ECLI:NL:RBZWB:2025:876

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
24/1429 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV had eerder aan eiser een loonaanvullingsuitkering toegekend, maar wijzigde dit besluit en beëindigde de uitkering per 15 februari 2024, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd. De beoordeling van de arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen, die hebben vastgesteld dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is. Eiser heeft weliswaar klachten, maar deze zijn niet van dien aard dat hij niet in staat zou zijn om met arbeid inkomsten te verwerven. De rechtbank heeft de medische oordelen van de verzekeringsartsen als voldoende zorgvuldig beoordeeld en ziet geen reden om aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de geduide functies terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1429 WIA

uitspraak van 18 februari 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. B.H. Vader,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder,
gemachtigde: mr. H.M. van Gent.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 23 juni 2023 (primair besluit) aan eiser met ingang van 6 augustus 2023 een loonaanvullingsuitkering toegekend.
Met het bestreden besluit van 4 januari 2024 heeft het UWV het primaire besluit gewijzigd en eisers loonaanvullingsuitkering met ingang van 15 februari 2024 beëindigd.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, tolk Pools [naam 1] en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd per 15 februari 2024.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als inpakmedewerker via [uitzendbureau] (de (ex)werkgever). Voor dat werk is hij op 12 november 2019 uitgevallen met klachten aan de knieën. Met het besluit van 22 november 2021 heeft het UWV aan eiser met ingang van
4 november 2021 een WIA-uitkering geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft dit besluit gebaseerd op de conclusies van [verzekeringsarts] van 14 oktober 2021 en van [arbeidsdeskundige] van 15 november 2021.
Op 10 augustus 2022 heeft eiser zich weer ziekgemeld met knieklachten.
Met het besluit van 13 februari 2023 heeft het UWV aan eiser met ingang van 10 augustus 2022 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend.
Met het primaire besluit van 23 juni 2023 heeft het UWV de loongerelateerde uitkering met ingang van 6 augustus 2023 omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
Eisers (ex)werkgever heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met de brief van 23 november 2023 heeft het UWV aan de (ex)werkgever en eiser meegedeeld dat hij voornemens is het primaire besluit te wijzigen en de WIA-uitkering van eiser te beëindigen.
Met het bestreden besluit van 4 januari 2024 heeft het UWV het bezwaar van de (ex)werkgever gegrond verklaard, het primaire besluit van 23 juni 2023 gewijzigd en de WIA-uitkering van eiser met ingang van 15 februari 2024 beëindigd.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts.
De verzekeringsarts ( [verzekeringsarts] ) heeft eiser gezien op het spreekuur, hem psychisch en (oriënterend) lichamelijk onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat, ondanks ingrepen, er forse klachten van de knieën blijven bestaan. Verder persisteren lage rugklachten, klachten van de ellebogen, bewegingsklachten van de linkerarm na verbranding en eczeem. Daarnaast speelt psychische problematiek. De verzekeringsarts ziet geen reden eiser op medische gronden volledig arbeidsongeschikt te achten. Eiser is namelijk niet opgenomen, niet bedlegerig, ADL-zelfstandig en er is geen ernstige psychische stoornis. De verzekeringsarts acht eisers klachten wel plausibel en consistent met de externe en eigen bevindingen. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 20 oktober 2023.
De [verzekeringsarts b&b] heeft in beroep gereageerd op het beroepschrift en de ingebrachte medische informatie van onder meer professor [naam 2] van UZA van
30 april en 31 mei 2024, een MR van de knie van 28 april 2024, een botschintigrafie van
27 mei 2024 en bevestiging voor een opname voor een totale knieprothese op 5 september 2024. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b informatie van de huisarts van 28 december 2022 in haar onderzoek betrokken. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat eiser problemen op het psychische vlak heeft aangegeven. Deze heeft hij al jaren sinds zijn vrouw weg is. Eiser kan echter niet goed weergeven waaruit zijn klachten bestaan en ook niet waarin ze hem dan belemmeren. Wel merkt hij dat hij minder goed kan focussen vanwege de pijn. Dit heeft dus eerder een lichamelijke dan een psychische oorzaak. Ook uit het dagverhaal komt geen bijzondere psychiatrische problematiek naar voren. Eiser verzorgt zichzelf, zorgt voor het huishouden en gaat zelfstandig naar buiten (met de scooter en het openbaar vervoer). Het enige dat naar voren komt is slecht slapen vanwege piekeren. Dit lijken klachten die al jarenlang stabiel zijn en waarschijnlijk meer door de omstandigheden komen dan door een psychiatrische ziekte bepaald worden. Uit de informatie van de huisarts blijkt dat eiser wat moeite heeft om met mensen contact te maken. Hij kan door zijn lichamelijke klachten niet meer motorrijden, wat zijn grootste hobby was en hij ervaart klachten van stress/spanning. De verzekeringsarts b&b vindt het invoelbaar dat eiser door zijn langdurige knieklachten en scheiding eenzamer is, minder menselijk contact heeft, zwaarmoediger is en meer piekert. De primaire verzekeringsarts achtte de stemming dan ook wat bedrukt, niet perse somber. Eiser kan hiervoor behandeling krijgen, bijvoorbeeld door CGT (cognitieve gedragstherapie). Dat is ook de reden dat eiser is doorverwezen naar de basis GGZ (bGGZ). Volgens eiser is hij inmiddels doorverwezen naar de specialistische GGZ (sGGZ). Hij heeft echter geen stuk overgelegd waar dat uit blijkt. Daarnaast betekent verwijzing naar de sGGZ niet perse dat zijn psychische klachten ernstiger zijn geworden, complexer of vaker terugkerend en verergering van de klachten niet altijd meer beperkingen. Vanwege het gebruik van het medicijn Tramadol acht de verzekeringsarts b&b eiser ongeschikt voor werken onder risicovolle omstandigheden: op hoogte en op een werkplek met rondrijdende gemotoriseerde vervoermiddelen, en meer beperkt op klimmen. Met betrekking tot de operatie die eiser op 6 september 2024 heeft ondergaan stelt de verzekeringsarts b&b dat dat de belastbaarheid op datum in geding 15 februari 2024 niet anders maakt. Er is daarnaast goede hoop dat na de operatie de knieklachten aanzienlijk zullen verminderen. De verzekeringsarts b&b heeft de wijzigingen vastgelegd in de FML van 19 augustus 2024.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij niet weet waarop het UWV zijn conclusie dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is op baseert. Eiser heeft het voorgenomen besluit van 21 november 2023 niet ontvangen; alleen een brief van 23 november 2023. Daarbij was alleen de rapportage van de arbeidsdeskundige van
19 november 2023 gevoegd. Daaruit kan de visie van de verzekeringsarts niet worden afgeleid, met welke klachten rekening is gehouden en wat nu precies eisers beperkingen zijn. Onduidelijk is of de ernstige psychische problematiek van eiser en zijn medicijn-gebruik betrokken zijn. Het UWV stelt in beroep dat er een redelijk of goede verwachting is dat eisers belastbaarheid zal verbeteren, maar dat is een opmerkelijke verwachting omdat eisers psychische toestand alleen maar verslechterd is en de huisarts heeft gesteld dat in plaats van bGGZ sGGZ moet worden ingezet. Ter zitting is gesteld dat de knieklachten na de operatie niet zijn afgenomen en dat de door verweerder geuite verwachting van verbetering niet heeft plaatsgevonden.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in eerste instantie medische informatie overgelegd van professor [naam 2] van UZA, een MR van de knie, een botschintigrafie, bevestiging voor een opname en van de huisarts van 28 december 2022. Daarna heeft eiser ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn psychische toestand verslechterd is nog medische informatie van de huisarts van 8 februari 2024, 4 maart 2024 en 28 november 2024 overgelegd.
4.3
De rechtbank merkt allereerst op dat eiser ter zitting heeft bevestigd dat hij in beroep alsnog de beschikking heeft gekregen over de rapportage van [verzekeringsarts] . Voor zover er sprake was van een achterstand in informatie, heeft zich dat in beroep derhalve opgelost.
De rechtbank is verder van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is verricht. Uit hun rapportages blijkt dat zij op de hoogte waren van de klachten van eiser, waaronder zijn klachten aan de knieën en rug en zijn psychische klachten. De verzekeringsartsen hebben naar die klachten onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft eiser lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. Ook de verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en de medische informatie, die door eiser in eerste instantie in beroep is overgelegd, betrokken en gewogen. Daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank geen onderzoeksactiviteiten gemist.
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding voor de conclusie dat de verzekeringsartsen eisers belastbaarheid op datum in geding 15 februari 2024 niet juist hebben ingeschat.
De verzekeringsartsen hebben rekening gehouden met voormelde klachten en eisers medicijngebruik. Eiser heeft er ter zitting op gewezen dat hij niet alleen Omeprazol en Tramadol gebruikt maar ook Diclofenac en Diazepam. Behalve dat eiser dat eerst op zitting heeft gesteld, blijkt uit de informatie van de huisarts dat Diclofenac en Diazepam pas op
22 maart 2024, na datum in geding dus, zijn voorgeschreven. Met het Omeprazol- en Tramadolgebruik – dat mogelijk duizeligheid kan veroorzaken – heeft de verzekeringsarts b&b rekening gehouden. Dat gebruik heeft voor de verzekeringsarts b&b aanleiding gevormd om de FML aan te scherpen voor wat betreft verhoogd persoonlijk risico. Daarnaast zijn in die FML van 19 augustus 2024 diverse beoordelingspunten in de rubrieken Dynamische handelingen en Statische houdingen gewaardeerd met ‘beperkt’ dan wel ‘sterk beperkt’. Dat in die FML ten aanzien van de duurzaamheid van de beperkingen is opgemerkt dat de verwachting van de verbetering van de belastbaarheid redelijk tot goed is, doet niet af aan het gegeven dat er diverse verdergaande fysieke beperkingen zijn aangenomen. Dat de verwachting dat de knieklachten na de operatie zouden verbeteren niet is uitgekomen, zoals eiser heeft gesteld, maakt niet dat de beperkingen op de datum in geding onjuist zijn vastgesteld.
Voor zover eiser vindt dat hij op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts afdoende heeft gemotiveerd dat daarvan geen sprake is. Eiser voldoet niet aan de criteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. Dat kan alleen als eiser zou zijn opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling, bedlegerig is, ADL-afhankelijk is of als gevolg van een ernstige psychische stoornis psychisch niet zelfredzaam is. Dat is bij eiser op datum in geding niet aan de orde.
Eiser heeft verder gesteld dat zijn psychische toestand alleen maar verslechterd is en dat de huisarts heeft gesteld dat in plaats van bGGZ sGGZ moet worden ingezet. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser medische informatie van de huisarts van
8 februari 2024, 4 maart 2024 en 28 november 2024 overgelegd. De huisarts heeft daarin aangegeven:
‘Bovengenoemde patiënt is december 2022 verwezen. Toen bleek me BGGZ te volstaan. Wellicht is de problematiek nu nog verhevigd: indien nodig op schalen naar SGGZ svp!!!’.
Ter zitting heeft het UWV in reactie hierop gesteld dat hieruit niet blijkt dat eisers psychische toestand verslechterd is, gelet op de bewoordingen ‘wellicht’ en ‘indien nodig’. De rechtbank kan dit standpunt volgen.. De verzekeringsarts b&b heeft ook reeds gesteld dat verwijzing naar de sGGZ niet perse betekent dat eisers psychische klachten ernstiger zijn geworden, complexer of vaker terugkerend en een verergering van de klachten niet altijd meer beperkingen. Bovendien is door de primaire verzekeringsarts psychisch onderzoek verricht. De rechtbank ziet dan ook geen aanwijzingen dat de verzekeringsartsen eisers psychische belastbaarheid niet juist hebben ingeschat.
Nu niet is gebleken dat in de FML van 19 augustus 2024 de beperkingen van eiser zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML van 20 oktober 2023, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (Sbc-code 111160), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en assemblagemedewerker (Sbc-code 267071).
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) heeft, rekening houdend met de gewijzigde FML van 19 augustus 2024, in beroep de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies beoordeeld op geschiktheid en deze onveranderd passend geacht. De arbeidsdeskundige b&b stelt vast dat in geen van de geduide functies sprake is van een verhoogd persoonlijk risico, zoals vastgesteld door de verzekeringsarts b&b.
5.2
Eiser heeft geen specifieke gronden tegen de geschiktheid van de geduide functies aangevoerd.
5.3
De rechtbank ziet in de beroepsgronden dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Ook anderszins ziet zij daarvoor geen aanleiding.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 15 februari 2024.

Conclusie en gevolgen

7.1
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts b&b de FML in beroep heeft aangescherpt en de arbeidsdeskundige b&b pas in beroep de geschiktheid van eiser voor de geduide functies voldoende heeft toegelicht. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank is echter voorts van oordeel dat het UWV de medische geschiktheid van eiser voor de functies voldoende heeft toegelicht en zij is er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van eiser in deze functies niet wordt overschreden.
7.2
De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek. De rechtbank laat echter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De geduide functies zijn immers wel terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd en het bestreden besluit kan ook voor het overige de rechterlijke toetsing doorstaan. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.
7.3
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt hij een vergoeding voor zijn proceskosten.
De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- bedrag aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.814,- bedrag aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 18 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: Wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 2.
1. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, bedoeld in de WAO, de Waz en de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong, de beoordeling van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in de hoofdstukken 1a, 2 en 3, van de Wajong, de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in de ZW en de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of de mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, bedoeld in de Wet WIA, worden gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek.
2. Van het arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien:
a. gedurende de periode waarin uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft;
5. Benutbare mogelijkheden als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid zijn alleen dan niet aanwezig indien:
a. betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen die zorg verleent waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden;
b. betrokkene bedlegerig is;
c. betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
d. betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.