ECLI:NL:RBZWB:2025:8967

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
25/3326
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar tegen sluiting horecagelegenheid door burgemeester

Op 4 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. R.S. Namjesky, en de burgemeester van de gemeente Breda. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een bezwaar dat de eiser had ingediend tegen een besluit van de burgemeester om de horecagelegenheid [café] te sluiten op basis van een bestuurlijke rapportage van de politie. De burgemeester had op 17 december 2024 besloten om de horecagelegenheid voor vier weken te sluiten, en het bezwaar van de eiser werd op 22 mei 2025 niet-ontvankelijk verklaard omdat de burgemeester stelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De eiser betwistte dit en stelde dat hij op 24 december 2024 bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend, omdat het als bijlage bij een verzoek om voorlopige voorziening op dezelfde datum naar de burgemeester was gestuurd. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ontvankelijk verklaard had moeten worden, en verklaarde het beroep van de eiser gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de burgemeester op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/3326
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2025 in de zaak tussen

[eiser] , t.h.o.d.n. [café] , eiser

(gemachtigde: mr. R.S. Namjesky),
en

de burgemeester van de gemeente Breda, de burgemeester.

Inleiding

1. De politie heeft op 13 december 2024 een bestuurlijke rapportage opgesteld waarin de burgemeester wordt aanbevolen horecagelegenheid [café] , gelegen aan de [adres] , zo spoedig mogelijk te sluiten
1.1.
De burgemeester heeft naar aanleiding van deze bestuurlijke rapportage op 17 december 2024 bekendgemaakt dat hij door middel van spoedbestuursdwang [café] met ingang van 13 december 2024 voor vier weken sluit (het primaire besluit).
1.2.
Eiser stelt dat hij op 24 december 2024 hiertegen bezwaar heeft gemaakt.
1.3.
De burgemeester spreekt dit tegen. Volgens hem heeft eiser het bezwaarschrift niet tijdig ingediend. Overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft de burgemeester op 22 mei 2025 het bezwaar dan ook niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
1.4.
Op 1 juli 2025 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld.
1.5.
De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 4 december 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen. Namens de burgemeester zijn mr. B.E. de Jong en mr. M.J.A. Poppelaars op zitting verschenen.
1.7.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Omvang van het geding
2. Omdat de burgemeester het bezwaarschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard in het bestreden besluit, blijft de omvang van het geding beperkt tot de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift. De rechtbank gaat in deze uitspraak dus niet in op inhoudelijke beroepsgronden.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
3. Het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. [1] Het bezwaarschrift bevat de gronden van bezwaar en een omschrijving van het besluit waartegen bezwaar wordt ingesteld. [2] De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift bedraagt zes weken, met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [3]
Heeft de burgemeester het bezwaarschrift tijdig ontvangen?
4. Eiser voert aan dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Hij stelt namelijk dat hij zijn bezwaarschrift op 24 december 2024 per post naar de burgemeester heeft gestuurd. Bovendien is het bezwaarschrift volgens eiser tijdig bij de burgemeester binnengekomen, omdat dit als bijlage bij een verzoek om voorlopige voorziening door de rechtbank op 24 december 2024 in een e-mail aan de burgemeester is toegezonden.
4.1.
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat eiser niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, omdat hij het bezwaarschrift pas op 8 april 2025 heeft ontvangen en eiser niet aannemelijk heeft kunnen maken dat het bezwaarschrift tijdig per post is verzonden.
4.2.
Anders dan de burgemeester stelt is de rechtbank van oordeel dat het bezwaarschrift wel degelijk voor het einde van de bezwaartermijn door de burgemeester is ontvangen. Tot dit oordeel komt de rechtbank op basis van het volgende. Eiser heeft per e-mail de rechtbank op 24 december 2024 verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Als bijlage bij dat verzoek heeft eiser een kopie van het bezwaarschrift tegen het primaire besluit gevoegd. Niet in geding is dat de rechtbank het bezwaarschrift binnen de bezwaartermijn van zes weken na het nemen van het primaire besluit naar de burgemeester heeft toegestuurd als bijlage bij het verzoek om voorlopige voorziening. Dit is namelijk bevestigd door de burgemeester, zo blijkt uit het dossier. Dat de burgemeester op dat moment mogelijk nog geen kennis had genomen van de inhoud van het bezwaarschrift, laat onverlet dat de burgemeester het bezwaarschrift aldus voor het einde van de termijn heeft ontvangen. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat het bezwaarschrift moet worden geacht tijdig te zijn ingediend. Het bezwaar had dus ontvankelijk verklaard moeten worden. [4] Dit betekent dat het beroep van eiser slaagt.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het college opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de burgemeester het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De burgemeester moet deze proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,00, in beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,00. Omdat de zaak een neutraal gewicht heeft, is factor 1,0 toegepast. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.461,00.
5.2.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de burgemeester op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 385,00 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 2.461,00 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2025 door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Janzing, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 6:4, eerste lid, van de Awb.
2.Artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, van de Awb.
3.Artikel 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Awb.
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:731.