Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, die op 11 december 2025 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld, stond de beschuldiging van seks tegen betaling met een minderjarig meisje centraal. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte werd beschuldigd van meermalen seks tegen betaling met de toen minderjarige [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldiging.
De rechtbank onderzocht de bewijsvoering en concludeerde dat de door de verdachte betaalde Tikkies, hoewel een aanwijzing voor een seksafspraak, niet voldoende bewijs boden om vast te stellen dat er daadwerkelijk een afspraak had plaatsgevonden. De verklaring van de [slachtoffer] dat zij zich de verdachte niet kon herinneren en de omstandigheden rondom de betalingen leidden de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde seksuele handelingen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de beschuldigingen.
Daarnaast vorderde de benadeelde partij, [slachtoffer], een schadevergoeding van € 750,- voor immateriële schade. Aangezien de verdachte werd vrijgesproken, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. T.M. Brouwer, en de rechters mr. J. Bergen en mr. R. Combee, in aanwezigheid van de griffiers mr. A.C.L.J. Luijten en mr. S.B.H. van Overveld.