ECLI:NL:RBZWB:2025:9141

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2025
Publicatiedatum
22 december 2025
Zaaknummer
02-186083-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag, openlijke geweldpleging en bezit van een vuurwapen met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 23 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 juni 2025 in Tilburg betrokken was bij een gewelddadig incident. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, openlijke geweldpleging en het bezit van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk met een vuurwapen op een aangever had geschoten, wat leidde tot de verdenking van poging tot doodslag. Daarnaast was de verdachte betrokken bij een groep die openlijk geweld pleegde tegen de aangever, wat resulteerde in lichamelijk letsel. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan alle ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de ernst van de feiten, een deels voorwaardelijke straf noodzakelijk was om de verdachte de kans te geven zich te rehabiliteren onder begeleiding van de reclassering. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, met wettelijke rente, en werd de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte gelast. De rechtbank benadrukte de maatschappelijke impact van het geweld en de noodzaak van behandeling voor de verdachte, gezien zijn problematische achtergrond en eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-186083-25
Parketnummer TUL: 02-265254-23
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 december 2025
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2001 in [plaats] ,
ingeshreven op het [adres] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting in [locatie] ,
raadsman mr. B.J.P. van Gils, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 december 2025, waarbij de officier van justitie mr. H.E. de Haze en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1heeft geprobeerd om [aangever] te doden door met een vuurwapen in zijn richting te schieten;
feit 2op de openbare weg samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen [aangever] ;
feit 3een revolver en kogelpatronen en/of hulzen in zijn bezit had.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle drie de ten laste gelegde feiten.
Bij feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit getuigenverklaringen gecombineerd met de camerabeelden blijkt dat verdachte gericht op aangever heeft geschoten. Door meermalen van zeer korte afstand gericht te schieten op aangever kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte opzet heeft gehad op de dood aangever.
Bij feit 2 gaat de officier van justitie uit van de aangifte, de diverse getuigenverklaringen en het letsel dat aangever heeft opgelopen. Hierbij had verdachte volgens de officier van justitie een wezenlijke en significante bijdrage aan het geheel doordat hij tegelijk met de rest aankomt, tegelijk uitstapt, hem in de auto probeert te duwen en door zich niet te distantiëren.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 en 2.
Voor feit 1 is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om vast te stellen dat verdachte gericht heeft geschoten op aangever. De getuigenverklaringen in het dossier zijn summier en komen niet met elkaar overeen. Daarnaast is niet duidelijk welke getuigen bekenden zijn van aangever en dus of hun verklaring betrouwbaar is. Gelet daarop kan niet bewezen worden dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever, ook niet in voorwaardelijke zin.
Bij feit 2 heeft verdachte volgens de raadsman geen actieve rol gehad bij de geweldplegingen. Daarnaast blijkt uit het dossier dat verdachte niet de intentie had om geweld te gaan gebruiken.
Feit 3 kan volgens de verdediging wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 14 juni 2025 in Tilburg meermalen gericht op aangever heeft geschoten met een revolver. Het is algemeen bekend dat het met een vuurwapen gericht schieten op een persoon een zeer groot risico op dodelijk letsel met zich meebrengt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld met het oogmerk om aangever van het leven te beroven. Het feit dat het wapen bij het schieten mogelijk haperde en om die reden niet alle schoten ook daadwerkelijk zijn afgevuurd, doet aan de opzet van verdachte niet af. Opzet wordt immers beoordeeld op het moment van de gedraging zelf. Op het moment dat verdachte gericht op aangever schoot, had hij vol opzet op de dood, ongeacht of het wapen daarbij optimaal functioneerde. Een technische storing aan het wapen maakt de handeling niet minder gevaarlijk en doet evenmin afbreuk aan de intentie waarmee verdachte handelde.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat sommige getuigen mogelijk bevriend zijn met aangever, hetgeen de betrouwbaarheid van hun verklaringen zou aantasten, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de inhoud van de door de rechtbank gebezigde getuigenverklaringen blijkt niet dat er sprake is van een vriendschapsband tussen de getuigen en aangever, noch tussen de getuigen en verdachte. Hun verklaringen bevatten geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat zij partijdig zouden zijn of anderszins een belang zouden hebben bij een bepaalde uitkomst van de strafzaak. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaringen te twijfelen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 14 juni 2025 schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag van [aangever] .
feit 2
Uit de aangehaalde bewijsmiddelen volgt dat op 14 juni 2025 een groep personen openlijk geweld heeft gepleegd tegen aangever. Aangever is daarbij gestompt en geslagen tegen zijn hoofd en zijn gezicht. Uit de aangifte en de verklaring van [getuige 1] volgt dat aangever daardoor letsel in zijn gezicht heeft opgelopen.
Verdachte maakte deel uit van deze groep. De rechtbank stelt vast dat verdachte zelf een gering aandeel heeft gehad in de geweldplegingen. Verdachte heeft naar eigen zeggen geen geweld toegepast en uit het bewijsmateriaal blijkt niet dat verdachte zelf slagen of schoppen heeft uitgedeeld. Verdachte was echter wel aanwezig bij het incident en maakte deel uit van de groep die gezamenlijk geweld heeft gepleegd. Hij heeft aangever op een aantal momenten ook vastgepakt. Verder heeft verdachte op enig moment ook een pistool in zijn handen gehad.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of verdachte zich daarmee ook schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat voor deelneming aan openlijke geweldpleging niet is vereist dat alle deelnemers zelf actief geweld plegen. Het gaat erom dat de deelnemers door hun gezamenlijke optreden een situatie creëren waarin geweld wordt gepleegd, waarbij de aanwezigheid van meerdere personen de geweldpleging vergemakkelijkt of een intimiderend effect sorteert.
Door zijn aanwezigheid bij en deelname aan de groep en het vastpakken van aangever heeft verdachte actief en significant bijgedragen aan de dreigende en gewelddadige sfeer en daarmee ook aan het geweld dat tegen aangever is gepleegd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
feit 3
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het onderzoek aan het aangetroffen wapen met bijbehorende munitie acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 juni 2025 een revolver, randvuur kogelpatronen en hulzen in zijn bezit heeft gehad.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1op 14 juni 2025 te Tilburg , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, met een vuurwapen een of meerdere kogels heeft geschoten in de richting van die [aangever] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2op 14 juni 2025 te Tilburg , op de openbare weg, te weten de Piushaven, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] , welk in vereniging gepleegde geweld bestond uit:
het meermalen slaan en/of stompen in/tegen het gezicht en op/tegen het hoofd van die voornoemde [aangever] ,
terwijl het door verdachte(n) gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge had;
feit 3op 14 juni 2025 te Tilburg , een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Bruni (BBM), type Olympic 38, kaliber .22 Long Rifle (LR), zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad en randvuur kogelpatronen en hulzen voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een groot gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. De raadsman heeft daarbij gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen aangever. Hij had op dat moment een vuurwapen bij zich. Daarmee heeft hij vervolgens op klaarlichte dag op de openbare weg gericht geschoten op aangever. Er mag van geluk worden gesproken dat aangever daarbij niet is geraakt.
Op het moment van schieten waren er in de directe omgeving veel mensen aanwezig. Daardoor was de kans groot dat verdachte naast aangever ook omstanders zou raken, te meer nu verdachte geen geoefende schutter is. Door zijn handelen heeft verdachte dan ook niet alleen aangever, maar ook de omstanders in ernstig gevaar gebracht. Het schieten door verdachte had zowel voor aangever als voor de omstanders een fatale afloop kunnen hebben. De maatschappelijke impact van dergelijk geweld op een drukke openbare plaats is groot en roept gevoelens van angst en onveiligheid op bij burgers.
Persoonlijke omstandigheden
Verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en liep ten tijde van het plegen van onderhavige feiten nog in een proeftijd. Dit betekent dat eerdere veroordelingen verdachte er niet van hebben weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De reclassering schrijft in haar advies van 16 september 2025 dat er sprake is van een zorgelijk delictpatroon bij verdachte. De kans op recidive is hoog, zeker als er geen interventies worden ingezet. Verdachte heeft problemen met impulscontrole, emotie- en agressieregulatie en zijn oplossingsvaardigheden zijn beperkt. Er is sprake van een belaste jeugd wat aanleiding lijkt voor de problematiek. Er is echter wel intrinsieke motivatie om deze aan te pakken via behandeling.
Het sociaal netwerk van verdachte is mogelijk een risicofactor. Zijn familie, met name zijn ouders, zijn een grote stressfactor. Zij hebben nooit voor verdachte gezorgd, maar hij woont wel bij hen en zij doen een groot beroep op hem.
Uit eerdere diagnostische onderzoeken komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een ernstige normoverschrijdende gedragsstoornis en van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken.
De indruk van de reclassering is dat verdachte oprecht een delictvrij bestaan wil naleven, maar dat hem dit simpelweg niet lukt. Terugkeren naar zijn ouders is geen optie als het aan de reclassering ligt.
De ter zitting aanwezige reclasseringswerker heeft verklaard dat verdachte een moeilijke start heeft gehad in het leven en sommige vaardigheden die voor anderen normaal zijn niet heeft aangeleerd. Hij heeft daarbij begeleiding nodig. De deskundige acht een behandeling voor verdachte noodzakelijk om de kans op herhaling te verkleinen. Ze heeft geadviseerd om de voorwaarden die aan verdachte waren opgelegd in de proeftijd waarin hij ten tijde van onderhavige feiten liep nu op te leggen als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke strafdeel. Daarnaast heeft de deskundige aangegeven dat het niet wenselijk is als verdachte na zijn vrijlating terug bij zijn ouders gaat wonen. Op het moment van zijn aanhouding was er net een plaats beschikbaar voor verdachte om beschermd te gaan wonen.
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat hij bewust met een groep naar aangever is toegegaan. Daarnaast was er slechts sprake van een geringe aanleiding voor deze ernstige daad. Het zou gaan om een ripdeal waarbij drugs ter waarde van 200 euro zijn weggenomen. Dit getuigt van een buitenproportionele en ontoelaatbare reactie.
De rechtbank neemt het verdachte daarnaast kwalijk dat hij geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Verdachte heeft daarmee geen blijk gegeven van inzicht in de ernst van zijn handelen. Dit gebrek aan openheid en verantwoordelijkheid weegt mee in de strafbepaling.
Gezien de ernst van de feiten is een voorwaardelijke straf naar het oordeel van de rechtbank in beginsel geen optie. De rechtbank constateert echter dat er sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden die nopen tot een behandeling in een strak kader. De rechtbank acht het van belang dat verdachte de juiste behandeling zal krijgen, gelet ook op zijn nog jonge leeftijd. Verdachte heeft ter zitting ook laten zien dat hij intrinsiek gemotiveerd is om zich aan de besproken bijzondere voorwaarden te houden. Gelet op zijn grillige verleden gunt de rechtbank hem een andere toekomst.
Gelet hierop zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Bij het opleggen van een voorwaardelijke straf kan de rechtbank ook een langere proeftijd bepalen dan wanneer verdachte onder voorwaarden vervroegd in vrijheid zou worden gesteld.
Conclusie
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, passend en geboden. Aan de voorwaardelijke straf verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals ter zitting door de reclasseringsmedewerker zijn geadviseerd, inclusief de voorwaarde van beschermd wonen nu het volgens de reclassering niet wenselijk is dat verdachte na zijn vrijlating terug bij zijn ouders gaat wonen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen wordt een last gegeven tot teruggave aan verdachte nu hij degene is bij wie deze in beslag zijn genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 3.000,00 aan immateriële schade voor feit 1 en € 400,00 aan immateriële schade voor feit 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte die feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding voor feit 2 acht de rechtbank toewijsbaar, te weten een bedrag van € 400,00.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 14 juni 2025.
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding voor feit 1 zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan nu die schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter in Breda van 15 oktober 2024 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:poging tot doodslag;
feit 2:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 3:handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen vijf dagen na het ingaan van zijn proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, vooralsnog op het adres Ringbaan-West 275 te Tilburg . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Huisbezoeken zijn onderdeel van de meldplicht;
* dat verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte zich laat behandelen door Ambulante Forensisch Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte een opleiding mbo 4 Social Work volgt of een andere opleiding. Hij toont de
reclassering zijn schoolinschrijving en zijn cijferlijst;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van een bijbaan en vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag. Verdachte toont zijn arbeidsovereenkomst en loonstroken. Indien de reclassering daarom vraagt toont hij bewijs dat hij is ingeschreven bij een sportvereniging of club;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van
afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
van rechtswege gelden de volgende voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde/voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangever]van
€ 400,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 juni 2025 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat verdachte met de mededader/mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever] , € 400,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 juni 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
8 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader/mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: een telefoon (rood, Apple) en € 3.150,00;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 15 oktober 2024 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-265254-23
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, en mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede en L.P. Hoffmann, griffiers, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 23 december 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1hij op of omstreeks 14 juni 2025 te Tilburg , althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ander, te weten [aangever] van het leven te beroven,
met een vuurwapen een of meerdere kogels heeft geschoten in de richting van die [aangever] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 2hij op of omstreeks 14 juni 2025 te Tilburg , althans in Nederland,
op de openbare weg te weten, de Koopvaardijstraat en/of de piushaven, in elk geval openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een [aangever]
welk in vereniging gepleegde geweld bestond uit:
het meermalen, althans eenmaal slaan en/of stompen in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of in/tegen de nek en/of tegen de rug en/of borst en/of buik van die voornoemde [aangever] en/of
te trachten die voornoemde [aangever] met geweld in een auto te duwen,
terwijl het door verdachte(n) gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge had;
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 3hij op of omstreeks 14 juni 2025 te Tilburg , althans in Nederland,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een revolver, van het merk Bruni (BBM), type Olympic 38, kaliber .22 Long Rifle (LR) en/of
zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad en/of
een of meerdere randvuur kogelpatro(o)n(en) en/of hulzen, althans een of meerdere munitie voorhanden heeft gehad.
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
Bijlage II: De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met [dossiernummer] van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 324. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
feiten 1 en 2
1. De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 december 2025, inhoudende:
Ik heb op 14 juni 2025 met mijn wapen geschoten.
Ik heb ook gezien dat [aangever] verwondingen had. Ik heb [aangever] wel vastgepakt.
Het klopt dat op de beelden is te zien dat ik mijn capuchon over mijn hoofd trek.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 15 juni 2025, pagina 72, inhoudende:
Op 14 juni 2025 bij de Piushaven in Tilburg zag ik dat [naam] een pistool liet zien aan mij.
Ze probeerden mij met geweld in de auto te duwen. Ze sloegen mij op mijn hoofd en in mijn nek. Ik heb letsel overgehouden aan deze mishandelingen, dit bestond uit het volgende:
- Veel klappen op mijn hoofd en nek, ik heb hier veel pijn van.
- Ik heb een scheur/snee boven mijn linker wenkbrauw, deze bloedde ook. Ik heb veel last van mijn hoofd.
Ik rende weg en ik hoorde schoten en daarna klikken van het wapen. Ik had twee of drie stappen gezet en hoorde iets. Hij had een keer geschoten, dat kon ik horen. Ik hoorde namelijk een knal.
Hij wilde meerdere keren schieten maar dat lukte niet, ik hoorde namelijk het droog klikken van het pistool. Ik hoorde dit 3 of 4 keer.
3. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 2] van 15 juni 2025, pagina 84, inhoudende:
Ik zag dat ze gelijk mijn broertje vastpakten.
Ik zag dat mijn broertje werd geslagen door meerdere personen.
Ik zag dat de jongen met zijn regenjas. Dat hij zijn jas opent en dat hij met zijn linkerhand de jas inging. Toen hij met zijn hand uit zijn jas kwam zag ik een pistool.
Ik zag dat hij het pistool richtte op mijn broertje. Er zat denk ik vier meter tussen de jongen met de regenjas en mijn broertje.
Het was een revolver.
Volgens mij schoot hij 3 a 4 keer. Hij schoot echt binnen een minuut ongeveer 4 keer. Hij deed dit al lopend.
4. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 3] van 14 juni 2025, pagina 131, inhoudende:
Op 14 juni 2025 zat ik op het terras aan de Piushaven in Tilburg .
Wij zagen een opstootje. Ik zag dat er werd geduwd en getrokken.
Ik zag dat er een wapen werd getoond, gelijkend op een revolver. Ik zag dat de persoon die de revolver vast had, zijn capuchon van zijn vest op deed.
Ik zag dat de persoon met de revolver zijn rechterarm naar achter richtte en de trekker overhaalde. Ik hoorde een harde knal. Ik zag dat de jongen het wapen richtte op een persoon. Ik hoorde dat het wapen weigerde. Ik hoorde twee keer een klik, maar hoorde dat het een ander geluid gaf. Ik zag dat de persoon met zijn vinger de trekker overhaalde.
5. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 4] van 14 juni 2025, pagina 140, inhoudende:
Ik stond op de Piushaven. Ik zag dat een persoon met een grijs pak de jongen met het oranje shirt van achter een vuistslag op het achterhoofd gaf. Ik zag dat ze daarna met zijn allen op de jongen met het oranje shirt afgingen.
Ik zag dat een persoon zijn capuchon op deed. Hij trok een pistool dat leek op een kleine revolver. Ik hoorde in totaal 5x een knal. Ik zag hem op de jongen met het oranje shirt richten. Ik zag dat dit twee keer was.
Tijdens het rennen schoot hij ook nog 2 keer.
6. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 5] van 14 juni 2025, pagina 151, inhoudende:
Op 14 juni 2025 zat ik bij de Piushaven in Tilburg .
Ik zag dat drie jongens de jongen met het oranje shirt om en om duwden.
Ik zag dat één van de drie jongens de jongen met het oranje shirt met een platte hand op zijn achterhoofd sloeg en ik zag dat er daarna over en weer werd geslagen.
Even later zag ik dat de jongen met het oranje shirt en ik zag dat iemand een zwart voorwerp, dat leek op een oude revolver, op de persoon met het oranje shirt richtte. Toen hoorde ik een knal. Ik hoorde daarna twee keer een soort klikgeluid en vervolgens hoorde ik twee knallen.
7. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] van 14 juni 2025, pagina 158, inhoudende:
Op 14 juni 2025 was ik aan de Piushaven. Ik hoorde tumult. Ik zag dat een jongen met een zalmkleurig oranje shirt werd geslagen door een groep jongens.
Ik zag dat een van de jongens een klein zwart pistool pakte. Wij renden een steegje in. Ik hoorde namelijk een flinke knal. Een seconde of 5 a 10 daarna hoorde ik weer een knal.
Ik zag dat de jongen met het zalmkleurig oranje shirt ook richting het steegje kwam rennen. Ik hoorde dat de jongen tegen mij zei, "kijk is wat ze gedaan hebben", ik zag dat de jongen wees naar een plekje net onder zijn haargrens. Ik zag dat dit plekje op zijn voorhoofd was, aan de linkerkant van zijn gezicht. Ik zag een klein beetje bloed op zijn voorhoofd.
8. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 6] van 14 juni 2025, pagina 138, inhoudende:
Op 14 juni 2025 zat ik aan de Piushaven. Ik zag dat er een Kia Picanto aan kwam rijden. Ik hoorde geschreeuw. Ik heb zeker vier mannen in het voertuig zien zitten. Ik zag dat ze allemaal uitstapten en zag dat ze iemand vasthadden. Ik zag dat ze ook een man in een oranje shirt probeerden mee te nemen. Ik zag dat de man met het oranje shirt door drie man werd vastgehouden en zag dat hij met vuisten in z’n gezicht geslagen werd.
feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 9 december 2025;
- de kennisgevingen van inbeslagneming, pagina 306 en 312;
- het proces-verbaal van beschrijving en categorisering, pagina 189.