ECLI:NL:RBZWB:2025:921

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
02-282350-24 en 02-247223-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling en bezit van MDMA met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 19 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 juli 2024 in Tilburg zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan een aangever door met een mes in zijn hand te steken. De rechtbank oordeelde dat het alternatieve scenario van de verdachte niet aannemelijk was en dat de aangifte van de aangever ondersteund werd door objectieve bewijsmiddelen. De rechtbank achtte de zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen, evenals het bezit van 7,5 gram MDMA op 31 juli 2024. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en kreeg bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van begeleiding. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die letsel had opgelopen door de mishandeling. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor een deel ontvankelijk in zijn vordering, maar wees andere delen af of verklaarde ze niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de gevolgen voor slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-282350-24 en 02-247223-24 (ttz. gev.)
vonnis van de meervoudige kamer van 19 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2005 te [geboorteplaats 1] ( [land] )
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaken

De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L.A. Pronk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
parketnummer 02-282350-24
op 3 juli 2024 te Tilburg zwaar lichamelijk letsel aan [aangever] heeft toegebracht door met een mes in zijn hand te steken, dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel hem heeft mishandeld;
parketnummer 02-247223-24
op 31 juli 2024 in [woonplaats] 7,5 gram MDMA voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 02-282350-24
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde zware mishandeling heeft begaan.
Parketnummer 02-247223-24
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 7,5 gram MDMA aanwezig heeft gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 02-282350-24
De verdediging bepleit primair vrijspraak van het ten laste gelegde feit, omdat het alternatieve scenario van verdachte niet kan worden uitgesloten. Subsidiair wordt vrijspraak bepleit voor de primair ten laste gelegde zware mishandeling, omdat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel en wordt voor de poging tot zware mishandeling dan wel de mishandeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Parketnummer 02-247223-24
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02-282350-24
Vast staat dat aangever op 3 juli 2024 in Tilburg een afspraak had met iemand. Verdachte was op de afgesproken plek. Omstreeks 16.00 uur is verdachte bij aangever in de auto gestapt en om 16.21 uur is aangever bij het ziekenhuis aangekomen met letsel aan zijn hand. De telefoon van verdachte is in de auto van aangever achtergebleven.
Verklaring verdachte
Aangever stelt dat hij via Telegram een afspraak had gemaakt met een hem onbekende persoon die twee kilogram 2MMC van aangever wilde kopen. In de auto heeft deze onbekende jongen een mes getoond en gezegd dat aangever de 2MMC moest afgeven. Toen aangever niet meewerkte, is een worsteling ontstaan, waarbij aangever is weggereden en door de jongen in zijn hand is gestoken. De jongen is met de tas met 2MMC uit de auto vertrokken.
Alternatief scenario
Verdachte heeft ter zitting een alternatief scenario geschetst over de gebeurtenissen in de auto. Hij zou in opdracht van een ander een pakketje met onbekende inhoud gaan ophalen. Dit pakketje zou in de achterbak van een auto liggen. Er was geen sprake van een koop, dus hij had geen geld bij zich. Hij had ook geen mes bij zich. Eenmaal bij aangever in de auto, wilde aangever verdachte beroven van zijn geld. Aangever begon te rijden om verdachte mee te nemen. Verdachte is uiteindelijk de auto uit gevlucht en daarbij is zijn telefoon in de auto achtergebleven.
Oordeel rechtbank
In het alternatief scenario zou verdachte bij de verkeerde persoon in de auto zijn gestapt en zou aangever erover liegen dat de persoon die zijn telefoon in de auto achterliet degene is die hem letsel heeft toegebracht met een mes en 2 kilo 2MMC heeft meegenomen. Daarnaast zou aangever binnen een zeer kort tijdsbestek - namelijk ergens ná het verlaten van de auto door verdachte na 16.00 uur en vóór de aankomst bij het ziekenhuis om 16.21 uur - op een andere manier aan het vastgestelde letsel aan zijn hand moeten zijn gekomen. De rechtbank ziet niet in waarom aangever in dit scenario aangifte tegen verdachte zou doen. Het scenario dat door aangever is geschetst, wordt daarnaast ondersteund door andere, objectieve bewijsmiddelen in het procesdossier. Uit de tijdlijn die is opgemaakt na het uitlezen van de telefoongegevens van verdachte komt naar voren dat tussen de afspraak van aangever en verdachte en de aankomst van aangever bij het ziekenhuis maar twintig minuten zit. In het ziekenhuis is het letsel geconstateerd. Vanwege deze korte tijdspanne is de rechtbank van oordeel dat het ondersteunend bewijs beter past bij de aangifte dan bij de verklaring van verdachte.
De rechtbank acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft bij de politie ontkend dat de in de auto van aangever aangetroffen iPhone 11 van hem is. Pas ter zitting heeft hij een alternatieve scenario geschetst ter verklaring van de aanwezigheid van zijn telefoon in de auto van aangever, terwijl hij hierover al bij de politie, rechter-commissaris en in de raadkamer gevangenhouding had kunnen verklaren. Bovendien wil verdachte niet verklaren van wie hij de opdracht heeft gekregen om het pakket op te halen en heeft hij ook verder geen concrete, verifieerbare gegevens aangedragen op grond waarvan zijn verklaring kan worden gecontroleerd.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de verklaring van verdachte, dat hij pas na dit incident een mes bij zich is gaan dragen, niet juist kan zijn, omdat hij in de nog openstaande zaak met een pleegdatum voor onderhavig incident wordt verdacht van een poging tot doodslag waarbij hij met een mes heeft gestoken. Dit sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte niet naar waarheid heeft verklaard.
Dit alles maakt dat de rechtbank de aangifte als uitgangspunt neemt.
Zwaar lichamelijk letsel
Op basis van de aangifte stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever heeft verwond door met een mes in zijn hand te steken. Bij deze mishandeling zijn zenuwen beschadigd geraakt en de dag na het incident is aangever aan zijn hand geopereerd voor zenuwherstel. Hij heeft daarna handtherapie gevolgd. Bij aangever is sprake van een blijvend litteken. Een half jaar na de mishandeling kon hij zijn hand nog steeds niet goed bewegen en had hij nog veel pijn aan zijn pink. Volgens de geneeskundige verklaring bedroeg de herstelduur meer dan zes weken. Het is de vraag of de handzenuw volledig zal herstellen. Gelet op de ernst van het letsel, de noodzaak van een operatie en de herstelduur kwalificeert de rechtbank dit letsel als zwaar lichamelijk letsel. Door met een mes in de hand van iemand te steken, bestaat de aanmerkelijke kans dat die persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt. Daaruit volgt voor de rechtbank dat bij verdachte in ieder geval sprake is geweest van voorwaardelijk opzet gericht op het toebrengen van dit letsel. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 02-247223-24
Omdat verdachte het feit heeft bekend en door de verdediging geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen (bijlage III) als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02-282350-24
op 3 juli 2024 te Tilburg aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten doorgesneden zenuwen in de hand (met als gevolg tintelingen en ongevoeligheid in de hand en de onmogelijkheid om de ringvinger en de pink te strekken), heeft toegebracht door hem met een mes in zijn hand te steken;
Parketnummer 02-247223-24
op 31 juli 2024 te [woonplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 7,5 gram MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt, gelet op de bepleite vrijspraak, primair geen straf aan verdachte op te leggen. Subsidiair wordt verzocht te volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaar en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Op 3 juli 2024 heeft er in Tilburg een ripdeal plaatsgevonden. Verdachte had die dag een afspraak met het slachtoffer om 2MMC van hem te kopen. Verdachte heeft zijn mes getoond en wilde alle 2MMC hebben. Toen het slachtoffer daaraan geen gehoor gaf, heeft verdachte hem in zijn hand gestoken. Als gevolg daarvan is bij het slachtoffer zenuwletsel ontstaan, waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was. Het slachtoffer heeft daar een blijvend litteken aan overgehouden. Ook kan het slachtoffer zijn pink en ringvinger niet strekken. Door op deze manier te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers nog lange tijd de gevolgen kunnen ervaren van een zware mishandeling. Dit blijkt ook uit de vordering tot schadevergoeding die is ingediend door het slachtoffer.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van 7,5 gram MDMA.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van
25 oktober 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit.
Dit vonnis is echter nog niet onherroepelijk en zal daarom niet als strafverzwarende omstandigheid worden meegenomen. De rechtbank constateert dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 3 februari 2025. Daarin komt naar voren dat door de ontkennende houding van verdachte geen adequate inschatting van delictgerelateerde factoren kan worden gemaakt. Er zijn zorgen over de dagbesteding, het middelengebruik, de financiën en het sociaal netwerk van verdachte en er zijn aanwijzingen voor een licht verstandelijke beperking. Mogelijk heeft dat bijgedragen aan zijn delictgedrag, mate van beïnvloedbaarheid en de manier van handelen. Hoewel in het kader van een andere strafzaak schorsingsvoorwaarden zijn opgelegd en verdachte zich daar feitelijk aan houdt, laat hij geen gedragsverandering zien. Ondanks de indicaties om het jeugdstrafrecht toe te passen, acht de reclassering dat niet aan de orde. Verdachte is namelijk niet schoolgaand, er is geen sprake van pedagogische afhankelijkheid en zijn ouders lijken vrijwel geen rol te spelen. Wel ziet de reclassering aanleiding om een straf met bijzondere voorwaarden te adviseren, gelet op de jonge leeftijd van verdachte, het ontbreken van een structurele dagbesteding en inkomen en de zorgen die er zijn over het sociaal netwerk en softdrugsgebruik.
Strafoplegging
Gelet op de bevindingen van de reclassering ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Anders dan de officier van justitie sluit de rechtbank aan bij het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen), waarbij een zeer langdurige herstelperiode (meer dan zes maanden) of geen volledige genezing wordt verwacht. Het uitgangspunt daarbij is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar, waarbij nog geen rekening is gehouden met het bezit van de MDMA. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte deze feiten heeft gepleegd terwijl hij, onder dezelfde voorwaarden en met een enkelband, in een schorsing liep van een geweldsmisdrijf. Wel ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om een aanzienlijk deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Dit om verdachte te stimuleren zich voor 100% in te zetten voor de begeleiding en het toezicht van de reclassering.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

In de zaak met parketnummer 02-282350-24
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [aangever] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 106.786,31, bestaande uit € 3.786,31 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade met een ophoging van € 100.000,- voor mogelijk toekomstige schade in het kader van hoger beroep.
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de benadeelde partij in zijn vordering voor zover het betreft de schade voor de gestolen goederen alsmede de mogelijk toekomstige schade in het kader van hoger beroep ter hoogte van € 100.000,- niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het eigen risico, de reiskosten en één keer de ziekenhuisdaggeldvergoeding zijn wel voor toewijzing vatbaar. Ook zijn de immateriële schade ter hoogte van € 3.000,- en wettelijke rente toewijsbaar. Zij vordert daarnaast de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair wordt ten aanzien van de reiskosten en de kosten voor het eigen risico gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft de gestolen goederen wordt verzocht de vordering af te wijzen. Voor de ziekenhuisdaggeldvergoeding en de mogelijk toekomstige schade in het kader van hoger beroep wordt verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de immateriële schade wordt verzocht de vordering op een lager bedrag vast te stellen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Reiskosten en eigen risico
De door de benadeelde partij gevorderde schade voor de reiskosten en de kosten voor het eigen risico acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd, door de verdediging niet betwist en een rechtstreeks gevolg van het strafbare feit. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen.
Ziekenhuisdaggeldvergoeding
Voor wat betreft de ziekenhuisdaggeldvergoeding is de rechtbank van oordeel dat door de
benadeelde partij niet is gesteld dat er daadwerkelijk kosten zijn gemaakt om de opname van de benadeelde partij te veraangenamen, dan wel sprake is geweest van kosten voor de aanschaf van bed- en/of ziekenhuiskleding. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gestolen goederen
Door de benadeelde partij zijn kosten voor de gestolen goederen gevorderd. Wegens het ontbreken van causaal verband tussen het handelen van verdachte en de ontstane schade – diefstal is immers niet ten laste gelegd - zal de rechtbank dit deel van de vordering afwijzen.
Mogelijk toekomstige schade in het kader van hoger beroep
De gevorderde vergoeding voor nader te onderbouwen schade betreft schade die nog niet is gevorderd, dan wel niet bekend is, dan wel toekomstig is in verband met een eventuele procedure in hoger beroep. Dit deel van de vordering zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade (3.000,-)
De benadeelde partij heeft letsel opgelopen als gevolg van het incident, zodat hij recht heeft op vergoeding van immaterieel nadeel. Gelet op de aard en ernst van het letsel en de overige omstandigheden van het geval, begroot de rechtbank dit nadeel nu op € 3.000,-.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 3 juli 2024.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

Bij verdachte zijn op 31 juli 2024 een mes en hennep in beslag genomen. Verdachte heeft van beide voorwerpen ter zitting afstand gedaan. De rechtbank zal daarom geen beslissing meer nemen op het beslag.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 02-282350-24
zware mishandeling;
parketnummer 02-247223-24
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf (12) maanden, waarvan vier (4) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich na uitnodiging zal melden bij Novadic Kentron te Rooseveltlaan 148, 4624 DE Bergen op Zoom en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht. Verdachte zal binnen dit toezicht werken aan bewustwording van de levensstijl en middelenproblematiek en de begeleidingsmodule Stap voor Stap volgen;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal laten begeleiden door Stichting Mozaïk of een soortgelijke instelling, waarbij verdachte zich dient te houden aan de huisregels en aanwijzingen zoals die gedurende deze begeleiding door of namens voornoemde instelling aan verdachte zullen worden gegeven;
* dat verdachte zich, indien nodig, gedurende de proeftijd zal laten behandelen door een forensische zorgverlener, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze behandeling door of namens voornoemde instelling aan verdachte zullen worden gegeven;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangever] , geboren op [geboortedag 2] 1995 te [geboorteplaats 2] , zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte gedurende de proeftijd een opleiding mbo Breed in Breda of een soortgelijke instelling zal volgen;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan de controle van het gebruik van alcohol en drugs en zich verplicht mee te werken aan urine- of ademonderzoek (blaastest), waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak de controle zal plaatsvinden;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
Ter zake van parketnummer 02-282350-24
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van € 3.618,71, waarvan € 618,71 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade die ziet op de gestolen goederen af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever] , € 3.618,71 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 46 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.B. van Onzenoort, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en
mr. R. Combee, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk en mr. S.A. Lemmens, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 februari 2025.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
Parketnummer 02-282350-24
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Tilburg aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere doorgesneden pees/pezen en/of spier(en) en/of zenuw(en) in de pink en/of hand (met als gevolg tintelingen en/of ongevoeligheid in de hand en/of de onmogelijkheid om de ringvinger en/of de pink te strekken), heeft toegebracht door hem met een mes althans een scherp voorwerp in zijn hand te steken/snijden/raken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
hem met een mes althans een scherp voorwerp in zijn hand gesneden/gestoken/geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Tilburg [aangever] heeft mishandeld door hem met een mes althans een scherp voorwerp in zijn hand te steken/snijden/raken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Parketnummer 02-247223-24
hij op of omstreeks 31 juli 2024 te [woonplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )