In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2025 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde, die thans gedetineerd is in P.I. Dordrecht. Het Openbaar Ministerie heeft een bedrag van € 25.000,- gevorderd, gebaseerd op een rapport van de politie over het wederrechtelijk verkregen voordeel. De zittingen vonden plaats op 1, 3 en 7 oktober 2024 en 18 december 2024, waarbij de officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. J.F.M. Kerkhofs, hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de vordering, met name met betrekking tot de betrokkenheid van de veroordeelde bij andere strafbare feiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tot ontneming gedeeltelijk toewijsbaar is. De rechtbank oordeelt dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het afleveren van ketamine zonder de benodigde registratie. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de veroordeelde bij drie ketaminetransporten bewezen geacht en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 12.500,-. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie voor het overige afgewezen en de veroordeelde verplicht tot betaling van dit bedrag aan de staat. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.