In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV had eerder aan eiser een loonaanvullingsuitkering toegekend, maar wijzigde dit besluit en beëindigde de uitkering per 15 februari 2024, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van het UWV.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd. De beoordeling van de arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen, die hebben vastgesteld dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is. Eiser heeft weliswaar klachten, maar deze zijn niet van dien aard dat hij niet in staat zou zijn om met arbeid inkomsten te verwerven. De rechtbank heeft de medische oordelen van de verzekeringsartsen als voldoende zorgvuldig beoordeeld en ziet geen reden om aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de geduide functies terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 februari 2024.