ECLI:NL:RBZWB:2025:920

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
02-120451-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot uitlokking van moord met gedetailleerde informatie over het slachtoffer en belofte van betaling aan minderjarige uitvoerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot uitlokking van moord. De verdachte heeft in de periode van 1 februari 2024 tot en met 8 april 2024 via internet gesprekken gevoerd met verschillende partijen over een moordopdracht. Hij heeft een minderjarige jongen gedetailleerde informatie over het beoogde slachtoffer verstrekt en hem € 30.000,- beloofd als hij het slachtoffer zou vermoorden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de poging tot uitlokking van moord, ondanks zijn ontkenning van de intentie om de moord daadwerkelijk te laten uitvoeren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 13.116,90 te betalen aan de benadeelde partij, die bestaat uit zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen, inclusief de wettelijke rente vanaf de laatste dag van de bewezenverklaarde periode. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer, die door de moordopdracht in angst heeft geleefd en zijn vertrouwde omgeving heeft moeten verlaten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/120451-24
vonnis van de meervoudige kamer van 19 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2001 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan,
raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 5 februari 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 februari 2024 tot en met 8 april 2024 heeft geprobeerd [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en een of meer onbekend gebleven anderen uit te lokken om [slachtoffer] te vermoorden.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is bepleit de dagvaarding partieel nietig te verklaren, omdat niet nader gespecificeerd is wie verdachte, naast [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , zou hebben uitgelokt om [slachtoffer] te vermoorden en met welke uitlokkingsmiddelen hij dat zou hebben gedaan.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat van partiële nietigheid geen sprake is. Op grond van de inhoud van het dossier en de door haar gegeven nadere toelichting op zitting, is voldoende duidelijk waartegen verdachte zich dient te verdedigen.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat voor de tenlastelegging van een bepaald feit is vereist dat het om een bepaalde geconcretiseerde gedraging gaat. Een tenlastelegging die in de beschrijving van het gebeuren te weinig specifiek, fysiek onleesbaar, onduidelijk, innerlijk tegenstrijdig of onbegrijpelijk is, kan daarom niet dienen als grondslag voor een terechtzitting en zal daarom leiden tot nietigheid van de dagvaarding.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding in onderhavige zaak voldoende concreet is en dat het voor verdachte, in samenhang bezien met het dossier (in het bijzonder de chatgesprekken op pagina 493 en 495) voldoende duidelijk is waartegen hij zich dient te verdedigen, waardoor de tenlastelegging aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet. De dagvaarding is daarom geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
3.4
Redenen voor schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot uitlokking van moord, zoals ten laste is gelegd. Verdachte heeft dit feit ook bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte is door de verdediging geen bewijsverweer gevoerd. Wel is verzocht verdachte partieel vrij te spreken van de onderdelen ‘misbruik van gezag’, ‘geweld’, ‘bedreiging’ en ‘misleiding’, nu het dossier daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in de periode van 1 februari 2024 tot en met 8 april 2024 via Telegram en Snapchat aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en een aantal onbekend gebleven anderen met accountnamen zoals ‘ [gebruikersnaam 1] ’ en ‘ [gebruikersnaam 2] ’ de opdracht heeft gegeven om [slachtoffer] te doden. Hij heeft hen daartoe geld in het vooruitzicht gesteld.
Verdachte heeft aanvankelijk [medeverdachte 1] rechtstreeks van de benodigde informatie voorzien. Hij heeft hem het adres en een foto van [slachtoffer] gestuurd. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vervolgens gevraagd langs de woning van [slachtoffer] te gaan om te kijken hoe de situatie was. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben van de woning een foto gemaakt en deze naar [medeverdachte 1] gestuurd. Verdachte heeft daarna nogmaals het adres en een foto aan [medeverdachte 1] verzonden en hem een bedrag van € 30.000,- beloofd.
Op enig moment zijn op Snapchat de groepen ' [naam groep] ' en 'Uitleg' aangemaakt.. Verdachte zat samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de groep ‘ [naam groep] ’. In de groep ‘Uitleg’ zaten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . In deze groepen werd gesproken over het plan om [slachtoffer] te doden en werd daarover informatie gedeeld, waarmee verdachte dus vervolgens ook rechtstreeks contact had via de groep ‘ [naam groep] ’ met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Verdachte probeert ook nog, in afzonderlijke chatcontacten, twee personen met de accountnamen ‘ [gebruikersnaam 1] ’ (op 3 april 2024) en ‘ [gebruikersnaam 2] ’ (op 8 april 2024) te bewegen [slachtoffer] te doden.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft op zitting verklaard dat het een wanhoopsdaad was, dat hij nooit echt de bedoeling heeft gehad om [slachtoffer] te laten vermoorden en dat hij heeft geprobeerd de moordopdracht in te trekken.
De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. Uit het dossier blijkt op geen enkele wijze dat verdachte heeft geprobeerd de opdracht tot de moord op [slachtoffer] in te trekken/stop te zetten. Integendeel, hij heeft juist het adres en een foto van [slachtoffer] doorgestuurd en heeft zelfs enkele minuten voor zijn aanhouding (8 april 2024) nog chatcontact met ‘ [gebruikersnaam 2] ’ over dat er iemand geveegd moet worden. Bovendien is hij gedurende meerdere maanden op zoek gegaan naar personen die [slachtoffer] tegen betaling om het leven zouden willen brengen.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk uitlokken van een poging tot moord, zoals ten laste is gelegd. Hoewel de inlichtingen niet rechtstreeks aan [medeverdachte 2] zijn verstrekt, volgt uit het dossier wel dat verdachte wist van diens betrokkenheid, doordat hij op een later moment ook in de chatgroep ‘ [naam groep] ’ zat samen met verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Zeker bij de tweede maal dat de gegevens van het beoogde slachtoffer aan [medeverdachte 1] zijn verstrekt, wist verdachte dus dat hij deze gegevens op dat moment met meer personen dan alleen [medeverdachte 1] deelde. Wel zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van de onderdelen ‘misbruik van gezag’, ‘geweld’, ‘bedreiging’ en ‘misleiding’, nu het dossier daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 februari 2024 tot en met 8 april 2024 te Westervoort, Doesburg, [plaats 1] , Coevorden en/of [plaats 2] , althans in Nederland, meermalen heeft gepoogd om personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en (onbekend gebleven) ander(en), door in artikel 47, eerste lid, onder 2 van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door beloften en door het verschaffen van inlichtingen, te bewegen tot het (in vereniging) plegen van het opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven van [slachtoffer] , door aan die [medeverdachte 1] en/of onbekend gebleven anderen
- adresgegevens en een foto van die [slachtoffer] te verschaffen en/of
- de uitbetaling van een geldbedrag van 30.000 euro, althans enig bedrag, te beloven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert – onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2021 (ECLI:NL:RBDHHA:2021:1744) – aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 8 jaar met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte, zijn jonge leeftijd, zijn blanco strafblad en te volstaan met een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf van ten hoogste 4 jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. De verdediging heeft voorwaardelijk verzocht om, in het geval dat de rechtbank de eis van de officier van justitie volgt en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar (of meer) oplegt, over verdachte een rapportage door een psychiater en een psycholoog te laten opmaken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot uitlokking van moord. Verdachte had geld van [slachtoffer] geleend. Hij deed het voorkomen alsof hij dat geld zou gebruiken voor zijn café. In werkelijkheid gebruikte hij het geld om te gokken. Meerdere keren leende hij nieuwe bedragen en dit is opgelopen tot een zeer hoog bedrag. Hij hoopte daarmee geld te winnen om zijn schulden af te kunnen betalen. Toen zijn schulden echter opliepen en hij niets meer kon aflossen, wilde hij [slachtoffer] om het leven laten brengen. Met dit doel is hij op zoek gegaan naar personen die dit tegen betaling zouden willen doen. Hij heeft daarover met meerdere personen via Telegram en Snapchat gesprekken gevoerd. Hij heeft daarbij ook concrete informatie over [slachtoffer] verstrekt. Hoewel verdachte deze intenties ontkent, blijkt dit naar het oordeel van de rechtbank meer dan voldoende uit het dossier, zoals hierboven overwogen.
Verdachte is daarbij zakelijk, kil en volhardend te werk gegaan. Toen de druk bij hem om terug te betalen, toenam, heeft hij via internet met verschillende partijen gesprekken gevoerd over de moordopdracht. Hij heeft daarbij kennelijk op zeker willen spelen door meerdere potentiële ‘opdrachtnemers’ te benaderen. Eén van die opdrachtnemers was een zestienjarige jongen. Verdachte heeft aan deze jongen gedetailleerde informatie over [slachtoffer] verstrekt en hem (uiteindelijk) € 30.000,- beloofd als hij [slachtoffer] zou vermoorden. Deze jongen heeft vervolgens twee vrienden (beiden op dat moment slechts vijftien jaar oud) naar de woning van [slachtoffer] gestuurd om de boel te verkennen. Dat het uiteindelijk niet tot een uitvoering van de moord is gekomen, maar bij een poging tot uitlokking is gebleven, is niet aan verdachte te danken maar aan het enkele feit dat deze jongens of de andere onbekend gebleven personen geen uitvoering hebben gegeven aan het verzoek van verdachte en verdachte zelf werd aangehouden door de politie voordat hij de kans kreeg nog meer potentiële opdrachtnemers te benaderen.
Een ander opzettelijk van het leven (laten) beroven, is een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Als het delict voltooid wordt, zijn de gevolgen ervan onomkeerbaar, maar ook als het blijft bij een poging tot uitlokking, zoals hier het geval, zijn de gevolgen voor het slachtoffer en zijn naasten groot. Dit blijkt wel uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Dit feit heeft een diepe impact gehad op het leven van [slachtoffer] ,. Hij leeft nog elke dag in angst, slaapt slecht en heeft moeten onderduiken en zijn vertrouwde woonomgeving moeten verlaten, omdat lang onduidelijk is geweest of de moordopdracht nog zou worden uitgevoerd. Daardoor heeft hij ook zijn moeder, voor wie hij op dat moment zorgde, en zijn minderjarige dochter langere tijd niet kunnen zien. Zijn werk kan hij nog altijd niet uitoefenen.
Feiten als deze leiden bovendien tot grote beroering en gevoelens van angst en onrust in de maatschappij. Verdachte heeft op geen enkel moment stilgestaan bij al deze gevolgen. Hij heeft enkel gedacht aan het feit hoe hij zo snel mogelijk van zijn afbetalingsverplichtingen zou kunnen afkomen. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Het strafblad
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport de reclassering van 21 januari 2025. Uit het rapport blijkt dat verdachte voor zijn aanhouding zijn leven ogenschijnlijk goed op orde had. Hij had een baan, inkomen en huisvesting. Ook had hij goed contact met zijn familie en een stabiele relatie.
Hoewel een officieel vastgestelde diagnose ontbreekt, zijn er echter aanwijzingen voor problematisch gokgedrag. Verdachte bleef geld lenen om te kunnen blijven gokken. Het lukte hem niet om daarmee te stoppen. Verdachte schaamde zich daarvoor en durfde daar niet met zijn partner of familie over te praten. Hij probeerde zelf naar oplossingen te zoeken.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Er zijn nog altijd zorgen over het gokgedrag en de oplossingsvaardigheden van verdachte. Ook is er nog altijd sprake van een forse schuldenlast. Geadviseerd wordt daarom een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en de verplichting om mee te werken aan schuldhulpverlening.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, zoals hiervoor uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. In de zaak, waar de officier van justitie in haar requisitoir naar heeft verwezen, was het daadwerkelijk ook tot een uitbetaling gekomen. De poging tot uitlokking was daar dus verder gevorderd. Nu dat in deze zaak niet is gebeurd, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar is het mogelijk een voorwaardelijk deel met (bijzondere) voorwaarden op te leggen. De rechtbank acht onderhavige zaak daarvoor te ernstig en is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van slechts 4 jaar zoals door de verdediging is bepleit.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van de verdediging tot de uitvoering van een onderzoek door een psychiater en psycholoog.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 13.116,90, waarvan
€ 8.116,90 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële schade bestaat uit:
  • Hotel- en campingovernachtingen € 2.892,80
  • Kosten maaltijden € 262,60
  • Huurauto in Italië € 198,35
  • Vliegticket naar Italië € 158,15
  • Advocaatkosten arbeidsrechtelijk advies € 4.285,-
  • Kosten psycholoog € 320,-
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering geheel toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 2024, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode. Verder heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in haar pleitnota weliswaar vraagtekens geplaatst bij meerdere onderdelen van de vordering maar op zitting heeft zij betoogd geen punt van de vordering te maken, behalve daar waar het gaat om de advocaatkosten ad € 4.285,-. Daarnaast heeft de verdediging gesteld dat ook de medeverdachten in de procedure betrokken moesten worden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Advocaatkosten arbeidsrechtelijk advies
Door het handelen van verdachte en het feit dat onbekend was of nog uitvoering aan de moordopdracht zou worden gegeven, heeft de benadeelde partij moeten onderduiken. Hij heeft daartoe eerst in hotels in Nederland en daarna op een camping in Italië verbleven. Omdat de benadeelde partij ondergedoken zat én omdat er vraagtekens ontstonden over zijn security clearance, heeft hij zijn werk niet kunnen uitvoeren. Dat hij juridisch advies over allerlei zaken rondom zijn werk heeft gezocht, ligt dan ook voor de hand en staat in voldoende rechtstreeks verband met het handelen van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade voldoende is onderbouwd. Uit de e-mail van de advocaat, die als bijlage aan de vordering tot schadevergoeding is gevoegd, blijkt welke werkzaamheden er zijn verricht. De rechtbank zal deze post dan ook volledig toewijzen.
Overige materiële schade
Ook de overige door de benadeelde partij gevorderde materiële schade acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd, niet inhoudelijk betwist en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag billijk. Dit bedrag is ook niet betwist door de verdediging.
Medeverdachten
De benadeelde partij heeft gemotiveerd aangegeven ervoor te hebben gekozen alleen in de zaak van verdachte een schadevergoeding te vorderen. In het strafrecht zijn er geen mogelijkheden om, buiten de vordering van de benadeelde partij om, personen in het geding te betrekken. Het is aan verdachte om eventueel in een civiele procedure de door hem te vergoeden schade op de medeverdachten te proberen te verhalen.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 april 2024, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, tot de dag van volledige betaling. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 46a en 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot uitlokking van moord;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 13.116,90, waarvan € 8.116,90 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 april 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 13.116,90 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 april 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 100 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Tempel, voorzitter, mr. R. de Jong en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 februari 2025.
Mr. Donders is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.