In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 19 februari 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 520.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, vond deze waarde te hoog en stelde dat de waarde maximaal € 480.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 13 februari 2025, waarbij zowel de gemachtigde van de belanghebbende als de taxateur van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet overtuigend heeft aangetoond dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. De rechtbank is van mening dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de verouderde staat van de woning en de gebreken die door de belanghebbende zijn aangevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning schattenderwijs op € 485.000 moet worden bepaald, wat betekent dat het beroep van de belanghebbende gegrond is. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de WOZ-waarde van de woning tot € 485.000, wat ook gevolgen heeft voor de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB).
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan de belanghebbende moet vergoeden en dat de belanghebbende recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die in totaal € 3.108 bedraagt. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.