ECLI:NL:RBZWB:2025:8787

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
02-204843-23 (O)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel met ontnemingsmaatregel en betalingsverplichting

Op 11 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die veroordeeld is voor mensenhandel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ontnemingsmaatregel en een betalingsverplichting van € 25.647,-, wat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte vertegenwoordigt. De zaak is behandeld op zittingen op 3, 7 en 8 oktober 2025, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie vorderde ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat volgens een financieel rapport van de politie op 10 september 2024 in totaal € 96.710,- zou bedragen. De verdediging betwistte dit en stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel slechts € 6.930,- zou zijn, gebaseerd op de exploitatie van twee slachtoffers in de prostitutie. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen en verklaringen van de slachtoffers in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte € 25.647,- bedraagt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en de verplichting tot betaling aan de staat opgelegd, met een mogelijke gijzeling van 512 dagen bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-204843-23 (ontneming)
vonnis van de rechtbank van 11 december 2025
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. R.H.P. Feiner, advocaat te Rotterdam

1.De procedure

Betrokkene is bij vonnis van heden (11 december 2025) door de rechtbank veroordeeld voor mensenhandel tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3, 7 en 8 oktober 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat gelet op het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van de politie van 10 september 2024 (hierna: het financieel rapport) betrokkene een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald van € 96.710,00 in totaal. Zij heeft daarom verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel tot dit bedrag vast te stellen.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging bepleit dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op in totaal € 6.930,-, namelijk:
  • € 6.468,- inzake [slachtoffer 1] en;
  • € 462,- inzake [slachtoffer 2] .

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage I aan dit vonnis gehecht.
4.2
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel inzake [slachtoffer 1]
Op grond van het vonnis in de onderliggende strafzaak, de daarin vermelde bewijsmiddelen en de bewijsmiddelen genoemd in bijlage 1 staat voor de rechtbank vast dat betrokkene [slachtoffer 1] seksueel heeft uitgebuit in de periode 4 februari 2022 tot en met [datum] 2023. De rechtbank gaat aldus uit van een periode van 18 maanden en daarmee van 78 weken.
De officier van justitie en de verdediging gaan ervan uit dat [slachtoffer 1] de helft van de tijd werkzaam was in de prostitutie. De rechtbank sluit hierbij aan. In het geval van de bewezenverklaarde 78 weken zijn dat dus in totaal 39 weken.
Voor het aantal klanten per dag neemt de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] en betrokkene als uitgangspunt. Gelet hierop gaat de rechtbank uit van een gemiddelde van 2 klanten per dag. Dit betekent dat [slachtoffer 1] in totaal 14 klanten per week had, wat neerkomt op 546 klanten in totaal (39 weken x 14 klanten = 546 klanten).
Uit de door de verdediging op zitting overgelegde stukken volgt dat het aannemelijk is dat 70% van de klanten door betrokkene werd geregeld. De rechtbank sluit hierbij aan gelet op de omstandigheid dat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] al in de prostitutie werkzaam was en een eigen klantenkring had opgebouwd. Zodoende regelde [slachtoffer 1] ook zelf klanten voor zichzelf. Dit betekent dat betrokkene in totaal 382,20 klanten (546 klanten x 70% = 382,20 klanten) voor [slachtoffer 1] heeft geregeld.
De rechtbank gaat er gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] van uit dat [slachtoffer 1] gemiddeld € 300,- verdiende per klant. [slachtoffer 1] heeft namelijk verklaard dat haar tarief voor een uur € 350,- is en voor een halfuur € 250,-. Dit wordt door betrokkene bevestigd. Uitgaande van een tarief van € 300,- per klant heeft [slachtoffer 1] in totaal € 114.660,- verdiend (382,20 klanten x € 300,- = € 114.660,-) aan het sekswerk, waarbij betrokkene de klanten heeft geregeld.
Volgens betrokkene heeft [slachtoffer 1] voor elke klant die hij heeft geregeld 15% commissie aan hem betaald. Dit betekent dat [slachtoffer 1] in totaal € 17.199,- (€ 114.660,- x 15% = € 17.199,-) aan commissie aan betrokkene heeft betaald. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Tussenconclusie
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene inzake [slachtoffer 1] op € 17.199,-
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel inzake [slachtoffer 2]
De officier van justitie en de verdediging gaan ervan uit dat [slachtoffer 2] 24 weken in de prostitutie heeft gewerkt, dat zij gemiddeld 2 dagen per week werkte en 4 klanten per dag had. De rechtbank sluit hierbij aan. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat [slachtoffer 2] in totaal 192 klanten (24 weken x 2 dagen werken x 4 klanten per dag = 192 klanten) heeft gehad.
Voor het percentage klanten dat betrokkene heeft geregeld, gaat de rechtbank ervan uit dat betrokkene procentueel meer klanten heeft geregeld voor [slachtoffer 2] dan voor [slachtoffer 1] . Zoals hiervoor is overwogen gaat de rechtbank er bij [slachtoffer 1] van uit dat 70% van de klanten door betrokkene werden geregeld nu [slachtoffer 1] al werkzaam was in de prostitutie en ook zelf klanten regelde. In het geval van [slachtoffer 2] regelde betrokkene al haar klanten, behalve de klanten met wie [slachtoffer 2] vaker seksafspraken had en die dus vaste klanten waren. In dat geval regelde [slachtoffer 2] deze klant zelf. Gelet hierop gaat de rechtbank er bij [slachtoffer 2] van uit dat betrokkene 80% van de klanten heeft geregeld. Dit komt neer op 153,6 klanten in totaal (192 klanten x 80% = 153,6 klanten).
De rechtbank gaat er gelet op de verklaring van [slachtoffer 2] in combinatie met het financieel rapport vanuit dat [slachtoffer 2] gemidddeld € 275,- verdiende per klant. Dit betekent dat [slachtoffer 2] in totaal € 42.240,- heeft verdiend (153,60 klanten x € 275,- = € 42.240,-) aan het sekswerk, waarbij betrokkene de klanten heeft geregeld.
Volgens betrokkene heeft [slachtoffer 2] voor elke klant die hij heeft geregeld 20% commissie aan hem betaald. Dit betekent dat [slachtoffer 2] in totaal € 8.448,- (€ 42.240,- x 20% = € 8.448,-) aan commissie aan betrokkene heeft betaald. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Tussenconclusie
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene inzake [slachtoffer 2] op € 8.448,-.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank het totale genoten wederrechtelijk verkregen voordeel schatten op € 25.647,- (€ 17.199,- + € 8.448,-.).
4.3
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag vaststellen op € 25.647,- en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 25.647,-
;
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 25.647,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
512 dagen.
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. R. Combee, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 december 2025.