ECLI:NL:RBZWB:2025:919

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
02-136981-24 en 13-307184-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitlokking van beschadiging van een gebouw en bedreiging via Snapchat

Op 19 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die een minderjarige via Snapchat heeft uitgelokt om met een vuurwapen op een coffeeshop te schieten. De verdachte, geboren in 2005 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Y.A. Samseij. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de uitlokking van zowel de beschadiging van het gebouw als de bedreiging van de pandeigenaar en aanwezigen. De verdachte had de minderjarige medeverdachten opdracht gegeven om te schieten op de coffeeshop, wat resulteerde in een schietincident op 30 maart 2024. De rechtbank achtte de verklaring van de minderjarige medeverdachte betrouwbaar, ondersteund door objectieve bewijsmiddelen zoals chatgesprekken en locatiegegevens. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaring niet aannemelijk was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade aan de benadeelde partij, die € 2.000,- aan immateriële schade vorderde. De rechtbank besloot ook dat de voorwaardelijke jeugddetentie van 180 dagen, opgelegd in een eerdere zaak, ten uitvoer zou worden gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/136981-24 en 13/307184-22 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 19 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad,
raadsvrouw mr. Y.A. Samseij, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 5 februari 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 maart 2024 tot en met 30 maart 2024
feit 1:[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft uitgelokt om met een vuurwapen op [coffeeshop] te schieten;
feit 2:[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft uitgelokt om de pandeigenaar van, de pandhouder van en de aanwezigen in [coffeeshop] te bedreigen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Zij gaat er vanuit dat verdachte degene is geweest die via Snapchat als ‘ [bijnaam] ’ contact heeft gehad met [medeverdachte 1] en aan hem en [medeverdachte 2] de opdracht heeft gegeven om met een vuurwapen op [coffeeshop] te schieten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide feiten. [medeverdachte 1] heeft weliswaar verklaard dat verdachte hem heeft gevraagd om met een vuurwapen op [coffeeshop] te schieten, maar deze verklaring is niet betrouwbaar. Dat blijkt onder meer uit het feit dat [medeverdachte 1] verdachte niet heeft herkend als zijnde de opdrachtgever die hij in levende lijve heeft gezien toen hij samen met [medeverdachte 2] het vuurwapen ging ophalen. De verklaring vindt ook geen steun in andere bewijsmiddelen in het dossier. Mocht de rechtbank hier anders over denken en toch van oordeel zijn dat verdachte de gebruiker is geweest van het Snapchat-account ‘ [bijnaam] ’, dan is alsnog op geen enkele wijze gebleken dat er een opdracht is gegeven om op [coffeeshop] te schieten. Uit de inhoud van de berichten is dat simpelweg niet gebleken. De verdediging verzoekt verdachte daarom van beide feiten vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er op 30 maart 2024 met een vuurwapen op [coffeeshop] te [plaats] is geschoten. Er is een inschot aangetroffen in één van de ramen in de voorgevel van het betreffende pand.
Naar aanleiding van dit schietincident heeft de politie een onderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 1] op de coffeeshop heeft geschoten en dat [medeverdachte 2] dit van dichtbij heeft gefilmd.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de opdracht heeft gegeven om op [coffeeshop] te schieten.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 1]
heeft verklaard dat hij via Snapchat in contact is gekomen met iemand met de schermnaam ‘ [bijnaam] ’ op Snapchat. Op 28 maart 2024 is hij door ‘ [bijnaam] ’ benaderd voor een klus. Hij zou voor die klus € 5.000,- krijgen. [bijnaam] wist dat hij dan samen met een ‘kompa’ zou komen en ze de opbrengst zouden verdelen. Op 29 maart 2024 is hij samen met [medeverdachte 2] met de trein naar het centraal station in Amsterdam gegaan om het vuurwapen op te halen. ‘ [bijnaam] ’ heeft hen achter het centraal station opgewacht in een donkerkleurige auto, een BMW of een Mercedes. [medeverdachte 1] is achterin de auto gestapt. [medeverdachte 2] is buiten blijven wachten. [medeverdachte 1] heeft van de jongen die op de achterbank zat en een bivakmuts op had het vuurwapen gekregen. Hij heeft van ‘ [bijnaam] ’, die op de bestuurdersstoel zat, instructies gekregen. Hij moest van ‘ [bijnaam] ’ met drie kogels schieten. Op de terugweg in de trein heeft [medeverdachte 1] van ‘ [bijnaam] ’ te horen gekregen dat hij met het vuurwapen op [coffeeshop] in [plaats] moest schieten. Er moest ook worden gefilmd. [medeverdachte 1] is diezelfde avond nog met [medeverdachte 2] naar de [coffeeshop] in [plaats] gegaan. Omdat daar op dat moment een busje van de beveiliging stond, hebben zij die klus toen niet uitgevoerd en zijn zij naar de woning van [medeverdachte 2] gegaan om daar te overnachten. Toen [medeverdachte 1] aan [bijnaam] doorgaf dat hij de klus niet had uitgevoerd werd hij bedreigd en is hem gezegd de opdracht alsnog uit te voeren. De volgende dag, op 30 maart 2024, zijn hij en [medeverdachte 2] in de avond wederom naar [coffeeshop] gegaan. Hij heeft toen met het vuurwapen op de coffeeshop geschoten en [medeverdachte 2] heeft dit gefilmd. Hij heeft één keer geschoten, omdat het wapen daarna weigerde. Zij zijn na dat schot weggerend. Op 31 maart 2024 heeft hij samen met [medeverdachte 3] het vuurwapen teruggebracht. Zij zijn met de trein naar [locatie] in Amsterdam gegaan. Hij had van ‘ [bijnaam] ’ de opdracht gekregen om daar het vuurwapen in een speeltuintje neer te leggen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaring betrouwbaar te achten is.
[medeverdachte 1] heeft naar het oordeel van de rechtbank consistent en gedetailleerd – en daarmee authentiek – verklaard over de wijze waarop ‘ [bijnaam] ’ hem heeft benaderd om op de coffeeshop te schieten, over de uitvoering daarvan op 30 maart 2024 en over het ophalen en terugbrengen van het vuurwapen. Daarnaast wordt de verklaring van [medeverdachte 1] op belangrijke punten ondersteund door andere, objectieve bewijsmiddelen, zoals de schermafbeeldingen van de chatgesprekken met ‘ [bijnaam] ’ die op de telefoon van [medeverdachte 1] zijn aangetroffen en de historische verkeers- en locatiegegevens van de telefoons van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Hieruit blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 29 maart 2024, de dag dat zij het vuurwapen moesten ophalen, inderdaad nabij het centraal station in Amsterdam zijn geweest en dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 31 maart 2024, de dag dat zij het vuurwapen moesten terugbrengen, ook naar Amsterdam zijn gegaan. De verklaring van [medeverdachte 1] wordt verder ondersteund door de beelden van de ANPR-camera, waaruit blijkt dat er op 29 maart 2024, rond het tijdstip dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in Amsterdam waren en het wapen aan [medeverdachte 1] werd overhandigd, een donkerkleurige BMW en een donkerkleurige Mercedes in de nabijheid van het centraal station hebben gereden. Ook is er in de telefoon van [medeverdachte 1] een schermafbeelding van een chatgesprek met ‘ [gebruikersnaam 2] ’ aangetroffen, waarin [gebruikersnaam 2] aangeeft dat hij alleen een P (
de rechtbank begrijpt: een wapen) heeft geregeld. Verder acht de rechtbank het van belang dat [medeverdachte 1] ook over zichzelf zeer belastend heeft verklaard, nu hij bekend heeft de feiten te hebben gepleegd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaring betrouwbaar is en kan worden gebruikt voor het bewijs.
Het verweer van de verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaring van [medeverdachte 1] onbetrouwbaar is omdat hij verdachte niet heeft herkend als zijnde de opdrachtgever die hij in levende lijve heeft gezien toen hij samen met [medeverdachte 2] het vuurwapen ging ophalen. Nu deze herkenning niet voor het bewijs wordt gebruikt, zal de rechtbank dit verder buiten beschouwing laten.
Verklaring verdachte
Verdachte ontkent dat hij degene is geweest die via Snapchat als ‘ [bijnaam] ’ contact heeft gehad met [medeverdachte 1] en aan hem en [medeverdachte 2] de opdracht heeft gegeven om met een vuurwapen op [coffeeshop] te schieten. Hij erkent dat hij in een zwarte BMW heeft gereden maar stelt dat hij daarmee op of omstreeks 29 maart 2024 een aanrijding heeft gehad en er daarna niet meer in heeft gereden. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Wie is ‘ [bijnaam] ’?
Naar aanleiding van de verklaring van [medeverdachte 1] is het Snapchataccount met de schermnaam ‘ [bijnaam] ’, onderzocht. Uit dat onderzoek is gebleken dat dit account (met username: ‘ [gebruikersnaam 1] ’) rechtstreeks te linken is aan verdachte. Het e-mailadres dat gebruikt is bij het aanmaken van het account is het e-mailadres met de naam van verdachte erin, namelijk: [e-mailadres] . Daarnaast staat het geverifieerde telefoonnummer dat aan dit account gekoppeld is, te weten [telefoonnummer] , op zijn naam geregistreerd. Daar komt bij dat de geboortedatum dat bij het aanmaken van het account is ingevuld, te weten [geboortedag] 2005, overeenkomt met de geboortedatum van verdachte. Verder is gebleken dat het account is aangemaakt vanaf en veelvuldig gebruik heeft gemaakt van het [IP-adres] . Dit IP-adres is gekoppeld aan het [woonplaats] . Dit betreft het adres van verdachte.
De donkerkleurige BMW en Mercedes
De politie heeft ook nader onderzoek gedaan naar de auto van verdachte. Daaruit is gebleken dat verdachte een zwarte BMW op zijn naam had staan. Ook maakte hij wel eens gebruik van een zwartkleurige Mercedes. Uit de beelden van de ANPR-camera blijkt dat beide voertuigen op de avond van 29 maart 2024 rond het moment van de ontmoeting in de nabijheid van het centraal station in Amsterdam hebben gereden.
De verklaring van verdachte dat hij op 29 maart 2024 met de zwarte BMW aan aanrijding heeft gehad en dat hij er daarna niet meer in heeft gereden, acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit de politiesystemen blijkt immers dat verdachte een aanrijding met zijn BMW heeft gehad op 30 maart 2024. Dat is een dag nadat het wapen aan [medeverdachte 1] is overhandigd.
Het speeltuintjeTot slot is er onderzoek gedaan naar de locatie van het speeltuintje waar [medeverdachte 1] het vuurwapen heeft moeten achterlaten. Dit speeltuintje is gelegen aan het [plein] . Dit is om de hoek van de [woonplaats] , de woning waar verdachte met zijn oma verbleef en welke gelegen is naast [locatie] .
Geen opdracht in de berichten aangetroffen
De rechtbank is het met de verdediging eens dat in de nog aanwezig zijnde berichten of screenshots van berichten, geen opdracht om op de [coffeeshop] te schieten is te lezen. De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar is, zodat ook dat onderdeel van de verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar wordt geoordeeld.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat het verdachte is geweest die, via zijn Snapchataccount met de schermnaam ‘ [bijnaam] ’, contact had met [medeverdachte 1] en die de opdracht heeft gegeven om samen met een ander met een vuurwapen op [coffeeshop] te schieten. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat het de expliciete bedoeling van verdachte was dat er zou worden geschoten en gefilmd en dat hij wist dat [medeverdachte 1] samen met een ‘kompa’, zijnde [medeverdachte 2] , optrok met wie hij de opbrengst zou delen. Daaruit volgt naar het oordeel de uitlokking van zowel [medeverdachte 1] , met wie er steeds direct contact was, als [medeverdachte 2] .
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan uitlokking van vernieling en bedreiging, zoals ten laste is gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 30 maart 2024 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten het pand [coffeeshop] gelegen aan de [straat] te [plaats] , dat
aan een ander, te weten de pandeigenaar van [coffeeshop] , toebehoorde, hebben beschadigd, welk feit hij, verdachte, in de periode van 1 maart 2024 tot en met 30 maart 2024 te Amsterdam en/of [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door beloften, bedreiging, het verschaffen van gelegenheid en inlichtingen, te weten door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]
- op een of meerdere momenten (telefonisch) te benaderen met de opdracht om te schieten op voornoemd pand en
- van een vuurwapen te voorzien en
- betaling van een geldbedrag van 5000 euro, althans enig geldbedrag, te beloven;
2
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 30 maart 2024 te [plaats] de pandeigenaar en/of houder en/of aanwezigen van [coffeeshop] hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, door met een vuurwapen op het pand van [coffeeshop] te schieten, welk feit hij, verdachte, in de periode van 1 maart 2024 tot en met 30
maart 2024 te Amsterdam en/of [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door beloften, bedreiging, het verschaffen van middelen en inlichtingen, te weten door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]
- op een of meerdere momenten (telefonisch) te benaderen met de opdracht om te
schieten op voornoemd pand en
- van een vuurwapen te voorzien en
-betaling van een geldbedrag van 5000 euro, althans enig geldbedrag, te beloven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met de nog jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat hij al lange tijd in een volwassen penitentiaire inrichting verblijft en te volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitlokking van beschadiging van een gebouw en bedreiging. Hij heeft via Snapchat aan twee minderjarige jongens de opdracht gegeven om met een vuurwapen op [coffeeshop] in [plaats] te schieten. De coffeeshop bevindt zich aan een openbare weg, in het centrum van [plaats] . Er is één keer geschoten omdat het vuurwapen daarna weigerde. Het betreft een zeer intimiderende bedreiging, die in potentie tot een levensbedreigende situatie had kunnen leiden. Er mag dan ook van geluk gesproken worden dat tijdens die beschieting niemand in het pand aanwezig was en er niemand gewond is geraakt. Wel is het pand van de coffeeshop beschadigd geraakt.
Het beschieten van de coffeeshop was kennelijk enkel en alleen bedoeld om anderen te intimideren en te bedreigen. Een feit als dit komt vaak voort uit georganiseerde criminaliteit. Het feit dat het schieten vermoedelijk als bewijs moest worden gefilmd, doet vermoeden dat dit ook hier het geval is geweest. Er bestaat geen twijfel dat ook de pandhouder van de coffeeshop, [slachtoffer] , zich ernstig bedreigd heeft gevoeld en dat het schietincident een enorme impact op hem heeft gehad, zoals hij ook in zijn vordering tot schadevergoeding duidelijk heeft gemaakt. Het is ook niet de eerste keer dat er een aanslag op de coffeeshop is gepleegd. Dit had verdachte ook kunnen weten als hij de coffeeshop had gegoogled. Daar komt bij dat de beschieting voor omwonenden eveneens een bijzonder nare en bedreigende ervaring moet zijn geweest. Het behoeft geen nadere toelichting dat een beschieting van een pand, in het centrum, de nodige schrik en gevoelens van angst en onveiligheid in de buurt teweeg heeft gebracht. Dit alles wordt verdachte zwaar aangerekend.
De maatschappij wordt tegenwoordig steeds vaker opgeschrikt door explosies en beschietingen bij woningen en panden. Er moet een einde worden gemaakt aan het gemak waarmee dit soort feiten vandaag de dag lijken te worden gepleegd. De rechtbank wil met deze strafoplegging dan ook een duidelijk signaal afgeven aan verdachte en aan de maatschappij dat dit soort (vuurwapen)geweld streng wordt bestraft. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit geen doorsnee uitlokking van vernieling en bedreiging en zijn deze feiten echt van een andere en zwaardere orde waardoor de rechtbank geen aansluiting zal zoeken bij de oriëntatiepunten uit het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht die normaliter op een vernieling en bedreiging staan.
De rechtbank neemt het verdachte daarbij extra kwalijk dat hij in het geheel geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en tot en met het onderzoek ter terechtzitting heeft volgehouden de feiten niet te hebben gepleegd.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Bovendien liep hij nog in de proeftijd van een eerdere veroordeling. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportages van kinder- en jeugdpsychiater [naam 1] van 7 juli 2023 en psycholoog [naam 2] van 9 juli 2023 die in een eerdere strafzaak zijn opgesteld. Uit deze rapportages blijkt dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, een stoornis in het gebruik van inhalatium/lachgas en een ouder-kindrelatieprobleem. Er zou bij verdachte ook in classificerende zin sprake zijn van een antisociale-persoonlijkheidsstoornis, maar gelet op het feit dat hij destijds de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, was het technisch gezien niet geoorloofd te spreken van een antisociale-persoonlijkheidsstoornis. Om die reden werd door de deskundigen destijds gesproken over de voorloper daarvan, te weten de normoverschrijdende-gedragsstoornis. Deze problematiek was ook aanwezig op het moment dat verdachte de strafbare feiten in die zaak pleegde. Omdat verdachte destijds ontkende, konden de deskundigen niet aangeven of en in welke mate sprake was van een doorwerking van zijn problematiek in die delicten en daardoor konden zij ook geen advies geven over de toerekenbaarheid. Wel was toen duidelijk dat de kans op herhaling in de toekomst hoog was. Verdachte overzag de gevolgen van zijn handelen niet, bagatelliseerde zijn eigen gedrag en had een groot zelfbeeld en een arrogante houding. Ook had hij een beperkt empathisch vermogen. Destijds werd er in die zaak over verdachte opgeschreven dat wanneer er voldoende aanwijzingen zijn dat hij de lijnen uitzette indien de tenlastegelegde feiten worden bewezen, niet de verwachting zou zijn dat enige vorm van behandeling nog verandering zou kunnen brengen. Dit zou laten zien dat de antisociale ontwikkelingsgang zich niet laat keren en deze al in sterke mate geconsolideerd is. Er kan dan slechts gehoopt worden dat er enig leereffect zal voortvloeien vanuit een strafrechtelijke afdoening.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 13 januari 2025. Gelet op de ontkennende houding van verdachte kan het recidiverisico niet worden ingeschat. Verdachte lijkt een steunend netwerk van hulpverleners en familie om zich heen te hebben en niet meer met mensen met wie hij vroeger op straat omging, om te gaan. De reclassering twijfelt echter aan de eerlijkheid/openheid van verdachte. In het verleden heeft verdachte namelijk geen volledige openheid van zaken gegeven.
Verdachte heeft lange tijd onder toezicht gestaan van de jeugdreclassering, met wisselend(e) inzet en resultaat. Hij ontkent stellig dat hij de feiten heeft gepleegd en geeft aan zijn leven zonder hulp op orde te kunnen krijgen en houden. De reclassering adviseert daarom het volwassenenstrafrecht toe te passen en een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de gevolgen voor de slachtoffers, zoals hiervoor uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. Wat betreft de hoogte van deze op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die worden opgelegd in vergelijkbare zaken. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat de bewezenverklaarde gedragingen een samenhangend, op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren waarvan verdachte in wezen één verwijt wordt gemaakt.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank zal aan verdachte dan ook een gevangenisstraf opleggen van 30 maanden met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert de benadeelde partij vergoeding van de proceskosten van € 1.042,-.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschendingen door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank het gevorderde bedrag billijk. Dit bedrag is ook niet betwist door de verdediging.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 april 2024. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Proceskosten
De rechtbank overweegt dat een redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures.. De rechtbank zal aansluiting zoeken bij de in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken. Daarbij wordt de hoogte van het te vergoeden bedrag gebaseerd op het (totale) bedrag dat ter zake van materiële en immateriële schade wordt gevorderd, ongeacht of dat bedrag voor toewijzing vatbaar is. Het salaris wordt berekend aan de hand van een puntenstelsel, waarbij voor het opstellen en indienen van een voegingsformulier én voor het bijwonen van de zitting samen twee punten worden gehanteerd.
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 2.000,-. Voor bedragen tussen de
€ 1.250,- en € 2.500,- wordt per punt een salaris toegekend van € 204,-. Nu de raadsman van de benadeelde partij niet op de zitting aanwezig was, zal de rechtbank één punt toekennen. Dat betekent dat een bedrag van € 204,- aan proceskosten zal worden toegekend. De gevorderde proceskosten zullen voor het overige worden afgewezen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover de bedragen door een of meer van de mededaders is betaald, en andersom.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke jeugddetentie van 180 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank Amsterdam van 7 november 2023 onder parketnummer 13/307184-22 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen, waarbij de jeugddetentie zal worden vervangen door een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 55, 285 en 352 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van
feit 1:uitlokking van het medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw,
dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 2:uitlokking van het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven
gericht en/of zware mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank Amsterdam van 7 november 2023 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 13/307184-22
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
180 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie zal worden vervangen door gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 204,-;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (feiten 1 en 2), € 2.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter, mr. S. Tempel en mr. R. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 februari 2025.
Mr. Donders is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.