ECLI:NL:RBZWB:2025:873

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
02-210936-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met mes in de hals en borst van slachtoffer na conflict over huissleutel

Op 18 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De verdachte, geboren in 1989 en gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Middelburg, heeft op 29 juni 2024 in Roosendaal het slachtoffer, de (ex-)partner van zijn moeder, met meerdere messteken om het leven gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, zonder voorbedachte raad. De verdachte had eerder die ochtend het slachtoffer aangesproken om de huissleutel van zijn moeder terug te vragen, maar toen het slachtoffer weigerde, ontstond er een conflict. De verdachte heeft het slachtoffer door het geopende raam van diens bus met een mes in de hals en borst gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor voorbedachte raad, en sprak de verdachte vrij van moord, maar achtte doodslag wel bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 jaar op, met de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, en kende schadevergoeding toe aan de benadeelde partijen, de kinderen van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-210936-24
vonnis van de meervoudige kamer van 18 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Middelburg,
raadsman mr. W.N. Ramnun, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 februari 2025, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] met meerdere messteken om het leven heeft gebracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van de primair tenlastegelegde moord, omdat geen sprake is van voorbedachte raad. De subsidiair tenlastegelegde doodslag kan worden bewezen op basis van de bekennende verklaring van verdachte, de camerabeelden, het aantreffen van het mes bij verdachte en de sporen daarop, het onderzoek aan de bus van [slachtoffer] en het pathologisch onderzoek.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de primair tenlastegelegde moord, omdat voorbedachte raad niet aan de orde was. Voor de subsidiair tenlastegelegde doodslag refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 29 juni 2024 [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht. Verdachte heeft bekend dat hij, terwijl [slachtoffer] op de bestuurdersstoel van zijn bus zat, door het geopende raam met een mes in de hals en in de borst van [slachtoffer] heeft gestoken. Aan de gevolgen daarvan is [slachtoffer] overleden. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank vol opzet gehad op de dood van [slachtoffer] . Het meerdere keren met kracht steken op vitale plekken van het lichaam en daar pas mee stoppen op het moment dat het slachtoffer niet meer beweegt, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte met vol opzet heeft gehandeld. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en er aldus sprake is van moord of dat er sprake is van doodslag.
Voorbedachte raad
Volgens vaste jurisprudentie kan er sprake zijn van voorbedachte raad op het moment dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en hij niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Contra-indicaties voor de voorbedachte raad kunnen zijn dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit het dossier en de behandeling op zitting zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen die duiden op een vooraf genomen besluit van verdachte om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte heeft [slachtoffer] op 29 juni 2024 weliswaar in de vroege ochtend opgewacht bij het huis van zijn moeder, maar hij heeft vanaf het begin verklaard dat hij dit heeft gedaan, omdat hij, vanwege alle problemen tussen zijn moeder en [slachtoffer] , de huissleutel van de woning van zijn moeder van [slachtoffer] terug wilde vragen. Dit zodat zijn moeder in alle rust en veiligheid verder kon gaan in het leven en de kinderen van zijn zus geen gevaar zouden lopen door het gedrag van [slachtoffer] . Verdachte kon die nacht niet slapen en wist niet hoe laat [slachtoffer] naar zijn werk zou gaan en is daarom al in de vroege ochtend naar de woning van zijn moeder gereden. Daar heeft hij op straat, vol in het zicht, op [slachtoffer] gewacht. Verdachte heeft tijdens de zitting weliswaar verklaard dat hij het mes in zijn broekzak heeft gestoken op het moment dat hij wegreed van huis, maar naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat verdachte op dat moment het besluit had genomen om [slachtoffer] daarmee te doden. Het enkele meenemen van het mes is daarvoor onvoldoende. Ook is niet gebleken dat verdachte in de tijd dat hij op [slachtoffer] aan het wachten was, op enig moment heeft besloten het mes te gebruiken om hem te doden of te gebruiken op een manier waardoor hij mogelijk zou kunnen worden gedood.
Uit het dossier en de Pro Justitiarapportage blijkt dat tussen verdachte, zijn moeder, zijn zus en de partner van zijn moeder [slachtoffer] al langere tijd spanningen waren en dat die spanningen in de week voor 29 juni 2024 aan het oplopen waren. Uit de Pro Justitiarapportage blijkt ook dat verdachte een licht verstandelijke beperking heeft en de laatste jaren klachten heeft door overvraging, die werden verergerd door het gebruik van alcohol en de insomnia waar verdachte onder leed.
Vanwege de oplopende spanningen hadden moeder en zus verdachte om hulp gevraagd. Hem werd gevraagd wat spullen van moeder uit haar huis te halen zodat [slachtoffer] daar niet aan kon komen zolang hij nog in die woning zou verblijven. Dit was niet de eerste keer dat verdachte om hulp of raad gevraagd werd. Die week waren er ook spanningen op zijn werk geweest. Bij overvraging is bij verdachte volgens de deskundigen sprake van een gebrekkige impulscontrole en tekortschietende emotieregulatie, waardoor complexe situaties met agressie kunnen worden opgelost. Het lukt verdachte dan niet om te signaleren wat hij ervaart en om hier adequaat naar te handelen. Dit heeft oplopende frustraties tot gevolg, waardoor verdachte overspoeld raakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij de problemen voor moeder wilde oplossen en [slachtoffer] in de ochtend van 29 juni 2024 heeft aangesproken en heeft gevraagd om de huissleutel, maar dat [slachtoffer] weigerde deze sleutel af te geven. Hierna weet hij niet meer wat er is gebeurd. De rechtbank gaat er, mede op basis van de Pro Justitiarapporten, van uit dat hierdoor bij verdachte alle opgebouwde spanningen en boosheid naar buiten zijn gekomen en dat verdachte in een plotselinge hevige drift [slachtoffer] meermalen heeft gestoken. De wonden in hals en borst waren dodelijk; drie andere wonden waren in en rond het gezicht. Volgens verdachte zelf is hij gestopt met steken toen [slachtoffer] niet meer bewoog.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 29 juni 2024 heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, waardoor hij niet de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad. Dit betekent dat de voorbedachte raad en de daarmee primair ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 29 juni 2024 te Roosendaal [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen met een mes te steken/snijden, te weten in de hals en de borst.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf jaar met aftrek van het voorarrest. Daarnaast dient aan verdachte te worden opgelegd de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: GVM).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de omstandigheid dat het feit (licht) verminderd aan verdachte kan worden toegerekend. Daarnaast is verdachte niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit en heeft hij spijt van zijn handelen. Verdachte zal altijd met zich moeten dragen dat door zijn handelen de (ex-)partner van zijn moeder en een vader van twee kinderen er niet meer is. Gelet op de strafoplegging in vergelijkbare zaken is een gevangenisstraf van acht jaar passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doden van [slachtoffer] , de (ex-)partner van zijn moeder. Tussen verdachte, zijn familie en [slachtoffer] waren al langere tijd spanningen, die in de week voor 29 juni 2024 hoog zijn opgelopen. Op 29 juni 2024 wilde verdachte de sleutel van het huis van zijn moeder aan [slachtoffer] terugvragen. Hij is daarom naar het huis gegaan en heeft daar op straat op [slachtoffer] gewacht. Op het moment dat [slachtoffer] naar buiten kwam en in zijn bus ging zitten, heeft verdachte hem inderdaad aangesproken. Toen [slachtoffer] weigerde de sleutel af te geven, heeft verdachte door het geopende raam van de bus met het mes onder meer in de hals en borst van [slachtoffer] gestoken en gesneden, terwijl die geen kant op kon.
Door zo te handelen heeft verdachte abrupt een einde gemaakt aan het leven van [slachtoffer] . Ook is daardoor onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] . Dit leed is groot en ingrijpend. Weliswaar hadden de kinderen van [slachtoffer] geen contact meer met hem, hij is en blijft hun vader en zij zullen nu nooit meer de kans krijgen om hun relatie te herstellen. De impact die de dood van [slachtoffer] op zijn dochter [benadeelde 1] heeft, is op indrukwekkende wijze door haar op de zitting naar voren gebracht.
Het steekincident heeft plaatsgevonden in het openbaar, op een parkeerplaats midden in een woonwijk. Het was nog vroeg in de ochtend, maar wel al licht en een aantal mensen heeft verdachte en de bus met [slachtoffer] daarin, gezien. Ook de aanwezigheid van de politie en de ambulance zal niet onopgemerkt zijn gebleven. Een dergelijke gebeurtenis zorgt voor gevoelens van onveiligheid bij derden die er over horen of er over lezen in de media.
Gelet op de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf slaat de rechtbank ook acht op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij doorgaans bij doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd tussen de acht en twaalf jaar. Daarbij geldt dat het strafmaximum voor doodslag per 1 juli 2023 is verhoogd van 15 jaar naar 25 jaar. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat een van de redenen om het strafmaximum te verhogen, is geweest om zo het verschil tussen de straffen voor doodslag en moord te verkleinen en in de veranderde maatschappelijke opvatting over de strafwaardigheid van levensdelicten.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf ook rekening met de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit of een ander geweldsfeit met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de Pro Justitiarapportage, waaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een stoornis in het gebruik van alcohol en een insomniastoornis. Deze stoornissen waren ook aanwezig tijdens het bewezenverklaarde feit. Daarnaast hebben de spanningen tussen verdachte, zijn familie en [slachtoffer] een grote rol gespeeld bij het feit. Verdachte wilde zijn moeder beschermen tegen [slachtoffer] . Hij werd overspoeld door de opgestapelde spanningen en boosheid, die hij nauwelijks kon herkennen, laat staan duiden. Er lijkt sprake te zijn geweest van een samenspel tussen de stoornissen en de daarmee samenhangende geringe impulscontrole, tekortschietende emotieregulatie en beperkte probleemoplossende vermogens. Hierbij hebben ook situatieafhankelijke factoren een rol gespeeld, zoals het willen oplossen van de jarenlange verstoorde relatie met zijn moeder en de problemen in het gezin.
Gelet op het voorgaande adviseren de Pro Justitiarapporteurs om het feit (licht) verminderd aan verdachte toe te rekenen. Door de grote rol van de situatie wordt de kans op recidive als laag ingeschat. Alleen in specifieke omstandigheden in combinatie met de kwetsbaarheden van verdachte kan het risico oplopen tot matig. Om hier zicht op te houden, wordt geadviseerd om een GVM op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies uit de Pro Justitiarapportage over, maakt die tot de haren en houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat het bewezenverklaarde verminderd aan verdachte kan worden toegerekend. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte vanaf het begin volledige verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Hij heeft op 29 juni 2024 zelf de politie gebeld en gemeld wat hij had gedaan.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Naast de gevangenisstraf zal de rechtbank de door de Pro Justitiarapporteurs geadviseerde GVM opleggen. Verdachte komt in het dossier en de rapportage niet naar voren als overmatig agressief of impulsief, maar wanneer verdachte langdurig stress ervaart door buiten hem gelegen omstandigheden, kan er door zijn beperkingen een risico op recidive zijn. Door de GVM wordt de mogelijkheid gecreëerd om na afloop van de gevangenisstraf zicht te houden op het functioneren van verdachte en overvraging en stress bij verdachte en daarmee dreigende recidive snel te kunnen signaleren en beteugelen. Verdachte heeft op de zitting ook aangegeven dat hij deze maatregel zelf graag wil.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partijen [benadeelde 1] (dochter van [slachtoffer] ) en [benadeelde 2] (zoon van [slachtoffer] ) vorderen vergoeding van materiële schade (de kosten van lijkbezorging). [benadeelde 1] vordert € 445,46 en [benadeelde 2] vordert € 5.440,01. Daarnaast vorderen de kinderen ieder vergoeding van een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade (affectieschade).
Uit de onderbouwing van de vorderingen is voldoende gebleken dat de kinderen de materiële schade hebben geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. Verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden.
De door hen gevorderde vergoeding van affectieschade ter hoogte van € 17.500,00 per persoon is in overeenstemming met hetgeen in het Besluit vergoeding affectieschade is bepaald voor de relatie van ouders en hun (uitwonende) meerderjarige kinderen. De rechtbank zal deze vorderingen eveneens toewijzen. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat met geen mogelijkheid volledige compensatie kan worden gegeven voor het verdriet van nabestaanden.
De gevorderde wettelijke rente over de kosten van lijkbezorging zal worden toegewezen vanaf de dag, waarop de kosten blijkens de overgelegde betaalbewijzen zijn voldaan. De wettelijke rente over de vergoeding voor de affectieschade zal worden toegewezen vanaf 29 juni 2024.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag aan verdachte, aangezien dit geldbedrag niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- legt aan verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr;
Benadeelde partijen
[benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 17.945,46, waarvan € 445,46 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over € 59,06 vanaf 1 juli 2024, over € 247,40 vanaf 3 juli 2024, over € 139,00 vanaf 17 december 2024 en over € 17.500,00 vanaf 29 juni 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] , € 17.945,46 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 59,06 vanaf 1 juli 2024, over € 247,40 vanaf 3 juli 2024, over € 139,00 vanaf 17 december 2024 en over
€ 17.500,00 vanaf 29 juni 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 124 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van
€ 22.940,01, waarvan € 5.440,01 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over € 5.440,01 vanaf 16 juli 2024 en over
€ 17.500,00 vanaf 29 juni 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] , € 22.940,01 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over
€ 5.440,01 vanaf 16 juli 2024 en over € 17.500,00 vanaf 29 juni 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 149 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen geldbedrag, te weten: € 206,05 (omschrijving: PL2000-2024162798-2742519).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en
mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 februari 2025.
Mr. M.E.I. Beudeker is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.