ECLI:NL:RBZWB:2025:8956

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
24/8019 KINDER
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve berekening kinderopvangtoeslag en terugvordering voorschot

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 16 december 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de definitieve berekening van haar recht op kinderopvangtoeslag over het jaar 2021 behandeld. Eiseres is het niet eens met de hoogte van de vastgestelde kinderopvangtoeslag van € 12.291,- en de terugvordering van € 2.841,- aan te veel verstrekt voorschot. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiseres en komt tot de conclusie dat de Dienst Toeslagen de hoogte van de kinderopvangtoeslag terecht heeft vastgesteld. Eiseres had in 2021 recht op een lager bedrag aan toeslag dan zij had ontvangen, wat leidt tot de terugvordering. De rechtbank legt uit dat de Dienst Toeslagen bij de berekening van de toeslag rekening moet houden met het daadwerkelijk afgenomen aantal opvanguren en het maximaal toegestane uurtarief. Eiseres heeft niet betwist dat zij minder uren opvang heeft afgenomen dan zij had opgegeven. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een matiging van de terugvordering rechtvaardigen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/8019

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

Dienst Toeslagen.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de definitieve berekening van het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag over het jaar 2021. Eiseres is het niet eens met de vastgestelde hoogte van haar recht op kinderopvangtoeslag en de terugvordering van een bedrag aan te veel verstrekt voorschot kinderopvangtoeslag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de Dienst Toeslagen het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag over het jaar 2021 terecht heeft vastgesteld op € 12.291,- en een bedrag van € 2.841,- van eiseres heeft teruggevorderd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep van eiseres niet kan slagen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Dit geschil betreft het toeslagjaar 2021.
2.1.
Eiseres heeft op 7 augustus 2020 kinderopvangtoeslag aangevraagd per 1 september 2020. Op grond van artikel 15, vijfde lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wordt een aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.
2.2.
Met het besluit van 28 december 2020 heeft de Dienst Toeslagen een voorschot kinderopvangtoeslag voor 2021 verleend van € 15.936,-. Daarbij is de Dienst Toeslagen uitgegaan van het maximaal aantal opvang uren van 230 dat is toegestaan per maand tegen een uurtarief van € 8,26. De Dienst Toeslagen heeft gerekend met een geschat gezamenlijk toetsingsinkomen van eiseres en haar [toeslagpartner] van € 71.358,-.
2.3.
Op 8 januari 2021 heeft eiseres kinderopvangtoeslag aangevraagd per 1 februari 2021. Eiseres heeft daarbij opgegeven dat zij maandelijks bij [kinderopvang 1] 238 uren opvang afneemt tegen een uurtarief van € 8,94.
2.4.
Met het besluit van 19 februari 2021 heeft de Dienst Toeslagen een voorschot kinderopvangtoeslag voor 2021 verleend van € 14.961,-. Dit voorschot is gebaseerd op de door eiseres opgegeven 238 uur opvang tegen € 8,94 per uur bij [kinderopvang 1] . De Dienst Toeslagen heeft de toeslag berekend aan de hand van het maximum toegestane aantal opvanguren per maand bij een kindcentrum van 230 uur en een maximum uurtarief van € 8,46.
2.5.
Op 9 mei 2021 heeft eiseres een wijziging doorgegeven. Zij heeft gemeld dat zij met ingang van 24 mei 2021 maandelijks 200 uren opvang afneemt bij [kinderopvang 2] 24/7 tegen een uurtarief van € 8,80.
2.6.
Op 23 mei 2021 heeft eiseres opnieuw een wijziging doorgegeven, namelijk dat zij met ingang van 24 mei 2021 maandelijks 238 uren opvang afneemt bij [kinderopvang 2] 24/7 tegen een uurtarief van € 8,80.
2.7.
Met het besluit van 23 juni 2021 heeft de Dienst Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2021 (opnieuw) vastgesteld op € 14.961,-.
2.8.
Op 12 oktober 2023 heeft de Dienst Toeslagen de jaaropgaven van [kinderopvang 1] en [kinderopvang 2] 24/7 over het jaar 2021 ontvangen.
2.9.
De Dienst Toeslagen heeft eiseres bij brief van 30 oktober 2023 gevraagd of zij haar zienswijze naar voren wil brengen. Aanleiding hiervoor is dat uit de informatie van de kinderopvangorganisaties blijkt dat het kind van eiseres minder uren naar de opvang ging dan eiseres aan de Dienst Toeslagen heeft doorgegeven. Hierdoor zou ze een deel van de toeslag moeten terugbetalen. Eiseres wordt in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Deze vraag is herhaald bij brief van 8 december 2023. Eiseres heeft op 18 december 2023 gereageerd.
2.10.
Bij brief van 5 januari 2024 heeft de Dienst Toeslagen eiseres geïnformeerd over de aanstaande definitieve berekening.
2.11.
Met het besluit van 7 februari 2024 heeft de Dienst Toeslagen het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag over het jaar 2021 definitief berekend op € 12.291,-. Daarbij heeft de Dienst Toeslagen een bedrag van € 2.841,- aan te veel verstrekt voorschot kinderopvangtoeslag van eiseres teruggevorderd.
2.12.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.13.
Met het bestreden besluit van 7 november 2024 op het bezwaar van eiseres is de Dienst Toeslagen bij de definitieve berekening en terugvordering gebleven.
2.14.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.15.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de Dienst Toeslagen [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Eiseres is, zonder voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van dit beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiseres
4. Eiseres meent dat zij niets terug hoeft te betalen aan de Dienst Toeslagen. Ze heeft niet teveel kinderopvangtoeslag ontvangen. Volgens eiseres maakt de Dienst Toeslagen sinds het jaar 2019 elk jaar dezelfde fout bij de definitieve berekening van haar recht op kinderopvangtoeslag. In procedures over eerdere jaren is eiseres in bezwaar dan wel in beroep in het gelijk gesteld.
Definitieve vaststelling
5. Kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, waarbij de hoogte afhankelijk is van de draagkracht, het aantal afgenomen opvanguren, het maximaal uurtarief en de gemaakte kosten.
5.1.
Bij het bepalen van de draagkracht en het recht op toeslag moet de Dienst Toeslagen gebruik maken van de gegevens over het belastbare inkomen zoals opgenomen in de BRI. Het belastbare inkomen wordt door de belastinginspecteur vastgesteld. De Dienst Toeslagen is gehouden de inspecteur te volgen. [1] Uit de BRI volgt dat eiseres en haar partner in 2021 een gezamenlijk inkomen hadden van € 64.581,-. Eiseres heeft dit niet betwist.
5.2.
Bij de toekenning van het voorschot kinderopvangtoeslag is aan de hand van het aantal opvanguren dat eiseres op 8 januari 2021 en 23 mei 2021 aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft doorgegeven (238 uur per maand bij [kinderopvang 1] in de periode van 1 februari 2021 tot en met 23 mei 2021 en 238 uur per maand bij [kinderopvang 2] 24/7 in de periode van 24 mei 2021 tot en met 31 december 2021) uitgegaan van het maximaal toegestane aantal uren voor kinderopvangtoeslag van 230. Bij de definitieve berekening van het recht op kinderopvangtoeslag moet echter uitgegaan worden van het aantal daadwerkelijk afgenomen opvanguren. Op de jaaropgave van [kinderopvang 1] staan de volgende aantallen vermeld:
februari 238,35 uur
maart 238,35 uur
april 238,35 uur
mei 169,15 uur
Op de jaaropgave van [kinderopvang 2] 24/7 staan de volgende aantallen vermeld:
mei 64,75 uur
juni 196,75 uur
juli 113,5 uur
augustus 219 uur
september 184,75 uur
oktober 135 uur
november 36 uur
januari 2022 74,25 uur
Eiseres heeft deze aantallen niet betwist. De dienst Toeslagen heeft (in het voordeel van eiseres) de 74,25 uur bij de definitieve berekening van 2021 meegenomen.
5.3.
Aan de kosten waarover recht op kinderopvangtoeslag bestaat is een maximaal uurtarief verbonden, dat jaarlijks wordt vastgesteld. [2] In 2021 bedroeg het maximaal uurtarief voor kinderopvang € 8,46. Worden kosten gemaakt boven dit maximaal uurtarief dan bestaat slechts recht op vergoeding van (een percentage van) dit maximaal uurtarief.
5.4.
In dit geval heeft eiseres een hoger uurtarief aan de opvangorganisaties betaald. Haar recht op kinderopvangtoeslag is door de Dienst Toeslagen daarom berekend aan de hand van het maximaal uurtarief.
5.5.
Gezien de draagkracht van eiseres en haar partner kan eiseres aanspraak maken op vergoeding van een deel van de kosten van kinderopvang, en wel 76,80% van het maximaal uurtarief. [3] Doordat eiseres slechts recht heeft op een percentage van het maximaal uurtarief moet zij meer betalen voor de opvang dan dat zij aan kinderopvangtoeslag ontvangt. Het verschil tussen de daadwerkelijk gemaakte kosten en het percentage van het maximaal uurtarief waarop recht bestaat, komt altijd voor rekening van de ouder.
5.6.
Uit de door de Dienst Toeslagen gemaakte berekening volgt dat eiseres voor het jaar 2021 recht heeft op € 12.291,- aan kinderopvangtoeslag. Ter zitting heeft de Dienst Toeslagen nader toegelicht dat het verschil met het voorschot is gelegen in het kleiner aantal uren kinderopvang dat is afgenomen. Eiseres heeft deze berekening niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen op goede gronden het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2021 vastgesteld op € 12.291,-.
Terugvordering
6. Eiseres heeft een bedrag van € 14.961,- aan voorschotten kinderopvangtoeslag toegekend en uitbetaald gekregen. Nu onder 5.6. is vastgesteld dat zij slechts recht heeft op een bedrag van € 12.291,- aan kinderopvangtoeslag, volgt daaruit dat eiseres € 2.670,- te veel aan voorschotten heeft ontvangen. De Dienst Toeslagen heeft dit bedrag, met een verhoging van € 171,- aan rente, teruggevorderd.
6.1.
Als hoofdregel geldt dat het volledige bedrag aan toeslag dat te veel is betaald wordt teruggevorderd. [4] De Dienst Toeslagen moet bij het besluit tot terugvordering de betrokken belangen afwegen. [5] Voor zover de nadelige gevolgen van een volledige terugvordering onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, kan de Dienst Toeslagen een lager bedrag terugvorderen. [6] De staatssecretaris van Financiën heeft in het Verzamelbesluit Toeslagen [7] beleid over de terugvordering van toeslagen vastgesteld. Volgens dat beleid kunnen alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering. Als dergelijke omstandigheden zich voordoen en de gehele terugvordering onevenredig is, kan terugvordering achterwege blijven of het terugvorderingsbedrag worden gematigd. [8]
6.2.
In dit geval doet zich een situatie voor waarbij op grond van het Verzamelbesluit wordt aangenomen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden, namelijk dat de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend. Het uitgangspunt bij een dergelijke situatie is dat deze op zichzelf niet tot matiging van de terugvordering leidt. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden die – op zichzelf of in samenhang bezien – wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, na een belangenafweging echter toch reden zijn de terugvordering te matigen. De rechtbank stelt vast dat eiseres dergelijke omstandigheden niet heeft gesteld. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat van dergelijke omstandigheden sprake is. Dat betekent dat de Dienst Toeslagen zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van de (gehele) terugvordering af te zien.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 16 december 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

Wet kinderopvang (Wko)
Artikel 1.7
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
2. De uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking wordt genomen gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag niet te boven. Dat bedrag kan per opvangsoort verschillend worden vastgesteld.
(…)
4. Het aantal uren kinderopvang dat in aanmerking wordt genomen bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen maximum, dat per soort kinderopvang of per leeftijdsgroep verschillend kan worden vastgesteld, niet te boven.
Besluit Kinderopvangtoeslag
Artikel 4
1. De maximum uurprijs bedraagt voor:
a. dagopvang € 8,46;
b. buitenschoolse opvang € 7,27; en
c. gastouderopvang € 6,49.
2. Indien de prijs per uur kinderopvang hoger ligt dan de maximum uurprijs wordt bij de bepaling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag per kind in plaats van de prijs per uur kinderopvang de maximum uurprijs in aanmerking genomen.
Artikel 8
1. De kinderopvangtoeslag wordt uitgedrukt in een percentage van de kosten van kinderopvang.
2. De percentages, bedoeld in het eerste lid, worden vermeld in bijlage I.
Artikel 8a
1. Het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, bedraagt voor ieder kind niet meer dan:
a. 230 uren per kalendermaand;
(…)
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 26:
1. Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de Dienst Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Dienst Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.
Verzamelbesluit Toeslagen
Paragraaf 2.1 Matigen van de terugvordering van toeslagen
Als sprake is van een terug te vorderen bedrag aan onverschuldigd betaalde toeslagen, ontstaat een betalingsverplichting voor de belanghebbende ter grootte van dit bedrag aan Dienst Toeslagen. Het uitgangspunt in artikel 26 Awir is dat het volledige bedrag aan toeslag dat te veel is betaald of verrekend, wordt teruggevorderd. In dit artikel is echter niet dwingend voorgeschreven dat Dienst Toeslagen altijd het volledige bedrag dat te veel is betaald, van de belanghebbende moet terugvorderen. Artikel 26, tweede lid, Awir bepaalt dat voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, Dienst Toeslagen een lager bedrag kan terugvorderen.
Dit betekent dat Dienst Toeslagen op grond van artikel 3:4 Awb en 13b, eerste lid, Awir de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen. Als uit een dergelijke belangenafweging volgt dat gehele terugvordering onevenredig is, kan Dienst Toeslagen afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen.
In het kader van deze belangenafweging spelen de volgende omstandigheden doorgaans een relevante rol: oorzaak van de terugvordering, gevolgen van de terugvordering, rol van de belanghebbende en Dienst Toeslagen (bij het ontstaan van de terugvordering) – inclusief (systeem)fouten – en voorzienbaarheid. Deze opsomming is niet limitatief.
Hierna zijn verschillende omstandigheden uitgewerkt die kunnen maken dat een terugvordering in een specifiek geval onevenredig is, dan wel juist niet onevenredig wordt geacht.
Van een onevenredige terugvordering kan bijvoorbeeld sprake zijn als:
– een derde (bijvoorbeeld een kinderopvangorganisatie) fraudeert zonder medeweten en (directe) betrokkenheid van de belanghebbende;
– een derde identiteitsfraude pleegt en op naam en buiten medeweten van de belanghebbende de toeslag aanvraagt en de toeslag aantoonbaar – geheel of gedeeltelijk – niet ten gunste van de belanghebbende komt;
– een door belanghebbende redelijkerwijze niet (meer) te herstellen geringe formele tekortkoming (zoals het ontbreken van een handtekening in een contract) heeft geleid tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op toeslagen, terwijl aan alle materiële eisen voor de betreffende toeslag is voldaan. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als de belanghebbende na herhaalde verzoeken van Dienst Toeslagen de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was;
– een terugvordering het gevolg is van het ontstaan van toeslagpartnerschap op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel e, Awir vanwege het vertrek van een derde volwassene, voor zover de terugvordering ziet op het met terugwerkende kracht aanmerken van deze toeslagpartner op grond van het tot 1 januari 2021 geldende artikel 3, derde lid, Awir.
Deze opsomming is niet limitatief. Op basis van ervaringen uit de praktijk kan deze opsomming worden aangevuld.
Van een onevenredige terugvordering is in beginsel geen sprake als:
– de belanghebbende te kwader trouw is;
– de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar;
– de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend;
– de terugvordering het gevolg is van het overschrijden van een vermogensgrens;
– de belanghebbende de terugvordering vanwege ontoereikende financiële middelen niet kan voldoen;
– de terugvordering het gevolg is van een wettelijke bepaling die in een later berekeningsjaar in het voordeel van belanghebbende is gewijzigd, zoals een gewijzigde inkomens- of vermogensgrens.
Ook deze opsomming is niet limitatief. Op basis van ervaringen uit de praktijk kan deze opsomming worden aangevuld. Het uitgangspunt bij bovenstaande situaties is dat deze op zichzelf niet tot matiging van de terugvordering leiden. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden na een belangenafweging echter toch reden zijn de terugvordering te matigen. Daarbij geldt dat een combinatie van factoren – die ieder op zichzelf beschouwd geen onevenredige terugvordering opleveren – in samenhang wel kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake is van een voor de belanghebbende onevenredige terugvordering die moet worden gematigd.
De financiële situatie of financiële problemen van een belanghebbende die terugbetaling van toeslagen verhinderen, zullen in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling. Met een dergelijke regeling op maat kan in het specifieke geval het noodzakelijke maatwerk worden geboden voor zover de financiële omstandigheden van een belanghebbende ontoereikend zijn om de (gehele) terugvordering te voldoen.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:493.
2.Artikel 1.7, tweede lid, van de Wet kinderopvang (Wko) en artikel 4 van het Besluit kinderopvangtoeslag (Bko).
3.Artikel 6 van het Besluit kinderopvangtoeslag (Bko) en bijlage 1.
4.Artikel 26, eerste lid, van de Awir.
5.Artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Artikel 26, tweede lid, van de Awir.
7.Besluit van 1 juli 2022 (nr. 2022-21478), gepubliceerd in de Staatscourant op 8 juli 2022 (nr. 17645).
8.Artikel 26, eerste lid, van de Awir.