ECLI:NL:RBZWB:2025:918

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
02-117974-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Veroordeling van minderjarige voor diefstal, bedreiging en poging tot moord

Op 19 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008. De verdachte is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder de diefstal van een muts, bedreiging met een vuurwapen en poging tot moord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft hem een jeugddetentie opgelegd van 340 dagen, waarvan 241 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 5 februari 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere het vernielen van een coffeeshop, bedreiging van de pandeigenaar en voorbereidingshandelingen voor een moord op een slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten, en dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan de gepleegde feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en de impact van de feiten op de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels overgenomen en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie, een leerstraf en schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/117974-24
vonnis van de meervoudige kamer van 19 februari 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende aan [woonplaats]
raadsman mr. G. Demir, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 5 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1: samen met een ander een gebouw, te weten het pand [coffeeshop] , heeft vernield beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Feit 2: samen met een ander de pandeigenaar/uitbater en/of aanwezigen van [coffeeshop] , heeft bedreigd door met een vuurwapen op het pand van [coffeeshop] te schieten.
Feit 3: samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor een moord op [slachtoffer 1] .
Feit 4: een muts heeft weggenomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1 en 2:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] het pand [coffeeshop] heeft vernield en de uitbater en eigenaar van het pand van de coffeeshop heeft bedreigd. Volgens de officier van justitie is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] . Verdachte en [medeverdachte 1] hebben op 29 en 30 maart 2024 de hele tijd samen opgetrokken. Verdachte wist op 29 maart 2024 al van het vuurwapen en dat er geschoten moest worden op de coffeeshop. [medeverdachte 1] heeft op 30 maart 2024 ook daadwerkelijk op [coffeeshop] geschoten en verdachte heeft dit gefilmd. Het filmen van het schieten is een significante en voldoende bijdrage voor medeplegen. Het met een vuurwapen een gat in de ruit van een pand schieten is wel degelijk te kwalificeren als vernieling/beschadiging van een gebouw.
Feit 3:
Op grond van het dossier acht de officier van justitie het medeplegen van het voorbereiden van de moord op [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen. Op basis van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat verdachten ‘slechts’ de intentie hadden om een overval te plegen op [slachtoffer 1] . In de berichten tussen de verdachten wordt in alle varianten van straattaal gesproken over het doden van [slachtoffer 1] .
Feit 4:
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de muts heeft weggenomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1 en 2:
Door de verdediging wordt vrijspraak van feit 1 en 2 bepleit. Verdachte erkent zijn betrokkenheid bij het incident, maar de verdediging meent dat verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger, omdat de nauwe en bewuste samenwerking ontbreekt. De rol van verdachte is zeer beperkt en past eerder bij medeplichtigheid, hetgeen niet ten laste is gelegd. Voorts voert de verdediging ten aanzien van feit 1 aan dat door een gat in een ruit van een pand te schieten er geen sprake is van een vernieling van, of beschadiging aan het gebouw ex artikel 352 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Feit 3:
De verdediging verzoekt primair verdachte vrij te spreken van dit feit. In eerste plaats omdat het opzet op het voorbereiden van het gronddelict ontbreekt en daarnaast omdat de tenlastegelegde gedachtestreepjes geen strafbare voorbereidingshandelingen opleveren. Zelfs al zou er sprake zijn van een voltooide voorbereiding van moord, dan is verdachte volgens de verdediging niet strafbaar omdat verdachte en zijn vrienden tijdig zijn teruggetreden door met zijn drieën te besluiten om [slachtoffer 1] niet te doden. Dit zou volgens de verdediging dan moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Feit 4:
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van dit feit aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 en 2:
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 30 maart 2024 met een vuurwapen op het pand waarin [coffeeshop] gevestigd is [plaats 1] is geschoten. De politie heeft één inschot geconstateerd in een van de ramen aan de voorgevel van het pand.
Nadat [medeverdachte 1] op 3 april 2024 op school heeft verklaard over het schieten op [coffeeshop] is hij aangehouden door de politie. Bij de politie heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij via Snapchat in contact is gekomen met [bijnaam] en op 28 maart 2024 heeft [bijnaam] hem benaderd voor een klus voor € 5.000,-. Op 29 maart 2024 is [medeverdachte 1] samen met verdachte naar Amsterdam gegaan om het vuurwapen op te halen. Op de terugweg in de trein heeft [medeverdachte 1] de opdracht te horen gekregen, namelijk drie keer met het vuurwapen schieten op [coffeeshop] te [plaats 1] . [medeverdachte 1] is diezelfde avond nog samen met verdachte naar [coffeeshop] in [plaats 1] gegaan. Omdat daar voor de deur een busje stond van de beveiliging hebben zij die avond de klus niet uitgevoerd en zijn zij naar de woning van verdachte gegaan om daar te overnachten. De volgende dag, op 30 maart 2024, zijn [medeverdachte 1] en verdachte in de avond wederom naar [coffeeshop] gegaan en heeft [medeverdachte 1] één keer op de coffeeshop geschoten met het vuurwapen en verdachte heeft dit gefilmd.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast te komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en verdachte. [medeverdachte 1] is weliswaar degene geweest die rechtstreeks in contact stond met de opdrachtgever, maar verdachte is door hem ingelicht en met hem meegegaan om het wapen op te halen in Amsterdam. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben op 29 en 30 maart 2024 in aanloop naar en tijdens het schieten samen opgetrokken. Zij zijn in eerste instantie op 29 maart 2024 naar de coffeeshop gegaan om de opdracht uit te voeren met het aan [medeverdachte 1] gegeven vuurwapen en verdachte was op dat moment ook op de hoogte van deze opdracht. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben afgesproken dat [medeverdachte 1] zou schieten en verdachte dit zou filmen. Nadat zij een busje van de beveiliging nabij de coffeeshop zagen staan, hebben zij op dat moment de opdracht niet uitgevoerd en zijn zij terug naar de woning van verdachte gegaan. ’s Avonds, 30 maart 2024, zijn zij wederom samen naar de coffeeshop gegaan. Zij hebben het vuurwapen uitgeprobeerd, daarvan filmpjes gemaakt en hebben op weg naar de coffeeshop allebei gezichtsbedekking voor gedaan. [medeverdachte 1] heeft geschoten op de coffeeshop terwijl verdachte dit heeft gefilmd. Het filmpje is daarna naar de opdrachtgever gestuurd. Het filmen was een wezenlijk onderdeel van het feit, omdat hiermee het bewijs werd geleverd dat de opdracht was uitgevoerd. Vooraf is door [medeverdachte 1] en verdachte besproken hoe de verdiensten voor het uitvoeren van de opdracht zouden worden verdeeld.
Gelet op het gezamenlijk optrekken op 29 en 30 maart 2024, de gemaakte taakverdeling en het handelen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] en een wezenlijke en substantiële bijdrage van verdachte daaraan. Hij was immers voor, tijdens en na het feit betrokken en heeft daaraan een significante bijdrage geleverd. De rechtbank acht hiermee het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Gekwalificeerde vernieling (feit 1)
Door de verdediging is verzocht om verdachte van feit 1 vrij te spreken omdat er geen sprake is van een gekwalificeerde vernieling ex artikel 352 Sr. Volgens de verdediging heeft het Openbaar Ministerie (OM) ten onrechte artikel 352 Sr tenlastegelegd.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 352 Sr een lex specialis van artikel 350 Sr is en het is het aan de opportuniteit van het Openbaar Ministerie om in de tenlastelegging voor een lex specialis te kiezen. De rechtbank overweegt voorts dat het in casu gaat om een gebouw, namelijk het pand waarin [coffeeshop] gevestigd is. [medeverdachte 1] heeft samen met verdachte op het gebouw van de coffeeshop geschoten met een vuurwapen, waarbij [medeverdachte 1] heeft geschoten en verdachte dit heeft gefilmd. Het schieten was in de kern gericht op dit specifieke pand en daarbij is een raam in de voorgevel geraakt. Het raam is onderdeel van het gebouw.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan beschadiging van [coffeeshop] . De keuze van de officier van justitie voor deze lex specialis, met een hoger strafmaximum dan de vernieling die in artikel 350 Sr wordt genoemd, is ook zeker begrijpelijk. Het schieten op een gebouw is een zwaardere vorm van vernieling dan het inslaan of ingooien van een ruit. Dit geldt nog meer nu uit het dossier volgt dat dit zeker niet de eerste keer was dat er geweld werd gebruikt richting het pand van [coffeeshop] en de opdracht eigenlijk was om drie keer op het pand te schieten.
De rechtbank acht daarnaast wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van de pandeigenaar, houder en/of aanwezigen van [coffeeshop] .
Feit 3:
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 2] in de periode van 1 februari 2024 tot en met 8 april 2024 via Telegram en Snapchat [medeverdachte 1] de opdracht heeft gegeven om [slachtoffer 1] te doden. Hij heeft daartoe geld in het vooruitzicht gesteld. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] van de benodigde informatie voorzien: onder andere een foto van [slachtoffer 1] en zijn adresgegevens. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] verdachte en [medeverdachte 3] benaderd om met hem de opdracht uit te voeren.
[medeverdachte 1] heeft verdachte en [medeverdachte 3] gevraagd om langs de woning van [slachtoffer 1] te gaan om te kijken hoe de situatie was. Verdachte en [medeverdachte 3] hebben van de woning een foto gemaakt en deze naar [medeverdachte 1] gestuurd.
[medeverdachte 2] stuurt later nogmaals het adres en dezelfde foto aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] wordt een bedrag van € 30.000,- beloofd. Op de oproep van [medeverdachte 1] die ‘boys’ zoekt voor de klus in [plaats 2] reageert verdachte en wordt er 1 op 1 via Snapchat gesproken over het doodschieten van [slachtoffer 1] .
Op enig moment zijn op Snapchat de groepen ' [naam groep] ' en 'Uitleg' aangemaakt. In de groep ‘ [naam groep] ’ waren [medeverdachte 2] , verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] de deelnemers. In de groep ‘Uitleg’ waren dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . In deze groepen werd gesproken over het plan om [slachtoffer 1] te doden en werd daarover informatie gedeeld.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij samen met [medeverdachte 3] op 6 maart 2024 in opdracht van [medeverdachte 1] in [plaats 2] bij de woning van [slachtoffer 1] de omgeving is gaan bekijken. Er waren geen plannen voor een moord, maar voor een overval. Eind maart 2024 had [medeverdachte 1] op zijn verhaal geplaatst: [naam groep] . Hier heeft verdachte op gereageerd en toen werd door [medeverdachte 1] gezegd dat het ging over 'iemand vegen', 'iemand dood maken'. Verdachte heeft hierop gereageerd met 'seh', wat geen ja of nee betekent, maar OK. Hij heeft niet gezegd dat hij het wilde doen. Voor verdachte was toen wel duidelijk dat de opdracht was om iemand dood te maken. Op 28 maart 2024 had verdachte afgesproken met [medeverdachte 1] in [plaats 2] en heeft hij [medeverdachte 1] verteld dat hij niemand dood wil schieten. Volgens verdachte wilde [medeverdachte 1] dit ook niet meer doen en vertrouwde [medeverdachte 1] de opdrachtgever niet.
Opzet gronddelict
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte deel uitmaakte van de Snapchat groepen ‘ [naam groep] ’ en ‘Uitleg’. In deze Snapchat groepen werd in alle varianten van straattaal gesproken over het doden van [slachtoffer 1] . Ook is in de Snapchatgroep ‘ [naam groep] ’ door [medeverdachte 2] een foto en de adresgegevens van [slachtoffer 1] gedeeld. Het kan niet anders dan dat verdachte door deel te nemen aan deze Snapchatgroepen waarin in dergelijke bewoordingen werd gesproken, wist dat de dood van [slachtoffer 1] het uiteindelijke doel was en niet een overval zoals door de raadsman aangevoerd. De rechtbank acht ook voldoende aannemelijkdat verdachte daarvan, toen hij samen met [medeverdachte 3] op 6 maart 2024 naar de woning van [slachtoffer 1] is gegaan om de omgeving te verkennen, op de hoogte was. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat er wel één keer in een chatgesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] is gesproken over het meenemen van geld, maar eerst over het 'afknallen' van [slachtoffer 1] en vervolgens wordt door [medeverdachte 1] gezegd: "Neem osso ook. Mee". De rechtbank maakt hieruit op dat de moord op [slachtoffer 1] steeds de opdracht is geweest en dat het eventuele geld in de woning 'ook' kon worden meegenomen als mogelijke bijvangst van die moord.
Alle objectieve omstandigheden wijzen naar de voorgenomen moord op [slachtoffer 1] in opdracht van [medeverdachte 2] en dat verdachte en de medeverdachten daar kennis van droegen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verdachte en medeverdachten vol opzet hebben gehad op het vermoorden van [slachtoffer 1] .
Voorbereidingshandelingen
Door de verdediging is aangevoerd dat de in de tenlastelegging genoemde middelen niet bestemd waren voor de uitvoering van het beoogde misdrijf, namelijk het vermoorden van [slachtoffer 1] . De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de mobiele telefoon, de afbeeldingen van [slachtoffer 1] en/of de woning van [slachtoffer 1] en de berichten/notities met het adres van [slachtoffer 1] , bestemd waren tot en geschikt waren als voorbereidingsmiddelen om de moord te begaan. De voorwerpen die verdachte voorhanden heeft gehad, zoals een telefoon, zijn naar hun aard in objectieve zin niet per definitie bestemd voor het uitvoeren van een moord. Verdachte heeft de mobiele telefoon gebruikt om deel te nemen aan de Snapchatgroepen ' [naam groep] ' en 'Uitleg'. In deze Snapchat groepen werd gesproken over de moord op [slachtoffer 1] . Ook werden in deze Snapchat groepen een afbeelding en de adresgegevens van [slachtoffer 1] gedeeld. De rechtbank is van oordeel dat de mobiele telefoon, de afbeelding van (de woning van) [slachtoffer 1] en de berichten/notities met de adresgegevens van [slachtoffer 1] in samenhang bezien onlosmakelijk verbonden zijn met het plan om de moord op [slachtoffer 1] voor te bereiden en er dus in tegenstelling tot hetgeen door de verdediging is bepleit wel degelijk sprake was van voorbereidingshandelingen tot het plegen van de moord op [slachtoffer 1] .
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte met anderen middelen heeft verworven, vervaardigd en voorhanden heeft gehad bestemd ter voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] .
Feit 4:
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd op de zitting van 5 februari 2025;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] op 25 januari 2024.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 30 maart 2024 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten het pand [coffeeshop] gelegen aan de [straat] te [plaats 1] , dat geheel of ten dele aan een ander,
te weten de pandeigenaar van [coffeeshop] , toebehoorde, heeft beschadigd;
2
op of omstreeks 30 maart 2024 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een ander,
de pandeigenaar en/of houder en/of aanwezigen van [coffeeshop] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of zware mishandeling door met een vuurwapen op het pand [coffeeshop] te schieten;
3
in of omstreeks de periode van 1 februari 2024 tot en met 3 april 2024
te Coevorden, [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving
een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
- een of meer communicatiemiddelen, te weten mobiele telefoons en
- een of meer afbeeldingen van [slachtoffer 1] en/of de woning van [slachtoffer 1] en
- een of meer berichten en/of notities met ' [adres] [plaats 2] ', althans het
adres van [slachtoffer 1] ,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
4
op 25 januari 2024 te Waalwijk,
een muts (merk Moncler), die geheel aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Strafbaarheid van feit 3 (vrijwillige terugtred)
De raadsman heeft aangevoerd dat er niets concreets was voorbereid ten aanzien van een moord. Het gebrek aan concreetheid maakt de stap naar terugtred eenvoudiger en begrijpelijker. Verdachte had geen intentie om het misdrijf uit te voeren. Het procesdossier bevat geen formeel bericht van terugtred, aangezien dit mondeling werd besproken, aldus verdachte. Er zijn echter voldoende objectieve aanwijzingen om de conclusie te volgen dat verdachte zich vrijwillig heeft teruggetrokken. Het is duidelijk dat een combinatie van factoren heeft bijgedragen aan het vrijwillig terugtreden, maar verdachte heeft zeker bijgedragen aan die afloop en dat is vrijwillig gebeurd zonder invloeden van buitenaf. Verdachte dient, nu hij vrijwillig is teruggetreden, te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie voert aan dat er geen sprake is van vrijwillige terugtred. Gedurende de hele periode wordt door verdachte met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gesproken over het doden van iemand. In het dossier wordt geen bericht aangetroffen dat ze het niet gaan doen of er niet meer aan mee willen doen.
De rechtbank overweegt dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b Sr sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van verdachte toereikend zijn voor de conclusie dat het misdrijf niet is voltooid als gevolg van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval.
Uit de bewijsoverwegingen van de rechtbank vloeit voort dat niet aannemelijk is geworden dat de moord op [slachtoffer 1] niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van de wil van verdachte afhankelijk waren. Allereerst is er dus sprake van voltooide voorbereidingshandelingen. De foto en adresgegevens van [slachtoffer 1] zijn tussen de verdachten verspreid en aan de hand van deze gegevens heeft er al een voorverkenning bij de woning van [slachtoffer 1] plaatsgevonden. Dit wijst al in de richting van het daadwerkelijk uitvoeren van het voornemen. Voorts kan uit de bewijsmiddelen niet worden opgemaakt dat verdachte uit eigen wil is gestopt met de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] .
Ondanks de hoeveelheid (screenshots van) berichten die in het dossier zijn aangetroffen, zit hier niet één bericht tussen waaruit blijkt van twijfels of zelfs het niet willen uitvoeren van het plan. Hiervoor zijn er alleen de verklaringen van de verdachten. Gelet op dit alles, zijn die verklaringen naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank kan zich daarbij niet aan de indruk onttrekken dat het voorbereiden van de moord is gestopt doordat [medeverdachte 1] en verdachte zijn aangehouden. Dat het voorgenomen misdrijf niet is voltooid is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet het gevolg van een besluit van verdachte. Er is dan ook geen sprake van vrijwillige terugtred en het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de overige feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 340 dagen met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 241 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast vordert de officier van justitie op te leggen de leerstraf So-Cool verlengd (50 uur). Gedurende de proeftijd zal verdachte zich dienen te houden aan een aantal bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd en ter terechtzitting aangevuld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring van een of meer aan verdachte tenlastegelegde feiten, dan verzoekt de verdediging bij de strafoplegging rekening te houden met de volgende omstandigheden:
  • verdachte is een first offender;
  • eendaadse samenloop van feit 1 en 2;
  • het raadsrapport en de pro justitie rapportage waaruit blijkt dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend;
  • de positieve ontwikkeling van verdachte op alle leefgebieden;
  • de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (inclusief twee volle weken in volledige beperkingen);
  • de schorsingsvoorwaarden waar verdachte zich aan heeft gehouden: huisarrest, intensief reclasseringstoezicht en intensieve begeleiding;
  • de (beperkte) rol van verdachte in het geheel;
  • de jeugdige leeftijd van verdachte.;
Indien de rechtbank de verdediging volgt, is volgens de verdediging een voorwaardelijke jeugddetentie te fors en wordt verzocht verdachte een voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in vier maanden tijd schuldig gemaakt aan een aantal feiten die steeds in ernst toenamen, namelijk: de diefstal van een muts, het filmen van het schieten op een coffeeshop, en een poging tot voorbereiding van een moord.
Op 25 januari 2024 heeft verdachte de muts van [slachtoffer 2] van haar hoofd getrokken en is hiermee weggerend.
Uit de bij de vordering benadeelde partij gevoegde schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het incident zodanige impact op [slachtoffer 2] heeft gehad, dat zij sindsdien angstig is dat het nog een keer gaat gebeuren en ook heeft zij last van paniekaanvallen.
Verdachte heeft zich op 30 maart samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een bedreiging door met een vuurwapen op [coffeeshop] te schieten. De coffeeshop bevindt zich aan een openbare weg in het centrum van [plaats 1] . Er is maar één keer geschoten omdat het vuurwapen vervolgens weigerde. Het betreft een zeer intimiderende bedreiging, die in potentie tot een levensbedreigende situatie had kunnen leiden. Er mag dan ook van geluk gesproken worden dat tijdens de beschieting niemand in het pand aanwezig was en er niemand gewond is geraakt. Ook is het pand [coffeeshop] door de beschieting beschadigd.
Uit de toelichting op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] komt naar voren dat het incident een grote impact op hem heeft gehad. Gelet op de brutale wijze waarop de aanslag is gepleegd zou [slachtoffer 3] er niet raar van opkijken als hij zelf zou worden opgezocht en zou worden neergeschoten. Hij leeft in angst om slachtoffer te worden van een aanslag met een vuurwapen. Daar komt bij dat de beschieting voor omwonenden eveneens een bijzonder nare en bedreigende ervaring moet zijn geweest. Het behoeft geen toelichting dat een beschieting van een pand de nodige schrik en gevoelens van angst en onveiligheid in de buurt teweeg heeft gebracht. Dit alles wordt verdachte zwaar aangerekend.
In de periode van 1 februari 2024 tot en met 3 april 2024 heeft verdachte zich samen met medeverdachten schuldig gemaakt aan de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] . In Snapchat groepen heeft verdachte met de opdrachtgever en de medeverdachten gesproken over de moord op [slachtoffer 1] , is aan hen concrete informatie over [slachtoffer 1] verstrekt en verdachte is samen met een medeverdachte naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan om de boel te verkennen.
Een ander opzettelijk van het leven beroven, is een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Als het delict voltooid wordt, zijn de gevolgen ervan onomkeerbaar, maar ook als het blijft bij voorbereidingshandelingen, zoals in dit geval, zijn de gevolgen voor het slachtoffer en zijn naasten groot. Daarnaast leiden dergelijke delicten tot grote beroering en gevoelens van angst en onrust in de maatschappij.
Dit feit heeft een diepe impact gehad op het leven van [slachtoffer 1] , zoals ook is gebleken uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring. Hij leeft nog elke dag in angst, slaapt slecht en heeft moeten onderduiken en zijn vertrouwde woonomgeving moeten verlaten, omdat lang onduidelijk is geweest of de moordopdracht nog zou worden uitgevoerd. Daardoor heeft hij ook zijn moeder, voor wie hij op dat moment zorgde, en zijn minderjarige dochter lange tijd niet kunnen zien.
Verdachte heeft op geen enkel moment stilgestaan bij al deze gevolgen. Hij heeft enkel gedacht aan hoe hij zo snel mogelijk geld zou kunnen verdienen. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juli 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden over verdachte zijn opgemaakt:
  • de pro justitia rapportage van drs. [naam 1] , GZ-psycholoog, van 1 augustus 2024;
  • de pro justitia rapportage van [naam 2] , kinder- en jeugdpsychiater, van 2 augustus 2024;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 20 januari 2025.
In de pro justitia rapportages komen de deskundigen tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, acculturatieproblematiek en een aanpassingsstoornis met gemengde stoornis van emoties en gedrag. Vanuit de gediagnosticeerde stoornissen adviseren de deskundigen de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de diefstal, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Verdachte is kort voor het plegen van de feiten voor het vervolg van zijn opleiding naar Nederland gekomen om bij zijn vader te gaan wonen. De verhuizing naar Nederland was in veel opzichten een grote verandering en verdachte heeft het aanzienlijk moeilijk gehad met de aanpassing die daarvoor nodig was.
Het risico op herhaling wordt ingeschat als laag tot matig. Verdachte blijft echter kwetsbaar voor beïnvloeding door antisociale jongeren. Om de kans op herhaling te verminderen is intensieve begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering noodzakelijk. Het is nodig om verdachte meer weerbaar te maken in zijn sociale contacten. De gedragsinterventie So-Cool zou daarvoor geschikt zijn. Ook is het van groot belang om nu in te zetten op het vergroten van het toezicht en de pedagogische vaardigheden van de ouders. FFT (Functional Family Therapy) is daarvoor een geschikte methode. Ook is een goede daginvulling van belang. Naast scholing is het van belang dat een bijbaan en een hobby/sport de dagen gaan vullen in plaats van op straat hangen en omgaan met ‘verkeerde’ vrienden die verdachte niet naar waarde kan schatten.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het rapport van de Raad over verdachte van 20 januari 2025. Gezien de ernst van de feiten zou volgens de Raad jeugddetentie een passende straf zijn. Echter gekeken naar de persoonlijke omstandigheden vindt de Raad het niet wenselijk als verdachte nu weer terug naar de jeugdinrichting zou moeten. Na zijn schorsing uit het voorarrest heeft verdachte namelijk hard gewerkt om zijn leven weer op te pakken. Verdachte heeft stappen gemaakt om op het juiste pad te komen en te blijven. Hij heeft laten zien dat hij aan te sturen is door de begeleiding van [jeugdzorginstelling] , hij gaat naar school en loopt stage en sport gemiddeld vier keer per week. De Raad adviseert dan ook om verdachte een jeugddetentie op te leggen voor de duur van zijn voorarrest. Gekeken naar de vaardigheidstekorten van verdachte acht de Raad de gedragsinterventie So-Cool verlengd (50 uur) een passende straf voor verdachte. Daarnaast adviseert de Raad begeleiding vanuit de jeugdreclassering. Naast begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering en begeleiding van [jeugdzorginstelling] vindt de Raad het van belang dat er een gezinscoach wordt ingezet in het gezin.
De Raad vindt het belangrijk dat verdachte een stok achter de deur heeft om zich te houden aan de voorwaarden die worden opgesteld en de afspraken die de jeugdreclassering met hem gaat maken. Daarom adviseert de Raad verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de bijzondere voorwaarden: de meldplicht bij de jeugdreclassering, het volgen van onderwijs, zoeken naar en/of inzetten voor onderwijs c.q. dagbesteding, meewerken aan de begeleiding vanuit [jeugdzorginstelling] en meewerken aan gezinscoaching/hulpverlening gericht op de acculturatie problematiek van verdachte, waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten de William Schrikker Groep te Amsterdam opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en om verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ter terechtzitting heeft de Raad het advies gehandhaafd en hieraan als bijzondere voorwaarde toegevoegd dat verdachte meewerkt aan alle hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht, ook als dat de inzet van FFT inhoudt.
Ter terechtzitting heeft de jeugdreclassering aangegeven het advies van de Raad te ondersteunen. Verdachte kan oorzaak en gevolg niet overzien en hiervoor is de inzet van hulpverlening noodzakelijk.
Verminderde toerekenbaarheid
Uit de adviezen van de deskundigen is gebleken dat de feiten 1, 2 en 3 verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
De straf
De rechtbank komt tot het oordeel dat de feiten zoals door verdachte gepleegd een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft daarnaast gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is. Zij neemt die dan ook over en legt aan verdachte op een jeugddetentie van 340 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 241 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast legt zij aan verdachte op een leerstraf, te weten So-Cool verlengd van 50 uren.
Dat verdachte zich uit het niets in zo’n korte tijd schuldig heeft gemaakt aan steeds ernstigere feiten vindt de rechtbank heel zorgelijk. De rechtbank kan zich op basis van wat over verdachte bekend is geworden niet aan de indruk onttrekken dat niet (alleen) het afbetalen van openstaande boetes de drijvende reden was, maar dat ook beïnvloeding een rol heeft gespeeld in een periode waarin het niet goed ging met verdachte. Het is belangrijk dat verdachte daar de komende tijd met de opgelegde hulpverlening nog eens goed over nadenkt en verder aan probeert te werken.
De voorwaardelijke jeugddetentie dient verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen, wetende wat hem dan boven het hoofd hangt. Aan de proeftijd worden de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden gekoppeld, te weten de meldplicht bij de jeugdreclassering, het volgen van onderwijs, zoeken naar en/of inzetten voor onderwijs c.q. dagbesteding, meewerken aan de begeleiding vanuit [jeugdzorginstelling] , meewerken aan gezinscoaching/hulpverlening gericht op de acculturatie problematiek van verdachte en meewerken aan andere hulpverlening die de jeugdreclassering noodzakelijk acht, ook als dat de inzet van FFT inhoudt. Aan de GI wordt de opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en om verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer 3] (feit 1 en 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert de benadeelde partij vergoeding van de proceskosten van € 1.042,-.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschendingen door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank het gevorderde bedrag billijk.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 maart 2024. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Proceskosten
De rechtbank overweegt dat een redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal aansluiting zoeken bij de in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken. Daarbij wordt de hoogte van het te vergoeden bedrag gebaseerd op het (totale) bedrag dat ter zake van materiële en immateriële schade wordt gevorderd, ongeacht of dat bedrag voor toewijzing vatbaar is. Het salaris wordt berekend aan de hand van een puntenstelsel, waarbij voor het opstellen en indienen van een voegingsformulier én voor het bijwonen van de zitting samen twee punten worden gehanteerd.
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 2.000,-. Voor bedragen tussen de
€ 1.250,- en € 2.500,- wordt per punt een salaris toegekend van € 204,-. Nu de raadsman van de benadeelde partij niet op de zitting aanwezig was, zal de rechtbank één punt toekennen. Dat betekent dat een bedrag van € 204,- aan proceskosten zal worden toegekend. De gevorderde proceskosten zullen voor het overige worden afgewezen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover de bedragen door een of meer van de mededaders is betaald, en andersom.
[slachtoffer 2] (feit 4)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 210,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De gevorderde schadevergoeding zal de rechtbank matigen tot € 150,-, omdat geen aankoopbewijs is overgelegd en niet bekend is hoe oud de muts was.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 januari 2024. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 46, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 285, 289, 310 en 352 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 2:medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
feit 3:medeplegen van voorbereiding van moord;
feit 4:diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 340 dagen, waarvan 241 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode en te bepalen tijdstip zal melden, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
* dat verdachte onderwijs volgt;
* dat verdachte zoekt naar en/of zich inzet voor onderwijs c.q. dagbesteding;
* dat verdachte meewerkt aan de begeleiding vanuit [jeugdzorginstelling] ;
* dat verdachte meewerkt aan gezinscoaching/hulpverlening gericht op de acculturatie problematiek van verdachte;
* dat verdachte meewerkt aan andere hulpverlening die de jeugdreclassering noodzakelijk acht, mogelijk ook de inzet van FFT (functional family therapy);
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een leerstraf, te weten So-Cool verlengd van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
25 dagen;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 204,-;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] (feiten 1 en 2), € 2.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 150,-, aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 4), € 150,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 januari 2024 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. de Jong, voorzitter, mr. S. Tempel en mr. F.L. Donders, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van I.H.E. van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 februari 2025.
Mr. Donders is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.