ECLI:NL:RBZWB:2025:8748

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
BRE 24/4919
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake maatwerkvoorschriften voor het plaatsen van visfuiken in de voorhavens

Op 10 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen een vennootschap onder firma, eiseres, en de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen maatwerkvoorschriften die haar zijn opgelegd met betrekking tot het plaatsen van visfuiken in de voorhavens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet voldoende heeft aangetoond dat het verbod op het plaatsen van visfuiken in de voorhaven gerechtvaardigd is. Eiseres heeft al sinds 1987 zonder problemen gevist in de voorhavens en er zijn geen significante incidenten gerapporteerd. De rechtbank oordeelt dat de maatwerkvoorschriften niet in redelijkheid in stand konden worden gelaten, omdat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er in geen enkel deel van de voorhavens gevist mag worden. De rechtbank heeft de minister de gelegenheid gegeven om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4919

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 10 december 2025 in de zaak tussen

de vennootschap onder firma [eiseres] , gevestigd te [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, minister,

(gemachtigden: [gemachtigde] en mr. drs. B.E.G. Wiskerke).

Procesverloop

1. Bij besluit van 22 december 2023 (het primaire besluit) heeft de minister aan eiseres maatwerkvoorschriften opgelegd over het plaatsen van visfuiken of visnetten in [locatie 1] en bij de [locatie 2]. In de beslissing op bezwaar van 26 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en de opgelegde maatwerkvoorschriften in stand gelaten. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door [naam] , vergezeld door zijn echtgenote. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
1.2.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

Omvang van het geschil
2. De rechtbank beoordeelt of de minister in het bestreden besluit de aan eiseres opgelegde maatwerkvoorschriften in redelijkheid in stand heeft kunnen laten.
2.1.
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.1, sub f, van de Invoeringswet Omgevingswet in samenhang met artikel 8.1.5, eerste lid, sub i, en vierde lid van het Invoeringsbesluit Omgevingswet blijft het voor de invoering van de Omgevingswet geldende recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres is lid van de [vereniging]. [locatie 1] is een door het Rijk beheerd water.
Bij besluit van 19 juni 1997 is aan de vereniging, op grond van de toen geldende Wet beheer rijkswaterstaatwerken (Wbr), een vergunning verleend voor het plaatsen van aalvistuigen in het [locatie 1]/[meer] en het [kanaal].
Na de inwerkingtreding van de Waterwet heeft de vereniging op 19 mei 2011 een melding ingediend tot het plaatsen van vast vistuig. Bij brief van 10 juni 2011 is aan de vereniging bevestigd dat het gaat om een activiteit van ondergeschikt belang. Bij brief van 23 januari 2012 is de vereniging verzocht om een nieuwe melding in te dienen.
In mei 2021 vonden onderhoudswerkzaamheden aan de [locatie 2] plaats. Toen is geconstateerd dat er in de voorhavens van de [locatie 2] visfuiken zijn geplaatst. De vereniging is per e-mail verzocht om de geplaatste visfuiken te verwijderen. Begin april 2022 is weer geconstateerd dat er op dezelfde locatie visfuiken waren geplaatst. In september 2022 en oktober 2023 is hierover overleg gevoerd met de vereniging. De minister heeft vervolgens in meerdere besluiten aan vissers een maatwerkvoorschrift opgelegd dat behelst dat het plaatsen van visfuiken of visnetten onder meer in de voorhavens van sluizen niet is toegestaan. Eiseres heeft tegen het aan haar gerichte primaire besluit bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit heeft de minister de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
4. Eiseres voert in beroep aan dat zij al vanaf 1987 ter plaatse in de voorhavens en bij de boothelling in de jachthaven zonder problemen of incidenten vist en dat er geen belemmeringen zijn om de visactiviteiten voort te zetten. De fuiken zijn goed verankerd en liggen op een diepte van zeven meter. Er kan in voorkomende gevallen overleg worden gevoerd en er is niet gebleken dat de visactiviteiten van eiseres hinder veroorzaken bij regulier onderhoud en/of calamiteiten. Eiseres vist ook niet op de door de minister in het bestreden besluit aangegeven alternatieve ligplaats. De maatwerkvoorschriften leiden tot ernstige inkomstenderving; het verbod betreft namelijk de helft van de wateroppervlakte die eiseres voor het vissen gebruikt. Eiseres claimt ook psychische schade en wil niet de dupe worden van de handelingen van één van de collega vissers.
Verweer
5. De minister stelt dat het noodzakelijk is om de maatwerkvoorschriften te stellen. De aanleiding was het aantreffen van ongemerkt vistuig in de voorhavens van de [locatie 2]. Dit vistuig zorgt voor hinder bij werkzaamheden en levert risico’s op bij incidenten. Ter zitting heeft de minister ook nog gewezen op de toekomstige aanleg van een vismigratiemiddel in het middenhoofd van de sluizen. De minister betwist de door eiseres gestelde, maar niet onderbouwde, schade.

Wettelijk kader

6. Tussen partijen is niet in geschil dat er voor het plaatsen van visfuiken geen vergunningsplicht geldt, omdat het een activiteit van ondergeschikte aard is in de zin van artikel 6.5, sub c, van de Waterwet, in samenhang met artikel 6.12, tweede lid, sub f, van het Waterbesluit, in samenhang met artikel 6.11, eerste lid, sub g van de Waterregeling. Ook is niet in geschil dat de minister bevoegd is om maatwerkvoorschriften te stellen.
6.1.
Bij een activiteit van ondergeschikt belang volgt uit artikel 6.15, eerste lid, sub a, van het Waterbesluit dat de gebruiker ervoor moet zorgen dat de handelingen zodanig gesitueerd en uitgevoerd worden dat er geen nadelige gevolgen optreden voor het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam of een bijbehorend kunstwerk dan wel een waterkering. Bij ministeriële regeling kunnen regels voor het in het eerste lid bedoelde gebruik worden gesteld. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op het melden en registreren van gegevens over het gebruik en de opgave daarvan aan de minister. De meldplicht is nader uitgewerkt in artikel 6.14, eerste lid, van de Waterregeling.
6.2.
Ingevolge artikel 6.8, sub c, van de Waterregeling wordt bepaalt dat het in artikel 6.15, eerste lid, van het Waterbesluit bedoelde gebruik in ieder geval zodanig uitgevoerd dat de gebruiker alle noodzakelijke maatregelen treft voor een vlotte en veilige verkeersregulering en voor de instandhouding van het betreffende oppervlaktewaterlichaam of bijbehorend kunstwerk. Ingevolge sub f van dit artikel moet het oppervlaktewaterlichaam of bijbehorend kunstwerk tijdens de activiteit bereikbaar blijven voor de beheerder en voor hulpdiensten en ingevolge sub g van dit artikel moet de activiteit het bestaande gebruik op de locatie zo min mogelijk hinderen.
6.3.
De eventueel door de minister op grond van artikel 6.15, eerste lid, sub a, van de Waterregeling voor de bescherming van de belangen van artikel 6.15 van het Waterbesluit en artikel 6.8 van de Waterregeling te stellen maatwerkvoorschriften kunnen onder meer zien op de locatie van de activiteiten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de te stellen maatwerkvoorschriften er niet toe mogen leiden dat de activiteit (grotendeels) geen doorgang kan vinden, tenzij de activiteit volgens de beheerder ontoelaatbare nadelige gevolgen heeft voor het betrokken waterstaatswerk.

De beoordeling van het beroep

7. Volgens de minister is het sinds 2012 verboden om in de voorhavens van de [locatie 2] visfuiken te plaatsen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het gestelde verbod niet aannemelijk gemaakt. Dat verbod vloeit niet rechtstreeks voort uit de Waterwet of de daarop gebaseerde regelingen en de minister heeft niet aannemelijk gemaakt dat na inwerkingtreding van de Waterwet een dergelijk verbod is opgelegd. Het vervallen van de vergunningsplicht vanaf eind 2009 heeft materieel geen wijziging aangebracht in de gebieden waarin volgens de vergunningsvoorschriften uit 1997 gevist mag worden. Weliswaar was in de vergunningsvoorschriften een verbod opgenomen om aalfuiken te plaatsen in de voorhavens van de Kreekrak- en de [locatie 2], maar dat verbod gold expliciet niet voor het achter de geleidewerken en wachtplaatsen gelegen gebied. Achter de geleidewerken mocht gevist worden onder de voorwaarde dat een strook van minimaal tien meter direct achter de remmingwerken te allen tijde vrij moet blijven.
7.1.
De rechtbank beoordeelt of de maatwerkvoorschriften geschikt, noodzakelijk en evenredig zijn.
Voor wat betreft de geschiktheid en noodzakelijkheid overweegt de rechtbank dat voldoende is gebleken dat meerdere vissers (waaronder eiseres) zich niet aan de in overweging 6.1 aangehaalde meldplicht hebben gehouden.
Daarbij komt dat er meerdere malen ongemerkt vistuig is aangetroffen. Eiseres heeft betwist dat dat aangetroffen vistuig door haar was geplaatst. Ter zitting is door eiseres toegelicht dat de leden van de vereniging het visgebied [locatie 1] in vlakken hebben ingedeeld en dat zij afwisselend gebruik maken van deze vlakken.
De minister stelt dan ook terecht dat het onderzoek naar de specifieke eigenaar van ongemerkt vistuig en het opdracht geven om tot verwijdering ervan over te gaan veel tijd en moeite kan kosten. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de minister ervan mag uitgaan dat er risico’s kleven aan verkeerd aangebracht vistuig en dat daardoor incidenten kunnen optreden. Maatwerkvoorschriften kunnen dan ook geschikt en noodzakelijk zijn.
7.2.
De door de minister gestelde maatwerkvoorschriften dienen ertoe te voorkomen dat vistuig eventueel onderhoud van de kunstwerken bij de sluizen, zoals de remmingwerken, kan hinderen. Voorts beoogt de maatregel te voorkomen dat er gevaarlijke situaties ontstaan als vistuig, al dan niet door langsvarende of manoeuvrerende schepen, losraakt en in een schroef of het roer van een schip verstrikt raakt. Daardoor kan een schip onbestuurbaar worden en in de voorhaven het scheepvaartverkeer hinderen of – erger – tegen een kunstwerk botsen waardoor het scheepvaartverkeer langer wordt gehinderd. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat wordt gepland om aan het sluizencomplex tussen de twee sluizen een vispassage toe te voegen en dat dan het vissen in de voorhaven ook daarmee strijdig is.
Het bij het maatwerkvoorschrift opgelegde verbod houdt in dat in het geheel niet meer mag worden gevist in de voorhaven; kort gezegd het gebied tussen beide oevers van de voorhaven vanaf de havenhoofden tot de sluizen.
Het in de in 1997 verleende vergunning opgenomen verbod om in de voorhaven aalfuiken te plaatsen, gold blijkens het voorschrift uitdrukkelijk niet voor het gebied achter de geleidewerken (het remmingwerk) op een afstand van ten minste tien meter daarvan.
Ter zitting heeft eiseres – aan de hand van een door de minister overgelegde afbeelding van het sluizencomplex – aangegeven waar zij haar visfuiken plaatst. De rechtbank heeft op een kopie van de afbeelding (bijlage bij deze tussenuitspraak) de door eiseres benutte delen van de voorhaven geel gemarkeerd.
De minister heeft niet voldoende gemotiveerd waarom de gestelde maatwerkvoorschriften gelet op onderhoud, veiligheid en de ter zitting besproken vispassage, in het geval van eiseres voor de door haar gebruikte delen van de voorhaven evenwichtig zijn. Er is geen sprake van (kenbare) noemenswaardige incidenten, de vispassage is nog niet aangelegd en de plaats daarvan valt buiten het gebied waar eiseres vist. Hiermee is onvoldoende gemotiveerd waarom er in geen enkel deel van de voorhavens gevist mag worden. In het bestreden besluit heeft de minister erop gewezen dat schepen ook tijdelijk naast de remmingwerken moeten kunnen aanleggen [1] . Dat kan gelet op de beschikbare ruimte echter alleen de delen van de voorhaven ten noorden van het remmingwerk betreffen, waar eiseres haar vistuig niet plaatst. Dat is dus geen afdoende motivering voor de evenredigheid van het bestreden besluit.
7.3.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids-, het motiverings- en het evenredigheidsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om de minister in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan met een aanvullende motivering of met een nieuwe beslissing op bezwaar na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen minister het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7.4.
De minister moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als de minister gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de minister. In beginsel, ook in de situatie dat minister de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7.5.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de door eiseres gestelde schade, de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt de minister op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt de minister in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen 7.2 en 7.3 in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan op 10 december 2025 door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. A.G.J.M. de Weert en mr. S. Hindriks, leden, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.