ECLI:NL:RBZWB:2025:8969

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
BRE 25/372
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor uitbreiding woning en vernieuwing schuur rijksmonument

Op 16 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland was verleend aan een vergunninghouder voor het uitbreiden van een bestaande woning en het vernieuwen van een bestaande schuur op een perceel dat als rijksmonument is aangemerkt. Eisers, eigenaren van een nabijgelegen woning, waren het niet eens met de verleende vergunning en hebben beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college ten onrechte geen advies heeft gevraagd aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) voordat de vergunning werd verleend. De rechtbank oordeelde dat de voorgestelde bouwwerkzaamheden een substantiële wijziging van het rijksmonument met zich meebrachten, waardoor advies van de RCE noodzakelijk was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het advies van de RCE moet worden ingewonnen. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/372

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. R.J.G. Ensink),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, het college.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [plaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. J.M. van Koeveringe-Dekker).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een door het college aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de bestaande woning en het vernieuwen van de bestaande schuur op het perceel aan de [adres 1] . Eisers zijn het niet eens met dit besluit. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand daarvan beoordeelt de rechtbank of het college de omgevingsvergunning mocht verlenen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is, omdat het college advies had moeten inwinnen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Eisers krijgen dus gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 3 december 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook gereageerd op het beroep van eisers.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en [persoon 1] (architect). Namens het college [persoon 2] . Vergunninghouder is verschenen samen met zijn gemachtigde en [persoon 3] (architect).
2.3.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond van het rijksmonument
3. Rond 1840 is in [plaats] een [rijksmonument] met bijbehorende [woningen] gebouwd. In 1920 is één van die woningen gesplitst in twee woonhuizen ( [adres 2] en [adres 1] ), waarbij een als onderdeel van de gevelconstructie geplaatste afhang is toegevoegd. Deze afhang heeft een positieve historische waarde. Alle bouwwerken van het [rijksmonument] zijn als rijksmonument in het monumentenregister opgenomen.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eisers zijn eigenaar van de woning aan de [adres 2] . Vergunninghouder woont op het naastgelegen adres aan de [adres 1] .
4.1.
Op 22 december 2023 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend bij het college voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de bestaande woning en het vernieuwen van de bestaande schuur op het perceel aan de [adres 1] . Het bouwplan bij deze aanvraag voorziet in de realisatie van een optisch losstaande aanbouw met een gebruiksoppervlakte van 90 m2. Op de bouwtekening is aangegeven dat de aanbouw een totaaloppervlakte van 110 m2 heeft. Hiervoor wordt de bestaande aankapping aan het hoofdvolume met een oppervlakte van 24 m2 gesloopt. Dit betreft de helft van de aanbouw uit 1920.
4.2.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) heeft op 15 april 2024 een positief welstandsadvies uitgebracht.
4.3.
Het college heeft ook een melding gedaan van de aanvraag bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
4.4.
Met het besluit van 8 mei 2024 heeft het college een omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend voor de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’, ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ en ‘het slopen, verstoren of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument’.
4.5.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
4.6.
Op 30 augustus 2024 heeft de CRK het positieve welstandsadvies aangevuld.
4.7.
De verleende omgevingsvergunning is voorgelegd aan de Commissie voor Second Opinions van MOOI Noord-Holland. Op 22 oktober 2024 heeft zij een second opinion uitgebracht.
4.8.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Het college neemt het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, kamer algemene zaken (de commissie), over. Het besluit blijft in stand onder toevoeging van de complete bouwhistorische verkenning, een tekening van de bestaande situatie en een tekening van de schuur met daarop de juiste toegepaste materialen.
Beroepsgronden
5. Eisers stellen dat het college de gevraagde omgevingsvergunning had moeten weigeren. Volgens hen is ten onrechte afgeweken van de vastgestelde “Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden 2016 Schouwen-Duivenland” (hierna: de Beleidsregels) en had het college advies moeten vragen aan de RCE. Zij betwisten bovendien de zorgvuldigheid en inhoud van het advies van de CRK van 30 augustus 2024. Dit had niet gebruikt d mogen worden voor de motivering van de afwijking van de Beleidsregels. Eisers wijzen op de second opinion van 22 oktober 2024, waaruit volgens hen volgt dat er eigenlijk een negatief welstandsadvies ligt.
5.1.
Daarnaast zetten eisers vraagtekens bij het CRK-advies van 15 april 2024, omdat toetsing aan de “Welstandsnota Schouwen-Duivenland 2023” (hierna: de Welstandsnota) tot negatieve advisering had moeten leiden. Verder stellen eisers dat een duidelijk parkeerplan ontbreekt, dat een technische en constructieve onderbouwing ontbreekt en dat informatie over de effecten van de sloop- en bouwactiviteiten op het monument ontbreekt. Ook vinden zij dat de commissie geen volledig advies heeft gegeven en dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen.
Omvang van het geding
6. Eisers hebben alleen beroepsgronden ingediend tegen de verleende omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de bestaande woning. Eisers hebben op zitting bevestigd dat het beroep alleen tegen dat besluitonderdeel is gericht.
6.1.
De rechtbank beoordeelt daarom alleen of het college een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de bestaande woning mocht verlenen. Daarbij zal zij beginnen met een bespreking van de meest verstrekkende grond.
Wettelijk kader
7. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
7.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bestemmingsplan
8. Ter plaatse van het perceel waarop het bouwplan wordt gerealiseerd, geldt het bestemmingsplan ‘Nieuw-Haamstede’ (hierna: het bestemmingsplan). Het perceel heeft de bestemming ‘Wonen’.
8.1.
In artikel 10.2.2 onder d is bepaald dat per woning de gezamenlijke oppervlakte van de woning, bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 50% van het bouwvlak bedraagt, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een woning niet meer dan 60 m2 mag bedragen.
8.2.
Het plan is in strijd met artikel 10.2.2 onder d van het bestemmingsplan, omdat de toegestane maximum oppervlakte aan bebouwing wordt overschreden. De voorgestelde aanbouw krijgt een totaaloppervlakte van 110 m2.
8.3.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2o, van de Wabo in samenhang met artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Daarbij heeft het college het bouwplan getoetst aan de opgestelde Beleidsregels.
8.4.
Het college heeft in afwijking van de Beleidsregels alsnog een omgevingsvergunning verleend gelet op het advies van de CRK van 30 augustus 2024, nader toegelicht op 25 augustus 2025. In die adviezen staat – kort samengevat – dat het goedgekeurde ontwerp voorziet in herstel van de oorspronkelijke situatie van 1840 door het verwijderen van de afhang en het in oorspronkelijke staat terugbrengen van de zuid-oostgevel. De CRK constateert dat de toevoeging van een eigentijdse platte aanbouw die optisch los blijft van het oorspronkelijke volume van de [woning] de woning levensloopbestendig maakt en geen verstoring van het monumentale ensemble vormt. Ook is opgenomen dat voldaan wordt aan de uitgangspunten uit de Welstandsnota. Het college legt de second opinion van 22 oktober 2024 naast zich neer. Hierin staat dat het vrijstaande bijgebouw aan de beoordelingscriteria en de goede omgevingskwaliteit voldoet. De nieuwe aanbouw tast echter de monumentale waarde aan en voldoet niet aan de beoordelingscriteria en de goede omgevingskwaliteit. Het college overweegt dat met de constateringen in de second opinion voorbij wordt gegaan aan het behoud en het herstel van het oorspronkelijke monument.
Had het college advies moeten vragen aan de RCE?
9. Eisers betogen dat sprake is van het gedeeltelijk slopen dan wel ingrijpend wijzigen van een monument dan wel het reconstrueren van een deel van een monument naar een veronderstelde eerdere staat. Op grond van artikel 6.4, eerste lid, onder a, van het Bor had advies gevraagd moeten worden aan de RCE.
9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het geen advies hoeft te vragen aan de RCE, omdat het niet gaat om een functiewijziging of een grote wijziging van het rijksmonument. Het bouwplan is er juist op gericht de woning levensloopbestendig te maken, te verduurzamen en bij te dragen aan het behoud en de bescherming ervan. De wijzigingen betreffen alleen de positief beoordeelde onderdelen van het rijksmonument. Gelet op de beperkte sloop van niet ingrijpende aard en de ondergeschiktheid van de te wijzigen uitbreiding is het bouwplan niet voorgelegd aan de RCE.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat uit artikel 6.4, eerste lid onder a, van het Bor volgt dat in een aantal gevallen advies wordt gevraagd aan de RCE voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f van de Wabo. Hieronder vallen de activiteiten het slopen van een rijksmonument of een deel daarvan voor zover van ingrijpende aard en het ingrijpend wijzigen van een rijksmonument of een belangrijk deel daarvan, voor zover de gevolgen voor de waarde van het rijksmonument vergelijkbaar zijn met de gevolgen van het geval als bedoeld onder 1. De vraag is nu of de door vergunninghouder aangevraagde bouwwerkzaamheden geschaard kunnen worden onder deze activiteiten. De rechtbank stelt vast dat op de website van de RCE een lijst met voorbeelden van adviesplichtige ingrepen is gepubliceerd. [1] Bij ‘ingrijpende wijzigingen” wordt daarop onder meer genoemd “het plaatsen van een grootschalige aan- of uitbouw”. Dit betekent echter niet dat iedere grootschalige aan- of uitbouw een ingrijpende wijziging is als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder a, onder 2°, van het Bor. Uit dit artikel en de toelichting hierop volgt dat dat slechts het geval is, indien de aangevraagde werkzaamheden leiden tot een substantiële aantasting of substantiële wijziging van het monument, waarvan de gevolgen voor de waarde van het monument vergelijkbaar zijn met de gevolgen van een (al dan niet gedeeltelijke) afbraak van het monument van ingrijpende aard. [2]
9.3.
Gelet op de aanwijzing in het monumentenregister bestaat het rijksmonument uit zowel [adres 2] als [adres 1] . Het rijksmonument omvat daarbij zowel het oorspronkelijke gebouw uit 1840 als de in 1920 gerealiseerde afhang en heeft een totale oppervlakte van 264 m2. Het voorgestelde bouwplan betreft de sloop van een oppervlakte van 24 m2 van de afhang van [adres 1] en de toevoeging van een aanbouw met een totaaloppervlakte van 110 m2. De omvang van de aanbouw beslaat daarbij bijna de helft van het gehele rijksmonument. Hoewel de sloop van 24 m2 van de afhang op zichzelf beperkt lijkt, leidt deze naar het oordeel van de rechtbank in combinatie met de realisatie van een aanbouw met een oppervlakte van 110 m2 tot een substantiële wijziging van het monument. Dit betekent dat het college niet op goede gronden heeft vastgesteld dat geen sprake is van een ingrijpende wijziging. Op grond van artikel 6.4, eerste lid, onder a, van het Bor had naar het oordeel van de rechtbank daarom advies aan de RCE moeten worden gevraagd. Dit betekent dat de door eisers aangedragen beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat het college ten onrechte geen advies aan de RCE heeft gevraagd. Dit betekent dat het bestreden besluit geen stand kan houden en wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit is volgens de rechtbank in dit geval geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. De overige beroepsgronden behoeven geen nadere bespreking.
10.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen, waarbij het alsnog advies van de RCE moet inwinnen. Bij de aanvraag om advies van de RCE moet het college informatie aanleveren die voortkomt uit de uitvoering van het bouwplan. De second opinion van 22 oktober 2024 valt daaronder. De rechtbank stelt de termijn voor het nemen van een nieuw besluit op acht weken vast.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 3 december 2024;
- draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Wilbrink, griffier, op 16 december 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, lid 1 (voor zover relevant):
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
[…]
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,
[…]
[…]
het slopen, verstoren, verplaatsen of enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Artikel 2.12, lid 1 (voor zover relevant):
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…].
Artikel 2.15:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 6.4. Monumenten (voor zover relevant):
1. Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de wet, worden als adviseurs aangewezen:
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, indien de activiteit betrekking heeft op:
het slopen van een rijksmonument of een deel daarvan voor zover van ingrijpende aard,
het ingrijpend wijzigen van een rijksmonument of een belangrijk deel daarvan, voor zover de gevolgen voor de waarde van het rijksmonument vergelijkbaar zijn met de gevolgen van het geval, bedoeld onder 1°,
het reconstrueren van een rijksmonument of een belangrijk deel daarvan, waarbij de staat van het monument wordt teruggebracht naar een eerdere staat of een veronderstelde eerdere staat van dat monument, of
het geven van een nieuwe bestemming aan een rijksmonument of een belangrijk deel daarvan;
(…).
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4, aanhef en eerste lid (voor zover relevant):
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan
[…].

Voetnoten

1.www.cultureelerfgoed.nl
2.Nota van Toelichting bij het Bor, Stb. 210, 143, p. 100.