ECLI:NL:RBZWB:2025:948
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking bouwvergunning zonder griffierecht
In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen, dat op 28 augustus 2024 een aan hem in 2000 verleende bouwvergunning heeft ingetrokken. Verzoeker heeft op 16 december 2024 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 20 februari 2025 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker het griffierecht van € 187,- niet heeft betaald. De griffier had verzoeker in een aangetekende brief van 18 december 2024 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te betalen. Deze brief kon echter niet op het opgegeven adres worden bezorgd en is retour gezonden. Verzoeker was inmiddels op een ander adres ingeschreven, maar heeft het griffierecht niet betaald.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het niet tijdig betalen van het griffierecht niet verontschuldigbaar is, aangezien verzoeker geen reden heeft gegeven voor dit verzuim. Hierdoor is het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.