ECLI:NL:RBZWB:2025:880

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
C/02/427498 / FA RK 24-4715
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
  • mr. De Beer
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige en benoeming van een voogd

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in een meervoudige kamer uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de Gecertificeerde Instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, te belasten met de voogdij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een aanvaardbare termijn te dragen. De moeder heeft de afgelopen jaren nauwelijks een ouderrol vervuld en er is al lange tijd geen contact tussen haar en [minderjarige]. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd en dat de GI als voogd wordt benoemd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze direct in werking treedt, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft ook verzocht om een aantekening van de gewijzigde gezagssituatie in het centraal gezagsregister.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/427498 / FA RK 24-4715
Beschikking d.d. 31 januari 2025
op het verzoek van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen: de Raad,
locatie Middelburg,
betreffende de minderjarige
[minderjarige],
geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. E. Sijnesael te Middelburg,
[de grootouders] ,
hierna te noemen: de grootouders,
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 11 oktober 2024 ingekomen verzoek tot gezagsbeëindiging, met bijlagen;
- de stelbrief van mr. Sijnesael van 24 januari 2025.
1.2
Op 31 januari 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Bij die behandeling is verschenen de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Tevens waren aanwezig de grootouders, een tweetal vertegenwoordigsters van de GI en een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3
De [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Dit heeft zij gedaan in een brief aan de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter kort samengevat de inhoud van deze brief voorgehouden. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
De moeder is gehuwd geweest met de heer [de vader] . Dit huwelijk is op [datum 1] 2014 door echtscheiding ontbonden.
2.2
[minderjarige] is gedurende het huwelijk van de vader en de moeder geboren.
2.3
De vader is op [datum 2] 2017 overleden.
2.4
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.5
[minderjarige] is bij beschikking van de kinderrechter van 16 februari 2023 voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 februari 2023 en tot 2 maart 2023. Tevens is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin verleend, met ingang van 16 februari 2023 en tot 2 maart 2023.
2.6
De voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] zijn bij beschikking van de kinderrechter van 22 februari 2023 verlengd met ingang van 2 maart 2023 en tot 16 mei 2023.
2.7
Bij beschikking van de kinderrechter van 4 mei 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 4 mei 2023 en tot 4 mei 2024. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten een netwerkplaatsing bij opa en oma moederszijde, verleend met ingang van 4 mei 2023 en tot 4 november 2023.
2.8
Bij beschikking van de kinderrechter van 20 oktober 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten de netwerkplaatsing bij opa en oma moederszijde, verlengd met ingang van 4 november 2023 en tot 4 mei 2024.
2.9
Bij beschikking van de kinderrechter van 24 april 2024 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, zijnde de grootouders moederszijde, verlengd met ingang van 4 mei 2024 en tot 4 mei 2025.
2.1
[minderjarige] verblijft bij opa en oma moederszijde.

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt het ouderlijk gezag van de moeder over de [minderjarige] te beëindigen en adviseert Jeugdbescherming west Zeeland te belasten met de voogdij over [minderjarige] . Daarbij wordt verzocht de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1
De Raad handhaaft het verzoek. Het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat het gezag van de moeder over [minderjarige] wordt beëindigd. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , met name vanwege de verstoorde relatie met de moeder. De moeder is emotioneel niet beschikbaar voor [minderjarige] en stelt eisen in het contact met [minderjarige] . Daardoor voelt [minderjarige] zich onveilig bij de moeder en is het niet gelukt om in te zetten op contactherstel. Er is inmiddels al lange tijd geen contact meer tussen [minderjarige] en de moeder, en evenmin tussen de grootouders en de moeder en tussen [minderjarige] en haar zus [naam 1]. Er zijn daardoor ook zorgen over de identiteitsontwikkeling en loyaliteitsproblemen van [minderjarige] . Daar zal nog hulpverlening voor moeten worden ingezet. Het is positief dat [minderjarige] een behoorlijke draagkracht laat zien en al heeft kunnen profiteren van de tot op heden ingezette hulpverlening. Verder is gebleken dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen. De moeder is onvoldoende in staat om beslissingen te nemen in het belang van [minderjarige] . De strijdmomenten die als gevolg daarvan ontstaan, geven [minderjarige] veel onrust en spanningen. [minderjarige] heeft echter rust, duidelijkheid en steun nodig om de ingrijpende gebeurtenissen en verlieservaringen in haar leven te kunnen verwerken en zich te kunnen focussen op haar eigen ontwikkelingstaken. Ook is de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] inmiddels verstreken. Binnen de periode van de ondertoezichtstelling is gebleken dat de moeder onvoldoende inzicht heeft in haar eigen gedrag en houding en de gevolgen hiervan op [minderjarige] . De moeder heeft onvoldoende kunnen profiteren van de hulp, gericht op het wegnemen van de zorgen. Daarbij komt dat [minderjarige] nu inmiddels al twee jaar bij de grootouders verblijft, en haar opgroeiperspectief ook daar is bepaald. Tot slot is gebleken dat de moeder een opening biedt voor een gezagsbeëindigende maatregel nu [minderjarige] bijna achttien jaar oud is. De voogdij over [minderjarige] dient bij de GI te worden belegd.
4.2
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad en sluit zich aan bij hetgeen de Raad naar voren heeft gebracht. De situatie is de afgelopen tijd onveranderd gebleven. Er is nog steeds geen contact tussen [minderjarige] en de moeder. Vanwege de duidelijke brief van [minderjarige] verwacht de GI dat [minderjarige] daar nu ook niet langer voor openstaat. Tot slot benoemt de GI dat de hulpverlening voor [minderjarige] vanuit de GGZ na het behalen van de doelen door [minderjarige] positief is afgerond.
4.3
De moeder voert geen verweer tegen het verzoek van de Raad. Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de moeder geen beslissingen over [minderjarige] kan nemen omdat zij niet goed op de hoogte is van de situatie van [minderjarige] nu zij al lange tijd geen informatie meer over haar ontvangt. Het voelt voor de moeder alsof [minderjarige] al twee jaar lang bij haar wordt weggehouden. De moeder kan zich verder niet vinden in het beeld dat er van haar wordt geschetst in het Raadsrapport. De moeder wil juist graag weer contact met [minderjarige] , en stelt daaraan geen voorwaarden. Volgens de moeder kan zij namelijk contact met [minderjarige] hebben en [minderjarige] steunen vanuit haar eigen realiteit, dus zonder dat zij het verhaal van [minderjarige] over het seksueel misbruik door de partner van moeder gelooft. Het contactherstel is echter op niets uitgelopen. De moeder vindt het jammer dat dit niet nogmaals is geprobeerd. Het is ook onjuist dat de moeder het contact tussen [minderjarige] en haar zus [naam 1] tegenhoudt; dat mag [naam 1] zelf bepalen. Tot slot merkt de moeder op dat zij nu het beste voor [minderjarige] wil en hoopt dat zij gelukkig wordt en het goed met haar zal gaan, ook al is dat zonder de moeder.
4.4
De grootouders stemmen in met het verzoek van de Raad. De oma heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het goed met [minderjarige] gaat. Zij is inmiddels wat tot rust gekomen bij de grootouders thuis. Ook doet [minderjarige] het heel goed op school en op haar stage, en heeft zij de hulpverlening positief afgerond. De gezagsbeëindiging zal [minderjarige] rust geven en zal haar helpen om haar leven verder vorm te geven. Tot slot merkt de oma op dat zij het kwalijk vindt dat de moeder [minderjarige] , en ook de grootouders, zo heeft laten vallen. [minderjarige] staat daarom niet meer open voor contact met de moeder.
4.5
[minderjarige] heeft in haar brief aangegeven dat zij graag wil dat het gezag van de moeder wordt beëindigd en de voogdij bij iemand anders wordt belegd. Ondanks dat [minderjarige] lange tijd de hoop had dat het nog goed zou komen tussen haar en de moeder, heeft zij die hoop inmiddels opgegeven en wil zij niets meer met de moeder te maken hebben en de moeder niet meer betrekken in haar leven. Aangezien de moeder nog wel het gezag over [minderjarige] uitoefent, ontstaan er voortdurend moeilijke situaties, bijvoorbeeld doordat de moeder geen handtekening voor [minderjarige] wil zetten. Ook kan de moeder de bankrekening van [minderjarige] nu nog inzien en beheren, en had de moeder laatst ineens geld van de rekening van [minderjarige] naar die van haar partner overgemaakt. Dit vindt [minderjarige] ontzettend vervelend. Zij wil zich gaan focussen op zichzelf en haar toekomst zonder dat de moeder haar daar steeds in belemmert. Daarbij merkt [minderjarige] ook op dat zij dankbaar is voor de goede jaren en momenten die zij bij de moeder heeft gehad, en deze niet zal vergeten. Het is nu echter tijd om het ‘hoofdstuk [de moeder]’ af te sluiten.

5.De beoordeling

5.1
De rechtbank zal het onweersproken gebleven verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.
5.2
Op grond van artikel 1: 266, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.3
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (hierna EHRM) op basis van artikel 8 EVRM is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting een ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind. De aanvaardbare termijn betreft een periode van onzekerheid over in welk gezin het kind verder zal opgroeien, welke periode het kind kan overbruggen zonder ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een aanvaardbare termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Voorts vereist artikel 8 van het EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34).
5.4
Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouder(s) niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
5.5
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. Ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontwikkeling van [minderjarige] namelijk geschaad als de moeder haar gezag behoudt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.6
[minderjarige] woont inmiddels geruime tijd, sinds de spoeduithuisplaatsing in februari 2023, bij de grootouders en er heeft sindsdien vrijwel geen contact plaatsgevonden tussen [minderjarige] en de moeder, tussen [minderjarige] en haar zus [naam 1], en tussen de moeder en de grootouders. De moeder heeft de afgelopen jaren dan ook nauwelijks een ouderrol vervuld in het leven van [minderjarige] . Ondanks dat de moeder het gevoel heeft dat [minderjarige] al deze tijd bij haar is weggehouden, staat voor de rechtbank voldoende vast dat de moeder, daargelaten de redenen daartoe, zich onvoldoende heeft ingezet voor en onvoldoende heeft kunnen profiteren van de (in het gedwongen kader) ingezette hulpverlening voor het wegnemen van de zorgen en het werken aan contactherstel. Deze hulpverlening heeft daardoor niet het gewenste resultaat opgeleverd. Nu er mede als gevolg daarvan al lange tijd vrijwel geen contact tussen [minderjarige] en de moeder heeft plaatsgevonden, heeft de moeder al lange tijd geen zicht meer op de situatie van [minderjarige] en op hoe het met [minderjarige] gaat. Om op een juiste wijze invulling te geven aan het ouderlijk gezag dient de moeder echter te weten wat er speelt in het leven van [minderjarige] om aan te kunnen sluiten bij haar behoeften. De moeder is hiertoe niet in staat, nu zij geen zicht heeft op [minderjarige] . Het is de rechtbank daarnaast gebleken dat het de moeder niet lukt om de belangen van [minderjarige] voorop te stellen, nu de moeder onvoldoende inzicht heeft in haar eigen gedrag en handelen en de gevolgen daarvan op [minderjarige] . Daarbij komt dat gezagsbeslissingen omtrent [minderjarige] in het gedrang komen als de moeder met het gezag over [minderjarige] belast blijft, aangezien de moeder heeft aangegeven dat zij geen handtekeningen meer voor [minderjarige] wil zetten. De rechtbank vindt het begrijpelijk dat [minderjarige] daar veel spanningen en onrust door ervaart, en acht het van groot belang dat [minderjarige] voortaan duidelijkheid en rust wordt geboden, zodat [minderjarige] zich kan gaan focussen op haar eigen ontwikkelingstaken, verder aan de slag kan met de hulpverlening en de ingrijpende gebeurtenissen en verlieservaringen van de afgelopen tijd kan gaan verwerken.
5.7
Nu de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken en haar perspectief bij de grootouders ligt, zal de rechtbank gelet op het voorgaande het onweersproken verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] toewijzen.
5.8
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. De Raad adviseert de GI met de voogdij te belasten. Naar het oordeel van de rechtbank is het het meest in het belang van [minderjarige] dat de GI met de voogdij wordt belast. De GI is al lange tijd betrokken en wordt vanuit haar neutrale positie het best in staat geacht de belangen van [minderjarige] te behartigen, belangrijke beslissingen over haar te nemen en als tussenpersoon te fungeren tussen de moeder en de grootouders. Er zijn geen bezwaren naar voren gekomen met betrekking tot de benoeming van de GI als voogdes (in het geval van beëindiging van haar gezag). Nu de GI zich bereid heeft verklaard de voogdij te aanvaarden, zal de rechtbank haar benoemen tot voogdes.
5.9
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW wordt de moeder als moeder waarvan het gezag wordt beëindigd, er vanuit gaande dat zij het bewind voerde over het vermogen van de minderjarige, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan haar opvolger in dit bewind.
5.1
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.
5.11
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centraal gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedag 2] 1980 te [geboorteplaats 2], over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1] ;
6.2
benoemt tot voogd over genoemde minderjarige, de Gecertificeerde Instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zeeland;
6.3
veroordeelt de moeder tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de GI over het gevoerde bewind;
6.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2025 door mr. Dijkman, voorzitter tevens kinderrechter, mr. De Beer en mr. Voorn, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier en op schrift gesteld op 17 februari 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden,
binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking
aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.