerekend worden met een rekengebied van 4x4 km.
Vraag 5: Dient het immissiepunt op [adres 1] berekend te worden op de gevel of op het midden van het relevante object?
Het maatgevende object is de woning aan de [adres 2] . Het verdient de voorkeur om het midden van het relevante object als immissiepunt te hanteren.
3. Vervolgens komt de STAB tot de volgende overwegingen.
[adres 2] is conform het stappenplan de maatgevende woning. In de uitgangssituatie is een achtergrondbelasting op die woning van bijna 13 OUE/M3 berekend en is sprake van een overbelaste situatie. Uit de V-Stacksberekeningen volgt dat in de nieuwe situatie de achtergrondbelasting afneemt en lager dan 10 OUE/M3 wordt. Omdat de geurbelasting lager is dan 10 OUE/M3, is er geen sprake meer van een overbelasting van de geurcumulatie. Daarmee voldoet het bedrijf aan de publicatie ‘Afname overbelasting’.
Naast deze maatgevende woning is er een tweede woning ( [adres 1] ) waarbij sprake is van een overschrijding van de norm voor de achtergrondbelasting. In de uitgangssituatie is de achtergrondbelasting op de [adres 1] 10,68 OUE/M3 en is sprake van een overbelaste situatie. Uit de V-Stacksberekeningen volgt dat in de nieuwe situatie (aanvraag) de achtergrondbelasting afneemt tot 10,34 OUE/M3 bij een uittreedsnelheid van 8,43 m/s, dan wel 10,37 OUE/M3 bij een uittreedsnelheid van 10 m/s.
Omdat bij de [adres 1] nog steeds sprake is van een overbelaste situatie, moet worden bepaald of de afname proportioneel is. Op grond van de berekeningen neemt de achtergrondbelasting in beide gevallen voldoende af en wordt voldaan aan de voorwaarde dat het bedrijf de overschrijding van de overbelasting in voldoende mate compenseert en voldoet daarmee aan de eis van de proportionele afname.
Beoordeling door de rechtbank
Bevindingen STAB en bestreden besluit
4. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat een bestuursrechter in beginsel mag afgaan op de inhoud van een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [1] Dit is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding de beantwoording van de vragen en de conclusies van de STAB niet te volgen. Als gezegd hebben partijen kunnen reageren op de bevindingen van de STAB. Eiseres heeft daarbij aangegeven zich achter het STAB-rapport te kunnen stellen. Het college heeft kritische kanttekeningen geplaatst bij het STAB-rapport. De rechtbank constateert in dit kader allereerst dat het college geen volwaardig tegenrapport in het geding heeft gebracht om dat tegenover de bevindingen van de STAB te stellen. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de STAB ook al heeft gereageerd op de zienswijze van het college gericht tegen het conceptverslag. Een weergave hiervan is opgenomen in de Appendix bij het definitieve verslag. De STAB heeft naar aanleiding van de opmerkingen van het college het verslag gedeeltelijk aangepast (waar het ging om de beleidsvrijheid of beleidsruimte van het college, zie pagina 34 van het definitieve verslag). Voor het overige merkt de STAB meermalen op dat de reactie van het college de uitkomsten niet of niet wezenlijk verandert (zie bijvoorbeeld op pagina 37 en 38 van het definitieve verslag).
6. Wanneer de bevindingen van de STAB naast het bestreden besluit worden gelegd brengt dit de rechtbank tot de conclusie dat het college de omgevingsvergunning niet kon weigeren op grond van artikel 3.3.5, aanhef en onder d, van het eerder aangehaalde bestemmingsplan. Dit betekent dat de beroepsgrond van eiseres, voor zover deze is gericht op de beoordeling door het college van het aspect geurhinder (meer specifiek de cumulatieve geurhinder op geurgevoelige objecten), slaagt. Het bestreden besluit zal om deze reden worden vernietigd.
Resterende beroepsgrond
7. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. De rechtbank heeft zich nog niet uitgelaten over de beroepsgrond van eiseres die (samengevat) ziet op het door het college handelen in strijd met het beginsel van fair play en het verbod van vooringenomenheid. Meer concreet is eiseres in dit kader van mening dat het college doelbewust en op oneigenlijke gronden de ontwikkelingen heeft gefrustreerd en de belangen van eiseres heeft benadeeld door ontijdige besluitvorming en een hanteren van een geconstrueerde weigeringsgrond. Gelet op wat in rechtsoverweging 6. is overwogen, behoeft deze beroepsgrond echter geen bespreking meer. Het bestreden besluit komt immers al op een andere grond voor vernietiging in aanmerking.

Conclusie

8.1
Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank constateert - en ter zitting heeft het college ook bevestigd - dat het bestreden besluit (en dus de afwijzing van de aanvraag) uitsluitend op de beoordeling van het ‘geuraspect’ - in artikel 3.3.5, aanhef en onder d van de planvoorschriften - is gestoeld. Gelet op het oordeel van de rechtbank en het feit dat de STAB kan worden gevolgd in haar bevindingen, zal het college worden opgedragen een nieuw besluit te nemen waarbij de afwijzingsgrond van artikel 3.3.5, onder d, van het bestemmingsplan niet langer kan worden gehanteerd. Daarbij zal het college, gelet op de aanvraag die na de vernietiging van het bestreden besluit ‘herleeft’, zich moeten uitlaten over de vraag of medewerking aan het bouwplan kan worden verleend met toepassing van artikel 3.2.2, onder g, van het bestemmingsplan. De rechtbank zal het college opdragen dat nieuwe besluit te nemen binnen vier maanden na verzending van deze uitspraak.
8.2
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
8.3
De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.174,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het (tweemaal) verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na de tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 907,‑ en wegingsfactor 1).
Eiseres heeft tevens verzocht om vergoeding van deskundigenkosten. De rechtbank is van oordeel dat deze, gelet op de dubbele redelijkheidstoets, voor vergoeding in aanmerking komen, met dien verstande dat het urenaantal voor de [deskundige 1] , gelet op de (beperkte) duur van de nadere zitting van de rechtbank, wordt gesteld op vier uur in plaats van de gevraagde zes uur. De deskundigenkosten komen dus op € 1.400,- voor de [deskundige 2] , € 3.645,- voor [deskundige 1] (geurberekeningen) en € 540,- voor [deskundige 1] (zitting), in totaal dus € 5.585,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 19 april 2022 gegrond;
  • vernietigt dat besluit;
  • draagt het college op om binnen vier maanden na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat door de rechtbank is overwogen;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 8.759,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. E.J. Govaers, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. S. Hindriks, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 15 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen
deze uitspraaken de
tussenuitspraakkan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 20 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4775.