ECLI:NL:RBZWB:2025:8878

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
25/633
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag hoog persoonlijk kilometerbudget door de rechtbank Zeeland-West-Brabant

Op 12 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen verweerder over de afwijzing van een aanvraag voor een hoog persoonlijk kilometerbudget (HPKB). Eiser, die problemen ondervindt in zijn mobiliteit en in het bezit is van een Valys-pas, had een aanvraag ingediend voor een HPKB, waarmee hij meer kilometers met de taxi kan reizen. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat eiser in het bezit is van een gehandicaptenparkeerkaart als bestuurder, wat volgens het Indicatieprotocol betekent dat hij geen recht heeft op een HPKB. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 31 oktober 2025 heeft de rechtbank de beroepsgronden van eiser beoordeeld. Eiser voerde aan dat hij recht had op een hoorzitting, maar verweerder stelde dat hij dit recht had ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiser aanvankelijk om een hoorzitting had gevraagd, hij niet in zijn belangen was geschaad omdat hij zijn standpunten tijdens de procedure had kunnen toelichten. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was en dat het besluit voldoende gemotiveerd was. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank besloot dat eiser geen griffierecht terugkreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/633

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

[verweerder] , verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Versloot).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een hoog persoonlijk kilometerbudget (HPKB). Volgens [verweerder] is hiervoor van belang dat eiser in het bezit is van een gehandicaptenparkeerkaart als bestuurder. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat [verweerder] de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser ervaart problemen in zijn mobiliteit en beschikt over een Valys-pas (taxivervoer voor mensen met een chronische ziekte of handicap en voor ouderen). Met zijn Valys-pas beschikt eiser over een standaard persoonlijk kilometerbudget, waarmee hij op jaarbasis maximaal 700 kilometer met de taxi kan reizen tegen een laag tarief.
2.1.
Reizigers met een beperking die niet in staat zijn om met de trein te reizen kunnen ook een HPKB aanvragen, waarmee op jaarbasis maximaal 2.350 kilometer met de taxi kan worden gereisd tegen een laag tarief. Eiser wenst hiervoor in aanmerking te komen en heeft daartoe een aanvraag bij [verweerder] ingediend. Op het aanvraagformulier heeft eiser vermeld dat hij vanwege medische problemen, waaronder neuropathie, hartfalen en oedeem, niet kan reizen met de trein.
2.2.
[verweerder] heeft de aanvraag van eiser afgewezen. Dit in eerste instantie, omdat eiser, ondanks zijn medische problematiek, in staat moet worden geacht om te reizen met de trein. In bezwaar heeft [verweerder] de afwijzing gehandhaafd. Hieraan ligt in bezwaar ten grondslag dat eiser beschikt over een gehandicaptenparkeerkaart als bestuurder.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn zoon, de gemachtigde van [verweerder] en [verzekeringsarts] .

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser voor toekenning van een HPKB. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van schending van het recht op een hoorzitting?
4. Eiser voert aan dat hij nadrukkelijk heeft aangegeven gebruik te willen maken van het recht op een hoorzitting in bezwaar. In zijn bezwaarformulier heeft hij expliciet de wens tot een hoorzitting kenbaar gemaakt. Desondanks heeft er geen hoorzitting plaatsgevonden vóór de beslissing op bezwaar. Eiser stelt dat hij pas, na herhaald aandringen om duidelijkheid, op latere termijn benaderd is over het doorgaan van de hoorzitting. Op dat moment heeft hij, mede door de langdurige onzekerheid en dreigende termijnoverschrijding, zijn verzoek om gehoord te worden ingetrokken. Eiser betoogt dat, gezien deze gang van zaken, hem feitelijk het recht op een hoorzitting is onthouden en de procedure niet zorgvuldig is verlopen. Hierdoor heeft het bestuursorgaan volgens eiser onvoldoende gelegenheid geboden om zijn bezwaren mondeling toe te lichten.
4.1.
[verweerder] stelt zich op het standpunt dat aan eiser het recht om gehoord te worden is aangeboden. [verweerder] erkent dat eiser in eerste instantie om een hoorzitting heeft verzocht, maar wijst erop dat eiser vervolgens telefonisch te kennen heeft gegeven dat hij geen prijs meer stelde op een hoorzitting. Deze intrekking van het verzoek is schriftelijk bevestigd in de administratie. Volgens [verweerder] is het bestuursorgaan in dat geval, overeenkomstig artikel 7:3, onderdeel c, Awb terecht afgezien van het houden van een hoorzitting. [verweerder] stelt dat hiermee aan de wettelijke eisen is voldaan en dat eiser niet in zijn belangen is geschaad.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat het recht om te worden gehoord in bezwaar een fundamenteel uitgangspunt is in het bestuursrecht. [1] Slechts in een beperkt aantal gevallen kan van het horen worden afgezien, bijvoorbeeld wanneer de belanghebbende expliciet verklaart geen hoorzitting te wensen. [2] Uit het dossier blijkt dat eiser aanvankelijk wel de wens om gehoord te worden kenbaar heeft gemaakt bij het indienen van zijn bezwaar, en daarin ook vroeg na verzoek om bevestiging. Pas nadat eiser met aanzienlijke vertraging werd benaderd vanwege het uitblijven van een uitnodiging, heeft hij, onder de last van termijndruk en onduidelijkheid over de afhandeling, zijn verzoek tot een hoorzitting ingetrokken.​
4.3.
Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij alles wat hij naar voren wilde brengen, ook daadwerkelijk heeft kunnen toelichten tijdens de procedure. Daarmee is niet gebleken dat eiser door het achterwege blijven van een hoorzitting in bezwaar in zijn belangen is geschaad. Onder deze omstandigheden is geen sprake van een schending van het hoorrecht. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Waaraan wordt een aanvraag voor een HPKB getoetst?
De rechtbank stelt vast dat het “Indicatieprotocol hoog persoonlijk kilometerbudget” (Indicatieprotocol) de grondslag voor de beoordeling van een aanvraag om een HPKB vormt. Uit dit Protocol volgt dat er geen recht is op HPKB als de aanvrager in het bezit is van een gehandicaptenparkeerkaart als bestuurder (GPK-B).
Voldoet het besluit aan de vereisten van een deugdelijke motivering?
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Hij stelt dat het besluit onvoldoende verduidelijkt op welke wijze de medische gegevens en persoonlijke omstandigheden zijn meegewogen. Volgens eiser ontbreken in het besluit nadere verklaringen waarom bepaalde feiten zijn vastgesteld, zoals het bezit van een GPK-B en de mogelijkheid tot reizen met de trein. Ook is onvoldoende ingegaan op zijn betwiste feitelijke stellingen, met name de onjuiste informatie over de OV-begeleiderskaart. Eiser betoogt dat hierdoor niet duidelijk is hoe de bestuursrechter tot zijn oordeel is gekomen en dat het besluit daarom niet inzichtelijk, volledig en begrijpelijk is, in strijd met het motiveringsbeginsel. [3]
5.1.
[verweerder] stelt zich op het standpunt dat de motivering aan de wettelijke eisen voldoet. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep gaan de in het Indicatieprotocol neergelegde toekenningscriteria de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. Aanvrager is in het bezit van de GPK-B en er wordt niet betwist dat hij niet in het bezit is van een OV-begeleiderskaart (OVBK). Het benoemen van de OVBK door de arts betreft een verschrijving.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het besluit verwijst naar het toepasselijke Indicatieprotocol en dat eiser in het bezit is van een GPK-B. Dat in het medisch advies sprake is van een onjuiste vermelding van het bezit van een OVBK maakt niet dat de motivering als geheel tekortschiet, nu de afwijzing is gebaseerd op het bezit van een GPK-B. Eiser betwist niet dat hij beschikt over een GPK-B. Al het overige dat eiser naar voren heeft gebracht houdt geen verband met deze weigeringsgrond. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat [verweerder] terecht geen HPKB heeft verleend. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A.M. van Hoof, griffier en openbaar gemaakt op 12 december 2025 door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
rechter
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:46
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Artikel 7:2
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
2. Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
het bezwaar kennelijk ongegrond is,
de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
Indicatieprotocol HoogPKB 2024
3. Criteria en inhoudelijke beoordeling
(…)
Inhoudelijke beoordeling
(…)
Is de aanvrager in het bezit van een gehandicaptenparkeerkaart als bestuurder (GPK-B) dan is er geen recht op HPKB.
(…)

Voetnoten

1.Artikel 7:2 Awb.
2.Artikel 7:3, aanhef en onder c, Awb.
3.Artikel 3:46 Awb.