ECLI:NL:RBZWB:2025:8750

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
02-328026-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen tegen betaling met minderjarige meisjes

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1986, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 december 2025 uitspraak gedaan. De verdachte is beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen tegen betaling met twee minderjarige meisjes, [aangeefster 1] en [aangeefster 2]. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte heeft in de periode van 22 juli 2022 tot en met 30 september 2022 meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met [aangeefster 1], die toen zestien jaar oud was, en in de periode van 19 oktober 2022 tot en met 29 oktober 2022 met [aangeefster 2], die toen zeventien jaar oud was. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangeefsters en de bekennende verklaring van de verdachte voldoende bewijs voor de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 150 uur op, evenals een immateriële schadevergoeding van 500 euro aan beide benadeelde partijen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het belang van de bescherming van minderjarigen in dergelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-328026-24
vonnis van de meervoudige kamer van 11 december 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. C. Peters, advocaat te Zaandam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte meermalen ontuchtige handelingen tegen betaling heeft gepleegd met [aangeefster 1] (feit 1) en met [aangeefster 2] (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 22 juli 2022 tot en met 30 september 2022 meermalen ontucht tegen betaling heeft gehad met de toen zestien- en zeventienjarige [aangeefster 1] (feit 1). Alle handelingen zoals ten laste gelegd kunnen worden bewezen.
Ook kan worden bewezen dat verdachte in de periode 19 oktober 2022 tot en met 27 november 2022 meermalen ontucht tegen betaling heeft gehad met de toen zeventienjarige [aangeefster 2] (feit 2). Alle handelingen zoals ten laste gelegd kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat de rechtbank kan komen tot een bewezenverklaring van feit 1 gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Voor feit 2 gaat de verdediging uit van een kortere pleegperiode, te weten 19 oktober 2022 tot en met 29 oktober 2022. De betalingen die dateren van na 29 oktober 2022 zien niet op het plegen van ontuchtige handelingen, maar zien op de periode dat verdachte door [aangeefster 2] werd afgeperst. Verdachte moet daarnaast partieel worden vrijgesproken van het likken van de borsten en/of tepels van [aangeefster 2] , zoals ten laste gelegd onder het tweede gedachtestreepje. Verdachte heeft deze handeling – in tegenstelling tot de andere handelingen – ontkend en enkel [aangeefster 2] heeft hierover verklaard. Er is dan ook niet voldoende wettig bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen voor feit 2 zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Algemene inleiding
Op 4 augustus 2023 heeft de heer [persoon] een melding gemaakt bij de politie dat hij was opgelicht, omdat hij had betaald voor een seksafspraak maar de afspraak niet was doorgegaan. Door de politie is onderzoek gedaan naar de persoon waarmee de seksafspraak was gemaakt. Dit bleek de minderjarige [aangeefster 1] te zijn. Op 11 augustus 2023 heeft er met [aangeefster 1] een intake mensenhandel plaatsgevonden. In dit gesprek heeft [aangeefster 1] verklaard dat zij seksueel is uitgebuit. Hierna is het strafrechtelijk onderzoek ‘Kleinpolderplein’ opgestart. Onder meer de telefoon en bankrekeningen van [aangeefster 1] zijn onderzocht. Bij dit onderzoek zijn transacties en Tikkie betalingen waargenomen die mogelijk van klanten van [aangeefster 1] afkomstig zijn voordat zij de leeftijd van achttien jaar had bereikt. Verdachte is aangewezen als één van deze mogelijke klanten.
Wettelijk kader
In artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht (oud) (hierna: Sr) is strafbaar gesteld de klant die seksueel contact heeft met een sekswerker die zestien of zeventien jaar oud was. De verdachte hoeft niet bekend te zijn met de leeftijd van het slachtoffer. De leeftijd is namelijk geobjectiveerd, waardoor opzet of schuld niet is vereist. In dit artikel staat de bescherming van de minderjarige centraal. De klant heeft een vergaande onderzoeksplicht om achter de (werkelijke) leeftijd van de sekswerker in kwestie te komen.
Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer en een veronderstelde dader. Als de veronderstelde dader ontkent moet de rechter beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) houdt in dat een feit niet kan worden bewezen op basis van de verklaring van één getuige; daarvoor is meer bewijs vereist. Dit geldt voor de hele tenlastelegging, maar niet elk onderdeel van de tenlastelegging hoeft door twee bewijsmiddelen bevestigd te worden. Bij zedenzaken geldt daarbij in het bijzonder dat het niet nodig is dat het ten laste gelegde misdrijf zelf wordt bevestigd in ander bewijs. Het is voldoende als de verklaring van aangever/aangeefster op onderdelen wordt ondersteund door ander objectief bewijs, afkomstig uit een andere bron. De vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van de concrete omstandigheden.
Toepassing op onderhavige zaak
Feit 1
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd voor dit tenlastegelegde feit en geen vrijspraak is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2023203577, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met 177.
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de ter zitting van 23 oktober 2025 afgelegde bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 9 april 2024 (p. 82-83).
Feit 2
Verdachte heeft op 19 oktober 2022, 29 oktober 2022, 25 november 2022 en 27 november 2022 in totaal vier Tikkies betaald vanaf zijn bankrekening naar de bankrekening van
Over de twee in oktober 2022 aan [aangeefster 2] betaalde Tikkies heeft verdachte verklaard dat hij op die data seksafspraken met [aangeefster 2] heeft gehad, waarbij is gezoend, geknuffeld en hij haar lichaam heeft vastgehouden waarbij [aangeefster 2] geen T-shirt aanhad. Verdachte heeft naar eigen zeggen voor deze afspraken deels via Tikkie en deels contant betaald. De verklaring van [aangeefster 2] komt tot zover overeen met die van verdachte. Zij heeft echter ook verklaard dat verdachte tijdens de laatste afspraak aan haar tepels heeft gelikt. Verdachte heeft dit ontkend. De rechtbank kan weliswaar deze handeling bewezen verklaren op grond van de verklaring van [aangeefster 2] , maar gelet op de omstandigheid dat verdachte bij de politie en op zitting heel specifiek en consistent heeft verklaard, waarbij hij ook belastend over zichzelf heeft verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding om de ontkenning van verdachte over deze handeling in twijfel te trekken. Zij zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van het tweede gedachtestreepje.
Over de twee in november 2022 betaalde Tikkies heeft verdachte verklaard dat deze betalingen niet zien op seksafspraken, maar dat hij deze bedragen over moest maken omdat hij werd afgeperst door [aangeefster 2] . Hij moest deze bedragen naar haar overmaken, omdat zij anders iemand op verdachte af zou sturen. Dit volgens verdachte omdat verdachte alleen contact met [aangeefster 2] wilde om een band op te bouwen, maar niet om een seksafspraak met haar te maken. Volgens [aangeefster 2] hield verdachte haar daarmee voor de gek. Zij wilde alleen zakelijk contact. De rechtbank stelt vast dat verdachte al bij de politie heeft verklaard dat hij in november is afgeperst. Deze verklaring heeft hij op zitting herhaald. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de verklaring van verdachte, ziet zij ook geen aanleiding om de verklaring van verdachte op dit punt in twijfel te trekken. Gelet hierop acht de rechtbank een kortere pleegperiode, namelijk van 19 oktober 2022 tot en met 29 oktober 2022 bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 19 oktober 2022 tot en met 29 oktober 2022 twee keer een seksafspraak heeft gehad met [aangeefster 2] , toen zij zeventien jaar oud was, waarbij ontuchtige handelingen zijn verricht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 22 juli 2022 tot en met 30 september 2022 te [woonplaats] , , meermalen, ontucht heeft gepleegd met [aangeefster 1] , geboren op [geboortedag 2] 2005, die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, door het telkens
* betasten en/of strelen van het lichaam van die [aangeefster 1] en/of
* zoenen met die [aangeefster 1] .
2
in de periode van 19 oktober 2022 tot en met 29 oktober 2022 te [woonplaats] , meermalen, ontucht heeft gepleegd met [aangeefster 2] , geboren op [geboortedag 3] 2005, die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, door het telkens
* betasten en/of strelen van het lichaam van die [aangeefster 2] en/of
* zoenen met die [aangeefster 2] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij de strafoplegging in strafverminderende zin rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte volledig heeft meegewerkt met het onderzoek en openheid van zaken heeft gegeven. Hij was niet bewust op zoek naar seksueel contact met minderjarigen en er was geen sprake van een voor verdachte kenbare uitbuitingssituatie of aanwijzingen voor onvrijwilligheid of minderjarigheid. Op de dates waren ook geen drank of drugs aanwezig. Daarnaast zien de oriëntatiepunten op ontucht met een minderjarige, waarbij sprake is van seksueel binnendringen. Daar is hier geen sprake van. Tot slot heeft verdachte een blanco documentatie en is er sprake van tijdsverloop. Gelet hierop is het verzoek om het taakstrafverbod te omzeilen en aan verdachte een geldboete of een (deels voorwaardelijke) taakstraf op te leggen. Ook zou volstaan kunnen worden met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen tegen betaling met de destijds zestien- en zeventienjarige [aangeefster 1] en de destijds zeventienjarige [aangeefster 2] , waarbij sprake was van knuffelen, zoenen en het betasten van het lichaam. Verdachte was zelf vijfendertig jaar oud. Er was dan ook een aanzienlijk leeftijdsverschil. In totaal zijn er drie afspraken met [aangeefster 1] en twee afspraken met [aangeefster 2] geweest.
Verdachte heeft via internet afspraken gemaakt met [aangeefster 1] en [aangeefster 2] , waarbij in de advertentie werd vermeld dat zij meerderjarig waren. Verdachte is dus niet bewust en doelgericht op zoek gegaan naar een minderjarige sekswerkers, maar hij heeft wel nagelaten zich te vergewissen van de daadwerkelijke leeftijd van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] . Dit geldt temeer nu hij zich niet begaf binnen de vergunde seksindustrie. Hierdoor heeft verdachte het risico genomen dat hij ontucht zou plegen met een minderjarig meisje en dat hij aldus strafbaar zou handelen. Het was aan verdachte om dit risico te ondervangen en om te voorkomen dat dit heeft kunnen gebeuren. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij dit heeft nagelaten, omdat hij door zijn handelen ontuchtige handelingen tegen betaling heeft gepleegd met minderjarigen en bovendien zo heeft bijgedragen aan de seksuele uitbuiting van minderjarige meisjes en daarmee aan het in stand houden van jeugdprostitutie.
Bovendien heeft verdachte met zijn handelen inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] . Door de wetgever wordt in artikel 248b Sr de geestelijke en lichamelijke integriteit van minderjarigen van zestien en zeventien jaar uitdrukkelijk beschermd. Zij moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook (juist) op seksueel gebied. Het is mede aan verdachte te wijten dat hun deze mogelijkheid is ontnomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten, al dan niet op latere leeftijd, schade kunnen toebrengen aan onder meer de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Dat de feiten ook op [aangeefster 1] en [aangeefster 2] impact hebben gehad, volgt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [aangeefster 1] en de toelichtingen bij de vorderingen tot schadevergoeding.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er dus geen sprake is van recidive.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het taakstrafverbod, zoals opgenomen in artikel 22b Sr. Dit houdt in dat aan verdachte niet enkel een taakstraf kan worden opgelegd. Wel kan aan verdachte een taakstraf worden opgelegd in combinatie met een (voorwaardelijke) gevangenisstraf. Daarnaast heeft de rechtbank de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Hieruit volgt dat er bij de oriëntatiepunten voor artikel 248b Sr een onderscheid wordt gemaakt tussen twee categorieën. De eerste categorie ziet op het eenmalig hebben van seks met een minderjarige (zestien of zeventien jaar) tegen betaling waarbij wordt uitgegaan van een (korte) onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uur. Wanneer het daarbij aannemelijk is dat er voor verdachte aanwijzingen waren dat sprake is van uitbuiting of minderjarigheid, wordt onder categorie twee uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. De rechtbank benadrukt dat bij het bepalen van de straf beoordeeld moet worden welk verwijt verdachte individueel kan worden gemaakt. Uit het onderhavige strafdossier kan niet worden afgeleid dat er voor verdachte aanwijzingen waren dat [aangeefster 1] en [aangeefster 2] werden uitgebuit. Ook is, zoals eerder overwogen, niet gebleken dat verdachte doelbewust op zoek gegaan is naar een minderjarig meisje. Bij de strafoplegging neemt de rechtbank dan ook de eerstgenoemde categorie als uitgangspunt.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat sprake is geweest van meerdere, namelijk in totaal vijf, afspraken. In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte achteraf zijn verantwoordelijkheid heeft genomen door openheid van zaken te geven. Verdachte lijkt inzicht te hebben in de gevolgen van zijn handelen voor [aangeefster 1] en [aangeefster 2] . Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat er op geen van de afspraken sprake was van seksueel binnendringen. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat, hoewel er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, het oudere feiten betreffen uit 2021 en 2022.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 150 uur en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag passend en geboden. De rechtbank is gelet op voornoemde proceshouding van verdachte van oordeel dat een voorwaardelijke strafdeel niet aan de orde is.

7.De benadeelde partijen

[aangeefster 1] (feit 1)
De benadeelde partij [aangeefster 1] vordert een schadevergoeding van € 750,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De benadeelde heeft in haar schriftelijke slachtofferverklaring aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van onder andere het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat een vergoeding van de immateriële schade op zijn plaats is. Bij het bepalen van de hoogte van dit bedrag houdt de rechtbank rekening met het feit dat er geen sprake is geweest van seksueel binnendringen. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding door verdachte van een bedrag van
€ 500,- billijk. Deze schade ziet op het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf de einddatum van de bewezenverklaarde periode, te weten 30 september 2022.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[aangeefster 2] (feit 2)
De benadeelde partij [aangeefster 2] vordert een schadevergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De benadeelde heeft in haar schriftelijke slachtofferverklaring aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van onder andere het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat een vergoeding van de immateriële schade op zijn plaats is. Bij het bepalen van de hoogte van dit bedrag houdt de rechtbank rekening met het feit dat er geen sprake is geweest van seksueel binnendringen. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding door verdachte van een bedrag van € 500,- billijk. Deze schade ziet op het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf de einddatum van de bewezenverklaarde periode, te weten 29 oktober 2022.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 248b (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het
verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de
leeftijd van zestien jaren, maar nog niet die van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd;
feit 2:ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het
verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de
leeftijd van zestien jaren, maar nog niet die van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 dag;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen;
Benadeelde partij – [aangeefster 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
van € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 1] , € 500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij – [aangeefster 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
van € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 1] , € 500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. R. Combee, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten en mr. S.B.H. van Overveld, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 december 2025.