ECLI:NL:RBZWB:2025:948

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
24/8296
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking bouwvergunning zonder griffierecht

In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen, dat op 28 augustus 2024 een aan hem in 2000 verleende bouwvergunning heeft ingetrokken. Verzoeker heeft op 16 december 2024 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 20 februari 2025 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker het griffierecht van € 187,- niet heeft betaald. De griffier had verzoeker in een aangetekende brief van 18 december 2024 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te betalen. Deze brief kon echter niet op het opgegeven adres worden bezorgd en is retour gezonden. Verzoeker was inmiddels op een ander adres ingeschreven, maar heeft het griffierecht niet betaald.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het niet tijdig betalen van het griffierecht niet verontschuldigbaar is, aangezien verzoeker geen reden heeft gegeven voor dit verzuim. Hierdoor is het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/8296

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker,

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen, (het college).

Inleiding

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van 28 augustus 2024, over het intrekken van een aan hem in 2000 verleende bouwvergunning. Hij heeft de voorzieningenrechter op 16 december 2024 verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Toetsingskader
Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient moet griffierecht betalen. [1] In een zaak als deze is het griffierecht € 187,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
Heeft verzoeker het griffierecht tijdig betaald?
De griffier heeft bij aangetekend ( [nummer] ) verzonden brief van 18 december 2024 verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. De brief is verzonden naar het adres zoals door verzoeker is opgegeven in zijn verzoekschrift: ‘ [adres 1] in [plaats] ’. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de aangetekende brief op 20 december 2024 niet bezorgd kon worden op dat adres, maar dat deze is bezorgd op een afhaalpunt. Verzoeker heeft deze aangetekend verzonden brief niet afgehaald, waarna de brief retour is gezonden aan het landelijk dienstencentrum van de rechtspraak. Omdat verzoeker sinds 27 november 2024 in de Basisregistratie personen staat ingeschreven op het adres ‘ [adres 2] in [plaats] ’, heeft de rechtbank een kopie van de nota op 23 december 2024 naar dat adres verzonden. Verzoeker heeft het griffierecht niet betaald.
Is het niet tijdig betalen verontschuldigbaar?
Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 20 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.