ECLI:NL:RBZWB:2025:916

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
02-115411-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minderjarige voor ernstige strafbare feiten, waaronder poging tot moord en pinpasfraude

Op 19 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks ernstige strafbare feiten in de periode van februari tot april 2024. De verdachte is veroordeeld voor het (mede)plegen van het schieten op een coffeeshop, poging tot voorbereiding van een moord, pinpasfraude en diefstal door middel van de door pinpasfraude verkregen pinpassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft hem een jeugddetentie van negen maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en de PIJ-maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen). De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen verklaard, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was bij de voorbereiding van de moord op een slachtoffer en het plegen van pinpasfraude. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking en een norm-overschrijdende gedragsstoornis. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte een langdurige klinische behandeling nodig heeft in een gesloten pedagogische setting, gezien het hoge recidive risico en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/115411-24
vonnis van de meervoudige kamer van 19 februari 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende aan [woonplaats]
raadsvrouw mr. F.H.J. de Graaf, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 5 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1: samen met een ander een gebouw, te weten het pand [coffeeshop] , heeft vernield beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Feit 2: samen met een ander de pandeigenaar/uitbater en/of aanwezigen van [coffeeshop] , heeft bedreigd door met een vuurwapen op het pand van [coffeeshop] te schieten.
Feit 3: samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor een moord op [slachtoffer 1] .
Feit 4: medeplegen van een vernieling van een ruit.
Feit 5: samen met een ander personen heeft opgelicht door middel van bankpasfraude.
Feit 6: samen met een ander in totaal € 1.800,- heeft weggenomen met de door bankpasfraude verkregen bankpassen.
Feit 7: niet openbare gegevens heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze gegevens door misdrijf waren verkregen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de dossiers alle feiten wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 en 2 stelt zij vast dat verdachte op het pand waarin [coffeeshop] is gevestigd heeft geschoten. Hier zijn ook filmpjes van. Het schieten met een vuurwapen op een pand levert grote gevoelens van onveiligheid op.
Op basis van de bewijsmiddelen acht de officier van justitie ook feit 3 wettig en overtuigend bewezen. In de berichten tussen de verdachten wordt in alle varianten van straattaal gesproken over het doden van [slachtoffer 1] . Er heeft zelfs in opdracht van verdachte een voorverkenning door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] plaatsgevonden bij de woning van [slachtoffer 1] .
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte kunnen ook feit 4, 5 en 6 bewezen worden verklaard. Ook feit 7 kan bewezen worden verklaard. Verdachte heeft een lijst met niet openbare gegevens voorhanden gehad en hij heeft ook daadwerkelijk pinpasfraude gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1 en 2:
De verdediging refereert zich voor wat betreft de tenlastegelegde bedreiging aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de vernieling wordt door de verdediging niet betwist dat verdachte eenmaal heeft geschoten en er daarbij een gat in het glas van de voorgevel van de coffeeshop is ontstaan. De verdediging is echter van mening dat verdachte door dat ene schot door de ruit van de deur niet het pand van [coffeeshop] heeft vernield zoals bedoeld in artikel 352 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het vernielen van een gebouw als bedoeld in artikel 352 Sr.
Feit 3:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van voorbereiding van moord. Verdachte heeft nooit opzet gehad op het gronddelict, de moord op [slachtoffer 1] . Zelfs al zou er sprake zijn van een voltooide voorbereiding van moord, dan is verdachte volgens de verdediging niet strafbaar omdat verdachte en zijn vrienden tijdig zijn teruggetreden door met zijn drieën te besluiten om [slachtoffer 1] niet te doden. Dit zou volgens de verdediging dan moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Feit 4:
De verdediging verzoekt de rechtbank verdachte van het medeplegen van de vernieling van de ruit vrij te spreken. ‘ [bijnaam 1] ’ heeft in ruil voor geld de opdracht van verdachte om de ruit te vernielen uitgevoerd. Door het gebrek aan een nauwe en bewuste samenwerking kan er geen sprake zijn van medeplegen en is er volgens de verdediging sprake van uitlokking, hetgeen niet ten laste is gelegd.
Feit 5 en 6:
Ten aanzien van deze feiten is de verdediging van mening dat er sprake is van eendaadse samenloop. Verzocht wordt om dit feit enkelvoudig te kwalificeren.
Feit 7:
Ook ten aanzien van dit feit verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken. Voor het verwerven dan wel voorhanden hebben is een bepaalde mate van bewustzijn bij verdachte vereist. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij het bestand niet heeft gezien. Het dossier biedt verder ook geen aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachte op de hoogte was van de lijsten met niet openbare gegevens in zijn e-mailbox.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 en 2:
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er op 30 maart 2024 met een vuurwapen op het pand waarin [coffeeshop] gevestigd is in [plaats 1] is geschoten. De politie heeft één inschot geconstateerd in een van de ramen aan de voorgevel van het pand.
Nadat verdachte op 3 april 2024 op school heeft verklaard over het schieten op [coffeeshop] is hij aangehouden door de politie. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij via Snapchat in contact is gekomen met [bijnaam 2] en op 28 maart 2024 heeft [bijnaam 2] hem benaderd voor een klus voor € 5.000,-. Op 29 maart 2024 is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] naar Amsterdam gegaan om het vuurwapen op te halen. Op de terugweg in de trein heeft verdachte de opdracht te horen gekregen, namelijk: drie keer met het vuurwapen schieten op [coffeeshop] te [plaats 1] . Verdachte is samen met [medeverdachte 1] diezelfde avond nog naar [coffeeshop] in [plaats 1] gegaan. Omdat daar voor de deur een busje stond van de beveiliging hebben zij die avond de klus niet uitgevoerd en zijn zij naar de woning van [medeverdachte 1] gegaan om daar te overnachten. De volgende dag, op 30 maart 2024, zijn verdachte en [medeverdachte 1] in de avond wederom naar [coffeeshop] gegaan en heeft verdachte één keer op de coffeeshop geschoten met het vuurwapen en [medeverdachte 1] heeft dit gefilmd.
Gekwalificeerde vernieling (feit 1)
Door de verdediging is verzocht om verdachte van feit 1 vrij te spreken omdat er geen sprake is van een gekwalificeerde vernieling ex artikel 352 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Volgens de verdediging heeft het Openbaar Ministerie (OM) ten onrechte artikel 352 Sr tenlastegelegd.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 352 Sr een lex specialis van artikel 350 Sr is en het is aan de opportuniteit van het OM om in de tenlastelegging voor een lex specialis te kiezen. De rechtbank overweegt voorts dat het in casu gaat om een gebouw, namelijk het pand waarin [coffeeshop] gevestigd is. Verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] op het gebouw van de coffeeshop geschoten met een vuurwapen, waarbij verdachte heeft geschoten en [medeverdachte 1] dit heeft gefilmd. Het schieten was in de kern gericht op dit specifieke pand en daarbij is een raam in de voorgevel geraakt. Het raam is onderdeel van het gebouw. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan beschadiging van [coffeeshop] . De keuze van de officier van justitie voor deze lex specialis, met een hoger strafmaximum dan de vernieling die in artikel 350 Sr wordt genoemd, is ook zeker begrijpelijk. Het schieten op een gebouw is een zwaardere vorm van vernieling dan het inslaan of ingooien van een ruit. Dit geldt nog meer nu uit het dossier volgt dat dit zeker niet de eerste keer was dat er geweld werd gebruikt richting het pand van [coffeeshop] en de opdracht eigenlijk was om drie keer op het pand te schieten.
Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd en aangezien ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd op de zitting van 5 februari 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen van 31 maart 2014, pagina 218 van het eindproces-verbaal in onderzoek Lancer.
Feit 3:
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 3] aan verdachte in de periode van 1 februari 2024 tot en met 8 april 2024 via Telegram en Snapchat de opdracht heeft gegeven om [slachtoffer 1] te doden. Hij heeft daartoe geld in het vooruitzicht gesteld. [medeverdachte 3] heeft verdachte van de benodigde informatie voorzien: onder andere een foto van [slachtoffer 1] en zijn adresgegevens. Verdachte heeft medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en iemand met de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam] ’ benaderd om met hem de opdracht uit te voeren.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn door verdachte gevraagd om langs de woning van [slachtoffer 1] te gaan om te kijken hoe de situatie daar ter plaatse was. Zij hebben van de woning een foto gemaakt en deze naar verdachte gestuurd. Als [medeverdachte 3] verdachte wederom het adres en dezelfde foto van het slachtoffer aan verdachte verzendt en voor de opdracht een bedrag van € 30.000,- belooft, doet verdachte nogmaals een oproep voor de moordklus. Op enig moment zijn op Snapchat de groepen ' [naam groep] ' en 'Uitleg' aangemaakt. In de groep ‘ [naam groep] ’ waren [medeverdachte 3] , verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de deelnemers. In de groep ‘Uitleg’ waren dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .. In deze groepen werd gesproken over het plan om [slachtoffer 1] te doden en werd daarover informatie gedeeld.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft op zitting verklaard dat [medeverdachte 3] in eerste instantie via Telegram contact met hem heeft opgenomen omdat hij dacht dat verdachte de opdracht van de moord op [slachtoffer 1] zou kunnen doen. Vervolgens is het contact voortgezet via Snapchat. Verdachte heeft over de moordopdracht contact gehad met [medeverdachte 1] en hij bleek interesse te hebben om de opdracht uit te voeren. Verdachte zegt dat hij al had besloten dat hij de moordopdracht niet wilde uitvoeren en had, volgens hem, ook met [medeverdachte 1] gesproken over een overval. Dat is ook de reden dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar [plaats 2] heeft gestuurd, vanwege het plan om een overval te plegen in plaats van een moord. De gesprekken die in de Snapchat groepen ‘ [naam groep] ’ en ’Uitleg’ zijn gevoerd waren om stoer te doen. Verdachte wilde een grote jongen spelen. Verdachte zegt dat hij met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] telefonisch heeft besproken dat ze het niet zouden gaan doen, dat is volgens hem de reden dat hiervan geen berichten zijn aangetroffen.
Opzet gronddelict
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte over een bepaalde periode aanhoudend oproepen heeft gedaan en ook contact heeft gehad over de moordopdracht op [slachtoffer 1] . Op 6 maart 2024 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in opdracht van verdachte naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan om de omgeving te verkennen. Verdachte maakte ook deel uit van de Snapchat groepen ‘ [naam groep] ’ en ‘Uitleg’. In deze Snapchat groepen werd in alle varianten van straattaal gesproken over het doden van [slachtoffer 1] . Ook is in de Snapchatgroep ‘ [naam groep] ’ door [medeverdachte 3] een foto en de adresgegevens van [slachtoffer 1] gedeeld.
Verdachte heeft bovendien nog contact gehad met iemand met de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam] ’ over het doden van een man. Het kan niet anders dan dat verdachte daardoor en ook door wat er in de Snapchatgroepen ‘ [naam groep] ’ en ‘Uitleg’ werd besproken, wist dat de dood van [slachtoffer 1] het uiteindelijke doel was en niet ‘slechts’ een overval zoals hij bij de politie en op de zitting heeft verklaard. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er wel één keer in een chatgesprek tussen verdachte en [medeverdachte 2] is gesproken over het meenemen van geld, maar eerst over het 'afknallen' van [slachtoffer 1] en vervolgens wordt door verdachte gezegd: "Neem osso ook. Mee". De rechtbank maakt hieruit op dat de moord op [slachtoffer 1] steeds de opdracht is geweest en dat het eventuele geld in de woning 'ook' kon worden meegenomen als mogelijke bijvangst van die moord.
Alle objectieve omstandigheden wijzen naar de voorgenomen moord op [slachtoffer 1] in opdracht van [medeverdachte 3] en dat verdachte en medeverdachten daar kennis van droegen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verdachte en medeverdachten vol opzet hebben gehad op het vermoorden van [slachtoffer 1] .
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte met anderen middelen heeft verworven, vervaardigd en voorhanden heeft gehad bestemd ter voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] .
Feit 4:
Op 23 maart 2024 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van vernieling van een ruit van zijn woning. Verdachte is hierover gehoord door de politie op 22 april 2024 en heeft toen aangegeven dat hij op 23 maart 2024 een geldbedrag van € 500,- aan ‘ [bijnaam 1] ’ heeft gegeven om de steen door de ruit te gooien. Op basis van de verklaring van verdachte is de rechtbank met de raadsvrouw van verdachte van oordeel dat er sprake is van uitlokking en niet van medeplegen. Verdachte heeft een ander ertoe aangezet de ruit te vernielen door hem hiervoor te betalen. Verdachte heeft feitelijk niet bijgedragen aan de uitvoering. Nu er geen sprake is van medeplegen, omdat de nauwe en bewuste samenwerking ontbreekt en uitlokking van de vernieling van de ruit niet ten laste is gelegd, zal verdachte worden vrijgesproken van dit feit.
Feit 5 en 6:
Ten aanzien van deze feiten heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd en aangezien ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv. De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 2 april 2024;
- de aangifte van [slachtoffer 4] d.d. 27 maart 2024;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd op de zitting van 5 februari 2025.
De verdediging voert aan dat sprake is van eendaadse samenloop. De rechtbank zal dit bij de strafoplegging bespreken.
Feit 7:
Na zijn aanhouding op 3 april 2024 is de telefoon van verdachte in beslag genomen. Door de digitale recherche werd het toestel veilig gesteld en uitgelezen. In de telefoon van verdachte werd een bestand aangetroffen met zogenaamde niet-openbare gegevens van privépersonen, te weten naam, adres, telefoonnummer, e-mail en bankgegevens.
Door de verdediging wordt aangevoerd dat verdachte geen kennis had omtrent de aanwezigheid van dit bestand in zijn e-mail. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. De lijst is aangetroffen in de telefoon van verdachte. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan pinpasfraude (feit 5 en 6) (waar leads veelal voor gebruikt worden) en heeft hij het regelmatig over f-game, een andere bewoording voor fraude. Daarbij benoemt verdachte ook dat een dergelijke lijst geld kost. Het is gelet hierop niet aannemelijk dat verdachte deze lijst ‘zomaar’ gemaild heeft gekregen en hij niet heeft geweten dat deze lijst van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze lijst heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat deze door misdrijf was verkregen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 30 maart 2024 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten het pand [coffeeshop] gelegen aan de [straat] te [plaats 1] , dat geheel of ten dele aan een ander, te weten de pandeigenaar van [coffeeshop] , toebehoorde, heeft beschadigd;
2
op 30 maart 2024 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een ander,
de pandeigenaar en/of houder en/of aanwezigen van [coffeeshop] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of zware mishandeling door met een vuurwapen op het pand [coffeeshop] te schieten;
3
in de periode van 1 februari 2024 tot en met 3 april 2024 te Coevorden, [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in
artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
- communicatiemiddelen, te weten mobiele telefoons en
- een of meer afbeeldingen van [slachtoffer 1] en/of de woning van [slachtoffer 1] en
- een of meer berichten en/of notities met ' [adres] [plaats 2] ', althans het adres van [slachtoffer 1]
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en vervaardigd en voorhanden heeft gehad;
5
hij op of omstreeks 26 en/of 27 maart 2024 te Coevorden en/of Dalen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer personen, te weten [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] hebben bewogen tot de afgifte van enig goed, het ter beschikking stellen van gegevens, te weten het ter beschikking stellen en/of de afgifte van een of meer betaalpassen en/of bijbehorende pincodes door
- telefonisch contact op te nemen met die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en
- zich voor te doen als bankmedewerker van de Rabobank en
- die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] te vertellen dat er (ongewenste) transacties klaarstonden, dan wel uitgevoerd zouden worden en
- die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] te vertellen dat een bankmedewerker de pinpassen en/of pincodes zou komen ophalen en/of
- zich naar de woning van die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] te begeven en
- de bankpassen en/of pincodes, toebehorende aan die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] in ontvangst te nemen en/of mee te nemen en
- zich naar meer betaalautomaten te begeven en
- een of meer (grote) geldbedragen met die betaalpassen en/of pincodes van de rekeningen van die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] op te nemen;
6
hij op of omstreeks 26 en/of 27 maart 2024 te Coevorden en/of Dalen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, te weten
- 1200 euro geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] en
- 600 euro geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3]
althans enig geldbedrag dat in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft
endie weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door
meermalen,
- gebruik te maken van (een) bankpas(sen) en/of bijbehorende pincode(s) van die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en/of
- ( vervolgens) met die bankpas(sen) en/of bijbehorende pincode(s) geldbedrag(en) op te nemen bij betaalautoma(a)t(en) waartoe verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd en/of gemachtigd en/of
bevoegd was/waren;
7
hij in de periode van 15 maart 2024 tot en met 3 april 2024 te Coevorden, althans in Nederland, niet-openbare gegevens, te weten een (Excel-)lijst bevattende meerdere persoonsgegevens bestaande uit voorletters, achternamen, geboortedata, adressen, telefoonnummers, e-mailadressen en/of bankgegevens, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, ten tijde van de verwerving en het voorhanden hebben van deze gegevens wist dat deze door misdrijf waren verkregen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Strafbaarheid van feit 3
De verdediging stelt dat verdachte, indien er vanuit zou worden gegaan dat verdachte de eind februari 2024 door [medeverdachte 3] gegeven moordopdracht aanvankelijk werkelijk heeft willen aannemen, voor het voorbereiden van die moordopdracht een beroep op vrijwillige terugtred ex artikel 46b Sr toekomt. Naast de optie om [slachtoffer 1] te doden, komt bij verdachte in maart 2024 de optie in beeld om [slachtoffer 1] te bestelen, aldus verdachte. De delictsvoltooiing is uitgebleven door omstandigheden die van de wil van verdachte (en zijn medeverdachten) afhankelijk zijn. Het zijn volgens verdachte, namelijk hijzelf, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geweest die op eigen initiatief aan [medeverdachte 3] te kennen hebben gegeven de opdracht niet (langer) uit te voeren. Nu verdachte vrijwillig is teruggetreden, dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie voert aan dat er geen sprake is van vrijwillige terugtred. Gedurende de hele periode wordt door verdachte met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gesproken over het doden van iemand. In het dossier wordt geen bericht aangetroffen dat ze het niet gaan doen of er niet meer aan mee willen doen.
De rechtbank overweegt dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b Sr sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van verdachte toereikend zijn voor de conclusie dat het misdrijf niet is voltooid als gevolg van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval.
Uit de bewijsoverwegingen van de rechtbank vloeit voort dat niet aannemelijk is geworden dat de moord op [slachtoffer 1] niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van de wil van verdachte afhankelijk waren. Allereerst is er dus sprake van voltooide voorbereidingshandelingen. De foto en adresgegevens van [slachtoffer 1] zijn al tussen de verdachten verspreid en aan de hand van deze gegevens heeft er al een voorverkenning bij de woning van [slachtoffer 1] plaatsgevonden. Dit wijst al in de richting van het daadwerkelijk uitvoeren van het voornemen. Uit de bewijsmiddelen kan bovendien niet worden afgeleid dat verdachte uit eigen wil is gestopt met de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] . Ondanks de hoeveelheid (screenshots van) berichten die in het dossier zijn aangetroffen, zit hier niet één bericht tussen waaruit blijkt van twijfels of zelfs het niet willen uitvoeren van het plan. Hiervoor zijn er alleen de verklaringen van de verdachten. Gelet op dit alles, zijn die verklaringen naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank kan zich daarbij niet aan de indruk onttrekken dat het voorbereiden van de moord (en de uiteindelijke uitvoering van de moord) is gestopt doordat verdachte en [medeverdachte 1] zijn aangehouden. Dat het voorgenomen misdrijf niet is voltooid, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet het gevolg van een besluit van verdachte. Er is dan ook geen sprake van vrijwillige terugtred en het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de overige feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging en/of het opleggen van een maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie gaat bij haar eis uit van een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten. Zij heeft bij haar eis enerzijds rekening gehouden met de ernst van de feiten en de traumatische ervaringen voor de slachtoffers en anderzijds heeft zij rekening gehouden met de persoon van verdachte, de inhoud van de rapportages van de deskundigen en het feit dat het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). Daarbij vordert de officier van justitie een jeugddetentie van negen maanden op te leggen met aftrek van het voorarrest. Ook wordt verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen en hierover te beslissen bij vonnis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich niet verenigen met de eis van de officier van justitie en acht een voorwaardelijke PIJ-maatregel een passendere afdoeningsmodaliteit. Het Nederlandse strafrecht kent een pedagogisch karakter. De ontwikkeling van het kind staat om die reden bij het bepalen van een straf en/of maatregel centraal. Algemeen bekend is dat een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen – zeker als het gaat om een kwetsbare beïnvloedbare jongere – in sommige gevallen meer kwaad dan goed doet. Verdachte is vanwege zijn belaste verleden en zijn problematiek bij uitstek een kwetsbare beïnvloedbare jongen. In het geval van verdachte is het van groot belang dat hij de kans krijgt om zich op een plek waar hij zich prettig voelt en in de nabijheid van zijn ouders te ontwikkelen tot een jongvolwassene waarop zijn ouders trots kunnen zijn. Het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel staat volgens de verdediging in onderhavige strafzaak dan ook haaks op het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht.
Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is het optimum remedium, mits de rechtbank een passend strikt pakket aan voorwaarden aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel koppelt, waarbij gedacht kan worden aan het laten voortduren van het huisarrest, een behandelverplichting, een contactverbod met medeverdachten, een (tijdelijk) telefoon- en social media verbod en het meewerken aan begeleid wonen. Verzocht wordt om verdachte deze kans te geven; een kans die verdachte nog niet heeft gehad.
Voorts vindt de verdediging een jeugddetentie die het voorarrest overstijgt onwenselijk. Het is van groot belang dat verdachte zo spoedig mogelijk kan worden behandeld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in vier maanden tijd schuldig gemaakt aan een reeks zeer ernstige feiten, namelijk: het schieten op een coffeeshop, een poging tot voorbereiding van een moord, pinpasfraude en diefstal door middel van de door pinpasfraude verkregen pinpassen en heling van niet-openbare gegevens.
Verdachte heeft zich op 30 maart 2024 samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een bedreiging door met een vuurwapen op [coffeeshop] te schieten. De coffeeshop bevindt zich aan een openbare weg in het centrum van [plaats 1] . Er is maar één keer geschoten omdat het vuurwapen vervolgens weigerde. Het betreft een zeer intimiderende bedreiging, die in potentie tot een levensbedreigende situatie had kunnen leiden. Er mag dan ook van geluk gesproken worden dat tijdens de beschieting niemand in het pand aanwezig was en er niemand gewond is geraakt. Wel is het pand [coffeeshop] door de beschieting beschadigd. Uit de toelichting op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 5] komt naar voren dat het incident een grote impact op hem heeft gehad. Gelet op de brutale wijze waarop de aanslag is gepleegd zou [slachtoffer 5] er niet raar van opkijken als hij zelf zou worden opgezocht en zou worden neergeschoten. Hij leeft in angst om slachtoffer te worden van een aanslag met een vuurwapen. Daar komt bij dat de beschieting voor omwonenden eveneens een bijzonder nare en bedreigende ervaring moet zijn geweest. Het behoeft geen toelichting dat een beschieting van een pand de nodige schrik en gevoelens van angst en onveiligheid in de buurt teweeg heeft gebracht. Dit alles wordt verdachte zwaar aangerekend.
In de periode van 1 februari 2024 tot en met 3 april 2024 heeft verdachte zich samen met medeverdachten schuldig gemaakt aan de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] . In Snapchat groepen heeft verdachte met de opdrachtgever en de medeverdachten gesproken over de moord op [slachtoffer 1] , is aan hen concrete informatie over [slachtoffer 1] verstrekt en ook zijn de medeverdachten in opdracht van verdachte naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan om de boel te verkennen.
Een ander opzettelijk van het leven beroven, is een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Als het delict voltooid wordt, zijn de gevolgen ervan onomkeerbaar, maar ook als het blijft bij voorbereidingshandelingen, zoals in dit geval, zijn de gevolgen voor het slachtoffer en zijn naasten groot. Daarnaast leiden dergelijke delicten tot grote beroering en gevoelens van angst en onrust in de maatschappij.
Dit feit heeft een diepe impact gehad op het leven van [slachtoffer 1] , zoals ook is gebleken uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring. Hij leeft nog elke dag in angst, slaapt slecht en heeft moeten onderduiken en zijn vertrouwde woonomgeving moeten verlaten, omdat lang onduidelijk is geweest of de moordopdracht nog zou worden uitgevoerd. Daardoor heeft hij ook zijn moeder, voor wie hij op dat moment zorgde, en zijn minderjarige dochter lange tijd niet kunnen zien.
Verdachte heeft op geen enkel moment stilgestaan bij al deze gevolgen. Hij heeft enkel gedacht aan hoe hij zo snel mogelijk geld zou kunnen verdienen. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Verdachte heeft zich daarnaast samen met anderen tweemaal schuldig gemaakt aan het plegen van oplichting van ouderen. Door middel van het handelen van verdachte en de medeverdachten is van een tweetal slachtoffers op slinkse wijze de bankpas en pincode bemachtigd om daarmee vervolgens geld van de bankrekening van deze slachtoffers op te nemen. Het is extra kwalijk dat juist oudere mensen tot slachtoffer zijn gemaakt, vanwege hun grotere kwetsbaarheid en afhankelijkheid. Samen met de medeverdachten heeft verdachte met dit optreden het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens, van wie oudere mensen in toenemende mate afhankelijk zijn, in ernstige mate geschaad. Daarnaast heeft verdachte samen met anderen een geldbedrag van in totaal € 1.800,- van de slachtoffers gestolen. Verdachte heeft daarbij kennelijk alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin en heeft zich totaal niet bekommerd om de slachtoffers. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Eendaadse samenloop?
De verdediging heeft bepleit dat gelet op de samenhang tussen de feiten 5 en 6 er sprake is van eendaadse samenloop.
Bij de beoordeling of sprake is van eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de overtreden strafbepalingen niet (meer dan enigszins) uiteenloopt. De rechtbank is van oordeel dat de strekking van de overtreden strafbepalingen meer dan enigszins uiteenloopt. Daarnaast gaat het in essentie niet om hetzelfde feitencomplex. De gedragingen leveren een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex op dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt kan worden gemaakt.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 oktober 2024 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden over verdachte zijn opgemaakt:
  • de pro justitia rapportage van drs. [naam 1] , GZ-psycholoog, van 25 november 2024;
  • de pro justitia rapportage van [naam 2] , kinder- en jeugdpsychiater, van 29 november 2024;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 28 januari 2025.
In de pro justitia rapportages komen de deskundigen tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een norm-overschrijdende gedragsstoornis en een ernstig bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (met antisociale trekken).
Vanuit de gediagnosticeerde stoornissen adviseren de deskundigen de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt hoog ingeschat zonder passende interventie. Er zijn veel risicofactoren en er zijn geen beschermende factoren. Voor verdachte is een langdurige klinische behandeling nodig van zijn complexe problematiek in een gesloten pedagogische setting met 24/7 toezicht en kennis van LVB-problematiek. Zonder continue vrijheidsbeperking en behandeling in een passende pedagogische setting stevent verdachte af op een antisociale persoonlijkheidsstoornis met antisociale verharding binnen het criminele circuit. Verdachte heeft gezien zijn voorgeschiedenis en complexe problematiek een zeer duidelijk en voorspelbaar pedagogisch kader nodig, binnen een letterlijk afgebakende bewegingsruimte waar ongelimiteerd de tijd is om met hem tot een werkrelatie en daarna behandeling te kunnen komen. Verdachte heeft (nog) geen intrinsieke behandelmotivatie. Zonder langdurige behandeling in een gesloten pedagogische behandelsetting waar diverse disfunctionele patronen mogelijk kunnen slijten is er weinig kans op verlaging van het recidive risico en het ontstaan van beschermende factoren. De deskundigen adviseren daarom de behandeling van verdachte vorm te geven binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Alleen dan is de behandeling van verdachte op passende en afdoende wijze te (waar)borgen.
Ter terechtzitting hebben de deskundigen daarop aangevuld dat behandeling van verdachte binnen een gesloten kader en met een pedagogisch karakter noodzakelijk is. Verdachte heeft een zeer complexe ontwikkeling doorgemaakt en er is hard heropvoeding nodig. Verdachte verblijft momenteel bij [dagbesteding] en krijgt hier 1-op-1 begeleiding waarbij er weinig contact is met leeftijdsgenoten. Dit is geen natuurlijke situatie. Verdachte moet juist wel contact hebben met leeftijdsgenoten zodat hij kan leren hoe hiermee om te gaan en dat contact heeft hij dan juist wel binnen de PIJ-maatregel. Hij kan dan juist binnen dit kader daarmee oefenen. De behandeling die verdachte nodig heeft kan niet worden geboden in een residentiële setting. De duur van de behandeling kan nu nog niet worden vastgesteld, maar zal langere tijd in beslag nemen en de deskundigen verwachten dat de behandeling langer zal duren dan de maximale duur van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Bovendien is dan een zodanig strak korset nodig dat dit in het kader van een voorwaardelijke maatregel niet realistisch is. Door de deskundigen is ook nagedacht over het civiele kader, maar het doel van het civiele kader is toewerken naar vrijheden. Er wordt dan iets gevraagd van verdachte wat hij niet kan, want hij heeft behandeling nodig. Ook vanuit risicomanagement wordt door de deskundigen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het rapport van de Raad over verdachte van 28 januari 2025. De Raad schat in dat gezien de zeer ernstige en complexe problematiek van verdachte in combinatie met het zeer geringe inzicht in zijn gedrag, een langdurig, strikt en klinisch behandelkader noodzakelijk is om te komen tot een positief ontwikkelingsperspectief. De Raad is van mening dat verdachte duidelijkheid, kaders en weinig bewegingsruimte nodig heeft om tot ontwikkeling te kunnen komen. Hij heeft een kader nodig waarbinnen hij zich niet kan onttrekken en waar passende behandeling geboden kan worden. Vanuit de betrokken jeugdreclassering worden geen mogelijkheden gezien voor het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Verdachte heeft geen probleembesef en de jeugdreclassering ziet een grote kans dat verdachte opnieuw contact zal zoeken met zijn criminele contacten.
Gelet op de complexe problematiek van verdachte en de hoge kans op recidive is de Raad van mening dat de behandeling van verdachte langdurig en intensief dient te zijn om een verandering te kunnen bewerkstelligen. Gelet op de bevindingen en het advies van de deskundigen van het NIFP en gezien de onmogelijkheden van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, kan de Raad niet anders dan overgaan tot het adviseren van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Aan de juridische gronden voor het opleggen van een PIJ-maatregel wordt volgens de Raad ook voldaan.
Ter terechtzitting heeft de Raad het advies tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel gehandhaafd. De Raad sluit aan bij de conclusies van de deskundigen. Gesloten justitiële behandeling en een gedwongen kader zijn noodzakelijk ter beïnvloeding van het gedrag en het recidive risico. De Raad gunt verdachte de behandeling die hij nodig heeft. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is door de Raad en de deskundigen van het NIFP overwogen, maar geeft verdachte te veel bewegingsvrijheid. Binnen het civielrechtelijk kader is er te weinig tijd voor de benodigde klinische behandeling van verdachte. De Raad stelt dat aan de juridische gronden voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt voldaan.
Ter terechtzitting is door de jeugdreclassering aangegeven dat zij de pro justitie rapportages ondersteunt, maar zij merkt hierbij ook op dat in het forensische kader nog niet veel is geprobeerd en zij daardoor worstelt met het PIJ-advies. De behandeling bij Accare is net gestart, waardoor de tijd hem nu inhaalt. Verdachte laat nooit emoties zien, wat het voor de jeugdreclassering moeilijk maakt om een duidelijk beeld van verdachte te vormen en met hem aan de slag te gaan. Na de schorsing van de voorlopige hechtenis is steeds gekeken of er mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de vrijheden van verdachte. Doordat verdachte zijn echte gezicht niet laat zien en hierdoor het risico moeilijk kan worden ingeschat, is ervoor gekozen zijn vrijheden niet uit te breiden. Bovendien zou uitbreiden van de vrijheden haaks staan op het advies voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Sinds zijn misstap na de schorsing van de voorlopige hechtenis, laat verdachte beter gedrag zien. De jeugdreclassering vraagt zich wel af of hij dit gedag laat zien omdat hij weet dat er een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt geadviseerd of omdat hij zelf zijn gedrag wil veranderen.
Verminderde toerekenbaarheid
Uit de adviezen van de deskundigen is gebleken dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
De op te leggen straf en maatregel
Uit alle hiervoor genoemde rapportages blijkt het unanieme advies om aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Blijkens artikel 77s Sr kan aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond een PIJ-maatregel worden opgelegd. Het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, dient een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel die behoort tot een van de feiten zoals genoemd in artikel 77s eerste lid onder a Sr. Ook dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Ten slotte dient de maatregel in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat de PIJ-maatregel een middel is dat met grote terughoudendheid moet worden ingezet, zeker wanneer – zoals in het huidige geval – de verdachte ‘first offender’ is. Gelet op deze adviezen en het tegengestelde standpunt van de verdediging ziet de rechtbank zich in deze zaak voor de vraag gesteld of een PIJ-maatregel, al dan niet in voorwaardelijke vorm aan verdachte dient te worden opgelegd.
De rechtbank onderschrijft, op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater, de Raad en de jeugdreclassering in hun rapporten en ter zitting hebben aangegeven, de constatering dat bij verdachte sprake is van ernstige gedragsproblematiek en behandelnoodzaak daarvan. Daarnaast betreffen de bewezen verklaarde feiten ernstige delicten.
Alle hiervoor genoemde deskundigen verwachten dat een behandeling van aanzienlijke duur met 24-uurs toezicht nodig is om te komen tot daadwerkelijke gedragsverandering bij verdachte en het hoge recidivegevaar te ondervangen. Dit maakt dat het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel en eventuele alternatieven binnen een civielrechtelijk kader ontoereikend zijn. Ambulante behandeling is niet haalbaar en ook onvoldoende voor zijn complexe problematiek. Naar het oordeel van de deskundigen is de enige geschikte behandeling een klinische behandeling binnen een zeer gesloten kader met bijbehorend groepsklimaat om te komen tot een positief ontwikkelingsperspectief. Het risico dat verdachte weer zal vervallen in zijn problematisch gedragspatroon en recidiveert wordt met het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel groot geacht.
Het is de rechtbank gelet hierop voldoende duidelijk dat er in het geval van verdachte geen geschikt alternatief is om de benodigde behandeling kans van slagen te geven anders dan in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Met een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt de continuïteit van de voor verdachte dringend noodzakelijke behandeling gewaarborgd.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de formele voorwaarden genoemd in artikel 77s, eerste lid, Sr. Bij verdachte bestond ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De gepleegde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van een PIJ-maatregel. Ook is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk en zal hiertoe overgaan. De rechtbank hoopt dat verdachte deze kans aangrijpt om de benodigde hulp te accepteren en tot een positieve gedragsverandering te komen.
De PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank het passend en geboden om, naast het opleggen van de PIJ-maatregel, aan verdachte een jeugddetentie op te leggen voor de duur van negen maanden met aftrek van het voorarrest, conform de eis van de officier van justitie. De rechtbank overweegt daarbij dat de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel en die van de jeugddetentie in dezelfde omgeving plaatsvinden. Er kan dus al een start met de behandeling gemaakt worden, op het moment dat verdachte de opgelegde jeugddetentie ondergaat. De jeugddetentie heeft alleen invloed op het moment dat er mogelijk verlof kan worden toegekend.
Leeftijd verdachte
In de loop van de strafprocedure tegen verdachte, is duidelijk geworden dat er onduidelijkheid bestaat over de correcte geboortedatum van verdachte. Daarbij is de vraag of hij al 16 jaar was op het moment van het plegen van de tenlastegelegde feiten, of nog niet. Gelet op het feit dat de opgelegde jeugddetentie de duur van 1 jaar niet te boven gaat, is de onduidelijkheid over de leeftijd van verdachte niet van invloed op de verdere strafoplegging. Ook waren de deskundigen op de hoogte van de onduidelijkheid en hebben zij die meegewogen in hun advisering ten aanzien van de op te leggen maatregel.
Voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft de opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis gevorderd.
De rechtbank volgt de officier van justitie hierin. Gelet op het opleggen van de PIJ maatregel, in combinatie met een jeugddetentie en het hoge recidiverisico, is de start van de behandeling op zo kort mogelijke termijn noodzakelijk. De rechtbank zal daarom het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 5] (feit 1 en 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een schadevergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert de benadeelde partij vergoeding van de proceskosten van € 1.042,-.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschendingen door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank het gevorderde bedrag billijk.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 maart 2024. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Proceskosten
De rechtbank overweegt dat een redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal aansluiting zoeken bij de in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken. Daarbij wordt de hoogte van het te vergoeden bedrag gebaseerd op het (totale) bedrag dat ter zake van materiële en immateriële schade wordt gevorderd, ongeacht of dat bedrag voor toewijzing vatbaar is. Het salaris wordt berekend aan de hand van een puntenstelsel, waarbij voor het opstellen en indienen van een voegingsformulier én voor het bijwonen van de zitting samen twee punten worden gehanteerd.
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 2.000,-. Voor bedragen tussen de
€ 1.250,- en € 2.500,- wordt per punt een salaris toegekend van € 204,-. Nu de raadsman van de benadeelde partij niet op de zitting aanwezig was, zal de rechtbank één punt toekennen. Dat betekent dat een bedrag van € 204,- aan proceskosten zal worden toegekend. De gevorderde proceskosten zullen voor het overige worden afgewezen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover de bedragen door een of meer van de mededaders is betaald, en andersom.
De Rabobank (feit 5 en 6)
De benadeelde partij Rabobank vordert een schadevergoeding van € 1.440,-, bestaande uit materiële schade.
De materiële schade bestaat uit:
  • Schadeloosstelling klanten € 1.200,-
  • Onderzoekskosten € 240,-
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. De Rabobank heeft uit coulance de door de slachtoffers geleden schade vergoed. De rechtbank is van oordeel dat tussen de bewezenverklaarde diefstal door verdachte en de schade van de bank voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de bank door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De vergoeding door de Rabobank van de geldbedragen die zijn ontvreemd van haar rekeninghouders, is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als rechtstreekse schade.
Op grond van artikel 6:96, tweede lid, aanhef onder b, BW komen de door de Rabobank gemaakte onderzoekskosten voor vergoeding als vermogensschade in aanmerking. De rechtbank overweegt in dat kader dat de gevorderde onderzoekskosten haar niet onredelijk voorkomen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal geen schadevergoedingsmaatregel opleggen. Deze maatregel is er namelijk om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding. Een rechtspersoon mag in beginsel geacht worden zelf de wegen te kennen om een vordering te incasseren, in tegenstelling tot een natuurlijke persoon. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om van dit beginsel af te wijken.
Wettelijke rente
Nu de rechtbank de vordering tot schadevergoeding geheel toewijst, zal de rechtbank daarbij tevens de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De Rabobank heeft op 4 en 30 april 2024 de schade uitgekeerd aan de slachtoffers, gelet waarop de wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 30 april 2024.
Hoofdelijk
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 46, 47, 55, 56, 77a, 77g, 77i, 77s, 139g, 285, 289, 326, 311 en 352 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 4 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
De eendaadse samenloop van feit 1 en 2:
feit 1:medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, en;
feit 2:medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
feit 3:medeplegen van voorbereiding van moord;
feit 5:medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 6:medeplegen van diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
feit 7:niet-openbare gegevens verwerven of voorhanden hebben, terwijl hij ten tijde van
de verwerving of het voorhanden krijgen van deze gegevens wist dat deze door misdrijf
zijn verkregen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van negen maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel
- beveelt de
plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel);
Benadeelde partijen
[slachtoffer 5]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] van € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 204,-;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] (feiten 1 en 2), € 2.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Rabobank
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Rabobank van € 1.440,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag.
Voorlopige hechtenis
- heft de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Tempel, voorzitter, mr. R. de Jong en mr. F.L. Donders, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van I.H.E. van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 februari 2025.
Mr. Donders is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.