6.3Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot uitlokking van moord. Verdachte had geld van [slachtoffer] geleend. Hij deed het voorkomen alsof hij dat geld zou gebruiken voor zijn café. In werkelijkheid gebruikte hij het geld om te gokken. Meerdere keren leende hij nieuwe bedragen en dit is opgelopen tot een zeer hoog bedrag. Hij hoopte daarmee geld te winnen om zijn schulden af te kunnen betalen. Toen zijn schulden echter opliepen en hij niets meer kon aflossen, wilde hij [slachtoffer] om het leven laten brengen. Met dit doel is hij op zoek gegaan naar personen die dit tegen betaling zouden willen doen. Hij heeft daarover met meerdere personen via Telegram en Snapchat gesprekken gevoerd. Hij heeft daarbij ook concrete informatie over [slachtoffer] verstrekt. Hoewel verdachte deze intenties ontkent, blijkt dit naar het oordeel van de rechtbank meer dan voldoende uit het dossier, zoals hierboven overwogen.
Verdachte is daarbij zakelijk, kil en volhardend te werk gegaan. Toen de druk bij hem om terug te betalen, toenam, heeft hij via internet met verschillende partijen gesprekken gevoerd over de moordopdracht. Hij heeft daarbij kennelijk op zeker willen spelen door meerdere potentiële ‘opdrachtnemers’ te benaderen. Eén van die opdrachtnemers was een zestienjarige jongen. Verdachte heeft aan deze jongen gedetailleerde informatie over [slachtoffer] verstrekt en hem (uiteindelijk) € 30.000,- beloofd als hij [slachtoffer] zou vermoorden. Deze jongen heeft vervolgens twee vrienden (beiden op dat moment slechts vijftien jaar oud) naar de woning van [slachtoffer] gestuurd om de boel te verkennen. Dat het uiteindelijk niet tot een uitvoering van de moord is gekomen, maar bij een poging tot uitlokking is gebleven, is niet aan verdachte te danken maar aan het enkele feit dat deze jongens of de andere onbekend gebleven personen geen uitvoering hebben gegeven aan het verzoek van verdachte en verdachte zelf werd aangehouden door de politie voordat hij de kans kreeg nog meer potentiële opdrachtnemers te benaderen.
Een ander opzettelijk van het leven (laten) beroven, is een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Als het delict voltooid wordt, zijn de gevolgen ervan onomkeerbaar, maar ook als het blijft bij een poging tot uitlokking, zoals hier het geval, zijn de gevolgen voor het slachtoffer en zijn naasten groot. Dit blijkt wel uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Dit feit heeft een diepe impact gehad op het leven van [slachtoffer] ,. Hij leeft nog elke dag in angst, slaapt slecht en heeft moeten onderduiken en zijn vertrouwde woonomgeving moeten verlaten, omdat lang onduidelijk is geweest of de moordopdracht nog zou worden uitgevoerd. Daardoor heeft hij ook zijn moeder, voor wie hij op dat moment zorgde, en zijn minderjarige dochter langere tijd niet kunnen zien. Zijn werk kan hij nog altijd niet uitoefenen.
Feiten als deze leiden bovendien tot grote beroering en gevoelens van angst en onrust in de maatschappij. Verdachte heeft op geen enkel moment stilgestaan bij al deze gevolgen. Hij heeft enkel gedacht aan het feit hoe hij zo snel mogelijk van zijn afbetalingsverplichtingen zou kunnen afkomen. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Het strafblad
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport de reclassering van 21 januari 2025. Uit het rapport blijkt dat verdachte voor zijn aanhouding zijn leven ogenschijnlijk goed op orde had. Hij had een baan, inkomen en huisvesting. Ook had hij goed contact met zijn familie en een stabiele relatie.
Hoewel een officieel vastgestelde diagnose ontbreekt, zijn er echter aanwijzingen voor problematisch gokgedrag. Verdachte bleef geld lenen om te kunnen blijven gokken. Het lukte hem niet om daarmee te stoppen. Verdachte schaamde zich daarvoor en durfde daar niet met zijn partner of familie over te praten. Hij probeerde zelf naar oplossingen te zoeken.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Er zijn nog altijd zorgen over het gokgedrag en de oplossingsvaardigheden van verdachte. Ook is er nog altijd sprake van een forse schuldenlast. Geadviseerd wordt daarom een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en de verplichting om mee te werken aan schuldhulpverlening.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, zoals hiervoor uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. In de zaak, waar de officier van justitie in haar requisitoir naar heeft verwezen, was het daadwerkelijk ook tot een uitbetaling gekomen. De poging tot uitlokking was daar dus verder gevorderd. Nu dat in deze zaak niet is gebeurd, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar is het mogelijk een voorwaardelijk deel met (bijzondere) voorwaarden op te leggen. De rechtbank acht onderhavige zaak daarvoor te ernstig en is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van slechts 4 jaar zoals door de verdediging is bepleit.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van de verdediging tot de uitvoering van een onderzoek door een psychiater en psycholoog.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.