ECLI:NL:RBZWB:2025:8738

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
02-326913-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van seks tegen betaling met minderjarige

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 11 december 2025 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld, stond de beschuldiging van seks tegen betaling met een minderjarig meisje centraal. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte werd beschuldigd van meermalen seks tegen betaling met de toen minderjarige [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldiging.

De rechtbank onderzocht de bewijsvoering en concludeerde dat de door de verdachte betaalde Tikkies, hoewel een aanwijzing voor een seksafspraak, niet voldoende bewijs boden om vast te stellen dat er daadwerkelijk een afspraak had plaatsgevonden. De verklaring van de [slachtoffer] dat zij zich de verdachte niet kon herinneren en de omstandigheden rondom de betalingen leidden de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde seksuele handelingen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de beschuldigingen.

Daarnaast vorderde de benadeelde partij, [slachtoffer], een schadevergoeding van € 750,- voor immateriële schade. Aangezien de verdachte werd vrijgesproken, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. T.M. Brouwer, en de rechters mr. J. Bergen en mr. R. Combee, in aanwezigheid van de griffiers mr. A.C.L.J. Luijten en mr. S.B.H. van Overveld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-326913-24
vonnis van de meervoudige kamer van 11 december 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsvrouw mr. J.M. Veldman, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte meermalen seks tegen betaling heeft gehad met de toen minderjarige [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 6 april 2022 tot en met 28 oktober 2022 meermalen seks tegen betaling heeft gehad met de toen zestien- en zeventienjarige [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak van verdachte vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte seks tegen betaling heeft gehad met [slachtoffer] . Verdachte heeft uitsluitend verklaard dat hij de foto van [slachtoffer] online voorbij heeft zien komen en dat hij haar advertentie heeft bekeken. Hij weet niet meer of hij seks met haar heeft gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemene inleiding
Op 4 augustus 2023 heeft de heer [naam] een melding gemaakt bij de politie dat hij was opgelicht, omdat hij had betaald voor een seksafspraak maar de afspraak niet was doorgegaan. Door de politie is onderzoek gedaan naar de persoon waarmee de seksafspraak was gemaakt. Dit bleek de minderjarige [slachtoffer] te zijn. Op 11 augustus 2023 heeft er met [slachtoffer] een intake mensenhandel plaatsgevonden. In dit gesprek heeft [slachtoffer] verklaard dat zij seksueel is uitgebuit. Hierna is het strafrechtelijk onderzoek ‘Kleinpolderplein’ opgestart. Onder meer de telefoon en bankrekeningen van [slachtoffer] zijn onderzocht. Bij dit onderzoek zijn transacties en Tikkie betalingen waargenomen die mogelijk van klanten van [slachtoffer] afkomstig zijn voordat zij de leeftijd van achttien jaar had bereikt. Verdachte is aangewezen als één van deze mogelijke klanten.
Wettelijk kader
In artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht (oud) (hierna: Sr) is strafbaar gesteld de klant die seksueel contact heeft met een sekswerker die zestien of zeventien jaar oud was. De verdachte hoeft niet bekend te zijn met de leeftijd van het slachtoffer. De leeftijd is namelijk geobjectiveerd, waardoor opzet of schuld niet is vereist. In dit artikel staat de bescherming van de minderjarige centraal. De klant heeft een vergaande onderzoeksplicht om achter de (werkelijke) leeftijd van de sekswerker in kwestie te komen.
Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer en een veronderstelde dader. Als de veronderstelde dader ontkent moet de rechter beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) houdt in dat een feit niet kan worden bewezen op basis van de verklaring van één getuige; daarvoor is meer bewijs vereist. Dit geldt voor de hele tenlastelegging, maar niet elk onderdeel van de tenlastelegging hoeft door twee bewijsmiddelen bevestigd te worden. Bij zedenzaken geldt daarbij in het bijzonder dat het niet nodig is dat het ten laste gelegde misdrijf zelf wordt bevestigd in ander bewijs. Het is voldoende als de verklaring van aangever/aangeefster op onderdelen wordt ondersteund door ander objectief bewijs, afkomstig uit een andere bron. De vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van de concrete omstandigheden.
Toepassing op onderhavige zaak
[slachtoffer] heeft verklaard dat klanten soms via een Tikkie betaalden en dat zij degene was die de Tikkie meestal zelf aanmaakte. Als omschrijving bij de Tikkie zette zij zomaar iets neer, bijvoorbeeld ‘Boodschappen’, ‘afspraak’ of ‘eten’. Ze gebruikte Tikkie nooit privé, dus als zij Tikkie gebruikte, dan was dit altijd voor een klant in verband met een seksafspraak.
Verdachte heeft op 6 april 2022 en op 28 oktober 2022 in totaal twee Tikkies betaald vanaf zijn bankrekening naar de bankrekening van [slachtoffer] . Bij deze Tikkies is als omschrijving ‘eten’ vermeld. De betaalde bedragen zijn € 220,- en € 180,-.
Verdachte heeft verklaard dat hij gebruik maakt van de diensten van meerdere sekswerkers, dat hij de foto van [slachtoffer] online voorbij heeft zien komen en dat hij haar seksadvertentie heeft bekeken, maar dat hij zich niet herinnert dat hij ooit seks met haar heeft gehad. Het is gebruikelijk dat vooraf betaald wordt, aldus verdachte. Het is volgens verdachte meerdere keren voorgekomen dat hij wel een afspraak met een sekswerker heeft gemaakt, maar dat het om verschillende redenen niet tot seksuele handelingen is gekomen.
[slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat zij een seksafspraak met verdachte heeft gehad. Zij herkent verdachte niet op de aan haar getoonde foto’s en de naam van verdachte zegt haar ook niets.
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte betaalde Tikkies, de hoogte daarvan en de daarbij vermelde omschrijvingen weliswaar een aanwijzing vormen voor een seksafspraak met [slachtoffer] , maar dat op grond ervan niet kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk een seksafspraak heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] . Uit het dossier volgt namelijk dat het bij [slachtoffer] ook is voorgekomen dat zij vooraf werd betaald, maar dat het uiteindelijk niet tot een seksafspraak heeft geleid. Mocht er wel een seksafspraak hebben plaatsgevonden, dan kan bovendien niet worden vastgesteld of en zo ja welke seksuele handelingen er hebben plaatsgevonden.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het aan wettig bewijs ontbreekt om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde seksuele handelingen te kunnen komen. Zij zal daarom verdachte vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 750,- aan immateriële schade.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. R. Combee, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten en mr. S.B.H. van Overveld, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 december 2025.