ECLI:NL:RBZWB:2025:8704

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
24/6642
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 29 juli 2024, waarin een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen werd toegekend met ingang van 13 mei 2024, maar met een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Het UWV heeft gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft de zaak op 27 mei 2025 behandeld, maar verzoeker en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. Op 17 juni 2025 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het besluit van het UWV op onvoldoende onderzoek berustte en gebrekkig gemotiveerd was. Het UWV kreeg de kans om de gebreken binnen acht weken te herstellen.

Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het UWV op 6 augustus 2025 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van verzoeker gegrond werd verklaard en een IVA-uitkering werd toegekend. Op 24 september 2025 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, en het UWV heeft aangegeven zich te conformeren aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Awb, besloten om het verzoek zonder zitting te behandelen. De rechtbank oordeelt dat het UWV in de kosten moet worden veroordeeld, omdat verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken na tegemoetkoming door het UWV. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 907,00, en de kosten voor inschakeling van een bedrijf op € 109,19, wat leidt tot een totale proceskostenvergoeding van € 1.016,19. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het UWV het griffierecht van € 51,00 aan verzoeker moet vergoeden, maar dat hiervoor geen aparte veroordeling nodig is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6642 WIA
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. drs. E.C. Spiering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder.

Procesverloop

1. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 juli 2024 inzake de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen met ingang van 13 mei 2024 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.1.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: mr. I.P.H.M. van Lieshout. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.
1.3.
De rechtbank heeft op 17 juni 2025 een tussenuitspraak gedaan, waarin is vastgesteld dat het besluit van 29 juli 2024 op onvoldoende onderzoek berust en een gebrekkige motivering bevat. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om de gebreken binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen.
1.4.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het UWV op 6 augustus 2025 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het UWV het bezwaar van eiser gegrond heeft verklaard. Aan eiser is met ingang van 13 mei 2024 een IVA-uitkering toegekend.
1.5.
Op 24 september 2025 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht om het UWV te veroordelen in de proceskosten.
1.6.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld dat zij zich hieromtrent zullen conformeren aan het oordeel van de rechtbank.
1.7.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek op een zitting achterwege gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
2.1.
Verzoeker heeft het beroep ingetrokken omdat het UWV met de nieuwe beslissing op bezwaar aan zijn bezwaren is tegemoetgekomen.
2.2.
De rechtbank ziet aanleiding om het UWV te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 907,00 omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend. Ook de kosten van inschakeling van [bedrijf] komen voor vergoeding in aanmerking. Op grond van de overgelegde factuur worden deze kosten vastgesteld op € 109,19. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 1.016,19.
2.3.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 51,00 aan verzoeker moet vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.016,19.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.H. Meulensteen, griffier, op 9 december 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.