In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 januari 2025, wordt het beroep van Van Haren Schoenen B.V. beoordeeld. De eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft het UWV aangeklaagd omdat het niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek om herbeoordeling van de uitkering van een voormalige werknemer. Het verzoek was op 16 mei 2024 ingediend en het UWV had uiterlijk op 12 juli 2024 moeten beslissen. Aangezien het UWV niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd, heeft de eiser het UWV op 19 juli 2024 in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat het UWV niet tijdig heeft beslist en legt het UWV op om binnen vier maanden na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 371,- en een proceskostenvergoeding van € 453,50 aan de eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.