ECLI:NL:RBZWB:2025:8669

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
02-055076-24 en 02-378846-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstallen met bedreiging van geweld in vereniging tot deels voorwaardelijke jeugddetentie en werkstraf

Op 9 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die samen met anderen betrokken was bij diefstallen met bedreiging van geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 67 dagen en een werkstraf van 120 uur. De zaak betreft twee incidenten waarbij de verdachte en medeverdachten op 30 januari 2024 in [plaats] en [woonplaats] onder bedreiging met een mes en vuurwapen goederen hebben weggenomen van twee aangevers. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstallen, waarbij hij via Marktplaats afspraken had gemaakt met de slachtoffers. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een derde ten laste gelegd feit, een winkeloverval, omdat het bewijs hiervoor te mager was. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk stelde voor de schade die hij had veroorzaakt. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn jeugdige leeftijd en de positieve ontwikkeling die hij had doorgemaakt, maar vond de ernst van de feiten zwaarwegend genoeg om een hogere straf op te leggen dan aan zijn medeverdachten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-055076-24 en 02-378846-24 (ttz gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 9 december 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [woonplaats] op [geboortedag] 2006
wonende aan [woonplaats]
raadsman mr. R. el Bellaj, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 25 november 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekker, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 02-055076-24
samen met anderen op 30 januari 2024 in [plaats] en in [woonplaats] onder bedreiging met woorden en met een mes een telefoon heeft weggenomen van [aangever 1] (
feit 1) en een iPad heeft weggenomen van [aangever 2]
(feit 2);
parketnummer 02-378846-24
samen met een ander op 14 september 2024 in Waalwijk onder bedreiging met woorden en met een vuurwapen een overval op een winkel heeft gepleegd, waarbij telefoons en airpods weg zijn genomen van [bedrijf] B.V.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen de onder parketnummer 02-055076-24 ten laste gelegde diefstallen heeft gepleegd, waarbij met een mes is gedreigd. Ook acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander de onder parketnummer 02-378846-24 ten laste gelegde overval heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan van de onder 02-055076-24 en 02-378846-24 ten laste gelegde diefstallen en overval wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dat verdachte op enige wijze hierbij betrokken is geweest. Mocht de rechtbank bij de onder 02-055076-24 ten laste gelegde diefstallen wel enige betrokkenheid van verdachte vaststellen, dan is de verdediging subsidiair van mening dat verdachte niet als medepleger van deze feiten kan worden aangemerkt. Meer subsidiair is de verdediging van mening dat verdachte van de bedreiging met geweld moet worden vrijgesproken, omdat uit het dossier niet valt af te leiden dat hij wist dat bij de diefstallen een mes zou worden gebruikt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
parketnummer 02-055076-24
feiten 1 en 2
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat op 30 januari 2024 eerst rond 18:30 uur in een woning in [woonplaats] en vervolgens rond 19:15 uur bij een woning in [plaats] diefstallen met bedreiging van geweld hebben plaatsgevonden. Voorafgaand aan deze diefstallen is met de aangevers afzonderlijk via Marktplaats via het profiel ‘ [profiel] ’ een afspraak gemaakt om bij de aangevers aan/in huis een iPad ( [aangever 2] ), respectievelijk een telefoon (van [aangever 1] ) te kopen. Vier verdachten zijn in een auto naar de woning [aangever 2] in [woonplaats] gereden. Hierna zijn twee van hen, te weten medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , bij [aangever 2] aan de deur geweest. Zij hebben na het tonen van messen een iPad weggenomen. Vervolgens zijn de vier verdachten doorgereden naar de woning van [aangever 1] in [plaats] . Daar hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een Samsung telefoon weggenomen. Hierbij hebben zij [aangever 1] een mes getoond en daarbij gezegd: “pas op ik kom uit Amsterdam West , dus kijk maar uit". Bij deze diefstallen waren steeds
ten minstevier personen betrokken; [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die aan de deur zijn geweest bij de aangevers, en twee andere medeverdachten, die als bestuurder en bijrijder een rol hebben gehad. De bestuurder is naar de adressen van de aangevers gereden, terwijl de bijrijder via Markplaats de afspraken met de aangevers heeft gemaakt.
Betrokkenheid
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte een rol heeft gehad bij de hiervoor omschreven diefstallen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Aangever [aangever 1] heeft gezien dat één van de verdachten zijn telefoon verloor. De politie heeft deze telefoon in beslaggenomen. Het bleek te gaan om de telefoon van [medeverdachte 2] . Zowel aangever [aangever 1] als de politie hebben relatief kort na het incident geconstateerd dat de telefoon van [medeverdachte 2] steeds overging en dat hij gebeld werd door “ [naam 1] ”.
Uit nader onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte 2] is gebleken dat het snapchataccount van [medeverdachte 2] rond het tijdstip van het in [plaats] gepleegde feit met het [snapchataccount] contact had. Verdachte heeft op de zitting bevestigd dat laatstgenoemd account van hem is. Vanuit dit account is die avond om 19:18 uur aan het account van [medeverdachte 2] bericht: “Zet loca Aan. We halen jullie ergens anders op”. Hierna is om 19:19 uur vanuit het account van [medeverdachte 2] de live locatie met het account van verdachte gedeeld. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat [medeverdachte 2] die dag inderdaad zijn locatie met hem heeft gedeeld. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat de op de telefoon van [medeverdachte 2] aangetroffen snapchatberichten van die avond tussen het account van [medeverdachte 2] en dat van verdachte ook daadwerkelijk van [medeverdachte 2] en verdachte afkomstig waren.
Om 19:19 uur heeft verdachte aan [medeverdachte 2] bericht: “zijn jullie al loessoe”? (straattaal voor: “zijn jullie al klaar?”). Hierop heeft [medeverdachte 2] bericht: “Nee timmer” (straattaal voor: “Nee, even wachten/nog even”), waarop verdachte heeft bericht: “Aii” (straattaal voor: “Ja/ok”). Vervolgens heeft [medeverdachte 2] bericht: “k ga tegen hem Zeggen maak snelheid. Het nie moeilijk”. Hierop heeft verdachte bericht: “isgoed”. Tussen 19:27 uur en 21:27 uur heeft verdachte 10 keer geprobeerd om via Snapchat in contact te komen met [medeverdachte 2] . Dit is niet gelukt. Om 21:46 uur heeft verdachte aan [medeverdachte 2] bericht: “Jo [medeverdachte 2] ik belde jou net wrm neem je niet op”.
[medeverdachte 1] is blijkens zijn verklaring na het in [plaats] gepleegde feit bij de medeverdachten in de auto gestapt. Dit was volgens hem een grijze/blauwe Volkswagen. In de auto vroegen de medeverdachten waar [medeverdachte 2] was. Zij kregen hem namelijk niet meer te pakken. Vervolgens zijn ze weggereden.
Verdachte heeft verklaard dat hij die dag met [naam 1] was. Hij zou [medeverdachte 2] toen samen met [naam 1] met de auto ophalen. De rechtbank gaat er op basis van de bewijsmiddelen vanuit dat met [naam 1] , [naam 1] wordt bedoeld. [naam 1] was destijds in het bezit van een grijze Volkswagen Polo. Hij is bij vonnis van 30 september 2025 door de rechtbank als medepleger van de onderhavige feiten veroordeeld. Net als de rechtbank in dat vonnis heeft gedaan, gaat de rechtbank er ook nu op basis van de bewijsmiddelen van uit dat de door [naam 1] op 30 januari 2024 en 31 januari 2025 aan [naam 2] aangeboden goederen de bij de diefstallen op 30 januari 2024 weggenomen Ipad met toetsenbord en telefoon van aangevers [aangever 2] en [aangever 1] en betreffen.
De inhoud van de snapchatberichten tussen verdachte en [medeverdachte 2] , het tijdstip waarop deze berichten zijn verstuurd, de mislukte pogingen van verdachte en [naam 1] om daarna met [medeverdachte 2] in contact te komen, de verklaring van verdachte dat hij die dag samen was met [naam 1] en het aanbieden van de bij de feiten gestolen goederen door [naam 1] aan [naam 2] , laten er bij de rechtbank geen enkele twijfel over bestaan dat verdachte één van de twee medeverdachten van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is geweest. Daarbij is voor de rechtbank ook voldoende aannemelijk geworden dat [naam 1] de bestuurder van de (zijn) auto en verdachte de bijrijder is geweest. Verdachte is daarmee ook degene geweest die via Markplaats de afspraken met de aangevers heeft gemaakt.
Medeplegen
Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of die betrokkenheid van verdachte als medeplegen kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. De diefstallen zijn planmatig aangepakt, waarbij is samengewerkt en duidelijk is afgestemd wie welke rol had – het plannen van de diefstallen (maken van afspraken met aangevers), het daadwerkelijk plegen van de diefstal, het rijden, en het verkopen van de goederen –, welke rollen min of meer inwisselbaar waren. Het feit dat verdachte geen rol had in het feitelijk wegnemen van de goederen aan de deur maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Hij was degene die via Marktplaats de afspraken heeft gemaakt voor de aankoop van de door aangevers aangeboden goederen. Daarnaast is verdachte als bijrijder samen met zijn drie medeverdachten naar de adressen van de aangevers gereden. Hierbij heeft hij samen met [naam 1] in de auto op [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gewacht terwijl zij de goederen stalen, tijdens het feit in [plaats] via snapchat contact met [medeverdachte 2] gehad en ook nadien geprobeerd om in contact met [medeverdachte 2] te komen. Deze bijdrage van verdachte aan de feiten is naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van de diefstallen bewezen.
Geweld
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte moet hebben geweten dat bij de diefstallen geweld zou worden gebruikt. Nog afgezien van het feit dat het de rechtbank onaannemelijk voorkomt dat aangevers hun goederen zonder (enige bedreiging met) geweld aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zouden afstaan, heeft [medeverdachte 2] tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij een mes van de jongens heeft gekregen. De rechtbank gaat er vanuit dat [medeverdachte 2] hiermee [naam 1] en verdachte heeft bedoeld, nu hij de bestuurder en bijrijder niet van naam zou kennen en hij de naam van [medeverdachte 1] wel kende en genoemd had. Ook (het medeplegen van) de geweldscomponent van de ten laste gelegde feiten acht de rechtbank dus wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen met bedreiging van geweld goederen heeft weggenomen van aangevers [aangever 1] en [aangever 2] , zoals onder feit 1 en feit 2 ten laste is gelegd.
De rechtbank zal verdachte wel vrijspreken van de onder feit 2 ten laste gelegde mondeling geuite bedreiging met geweld, omdat aangever [aangever 2] heeft aangegeven dat hij niet zeker weet of dit daadwerkelijk is gezegd.
parketnummer 02-378846-24
De rechtbank is van oordeel dat er in het procesdossier aanknopingspunten aanwezig zijn voor mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de overval op 14 september 2024 te Waalwijk. De rechtbank is echter, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat op basis van het procesdossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit ook daadwerkelijk heeft gepleegd. Hiervoor is het in het procesdossier aanwezige bewijs te indirect en te mager. De rechtbank ziet zeker gelijkenis tussen de persoon op de scooter over wie politie zegt dat de SKDB-foto van verdachte ‘sterke gelijkenissen’ met één van de opzittenden van de motorscooter heeft. De haardracht, de kleur van het haar, en de haargrens van verdachte komen overeen met de verdachte die is afgebeeld op de foto, maar het ontbreekt aan een herkenning met voldoende zekerheid. Daarbij komt dat er verschillende MMA-meldingen bij de politie zijn binnengekomen naar aanleiding van deze beelden waarin andere personen worden genoemd als één van de personen op de motorscooter. Bovendien zijn er ook nog hordes te nemen om de connectie tussen de overval, deze motorscooter en de persoon die op verdachte lijkt te maken. Ook deze hordes kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid nemen. De rechtbank kan dan ook niet uitsluiten dat een ander persoon dan verdachte dit feit heeft gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 02-055076-24
1.
op 30 januari 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (merk Samsung), toebehorende aan [aangever 1] , welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededaders:
- die [aangever 1] een mes hebben getoond en
- tegen die [aangever 1] hebben gezegd: "pas op ik kom uit Amsterdam West ,
dus kijk maar uit";
2.
op 30 januari 2024 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een IPad, toebehorende aan [aangever 2] , welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen die [aangever 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededaders:
- die [aangever 2] messen hebben getoond.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 187 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de voorwaarden die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) heeft geadviseerd. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 180 uur, te vervangen door 90 dagen jeugddetentie indien verdachte deze werkstraf niet of niet naar behoren zou verrichten. Verder vordert de officier van justitie te bevelen dat de voorwaarden en het hierop uit te voeren toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank, anders dan door de verdediging is betoogd, tot een bewezenverklaring komen, dan verzoekt de verdediging om bij de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn jeugdige leeftijd, zijn veranderbereidheid en de positieve ontwikkeling die hij de afgelopen periode heeft doorgemaakt. Verdachte laat zien dat hij aan zijn toekomst wil werken door open te staan voor begeleiding, hard te werken en vanaf februari 2026 ook een opleiding te gaan volgen. De verdediging verzoekt om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij denkt de verdediging aan een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden met de voorwaarden die de Raad heeft geadviseerd en eventueel hiernaast een werkstraf van 100 uur. Ten aanzien van de dadelijke uitvoerbaarheid refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen twee keer op een dag schuldig gemaakt aan diefstal met bedreiging met geweld. Verdachte was onderdeel van een groep die met twee afzonderlijke slachtoffers via Marktplaats een afspraak hebben gemaakt (zogenaamd) om van hen aan huis een iPad en een telefoon te kopen, maar met de eigenlijke bedoeling hen van deze goederen te beroven. Verdachte is samen met drie medeverdachten naar de woningen van de slachtoffers gereden, waar twee medeverdachten aan de deur zijn gegaan en zij onder bedreiging van een mes van één aangever een telefoon en van de andere aangever een iPad met toetsenbord hebben weggenomen. Het kan niet anders dan dat het voor de slachtoffers een beangstigende situatie is geweest om voor en in hun woning te worden bedreigd met een mes en te worden bestolen van hun goederen. Dat hebben de slachtoffers ook verklaard in hun aangifte en in hun verzoek om schadevergoeding. Verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid bij de slachtoffers in/bij hun eigen woning en het vertrouwen dat zij hadden in hun medemens met wie zij handelden op Marktplaats. Diefstallen als deze leiden ook nog eens tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
De rechtbank rekent deze feiten verdachte zwaar aan. Zijn handelswijze getuigt ervan dat hij op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met het leed en de schade van de slachtoffers. Hij heeft bij deze feiten ook een grote zo niet alles bepalende rol gespeeld door via Markplaats de afspraken met de slachtoffers te maken voor de koop van de goederen. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid voor deze feiten genomen, waardoor de rechtbank zich ernstig zorgen maakt over zijn gewetensontwikkeling en normbesef.
De persoon van verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte meerdere keren een strafbeschikking heeft gehad of is veroordeeld voor verkeersdelicten, ook na het plegen van de onderhavige feiten. De rechtbank zal hiermee rekening houden op basis van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Ook houdt de rechtbank rekening met het rapport van de Raad van 14 november 2025 dat over verdachte is opgemaakt en de toelichting hierop op de zitting. De Raad heeft aangegeven dat verdachte niet eerder bij de Raad bekend is geraakt vanwege het plegen van strafbare feiten. Nu is hij echter verdacht van zeer ernstige feiten. Ook heeft hij onlangs enkele maanden in Antwerpen in voorarrest gezeten vanwege de verdenking van een ander ernstig feit. Verdachte heeft tegenover de Raad evenwel niets willen zeggen over zijn aandeel bij de ten laste gelegde feiten. Hierdoor kon er geen gedegen delictanalyse plaatsvinden. Deze proceshouding van verdachte maakt dat de Raad zich zorgen maakt over zijn morele- en gewetensontwikkeling en over de mate waarin hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag. De periode van detentie lijkt wel een diepe indruk op verdachte te hebben gemaakt, waardoor hij gemotiveerd lijkt te zijn om zich op positieve wijze in te zetten voor zijn toekomst. Dit is echter nog pril. Verdachte werkt op regelmatige basis bij zijn oom die hem helpt met het regelen van praktische zaken, waaronder het op orde krijgen van zijn financiën. Daarnaast is verdachte voornemens om in februari 2026 te starten op een entreeopleiding. Op zijn vrijetijdsbesteding en vriendenkeuze is nog weinig zicht. Verdachte geeft wel aan dat hij al heeft gebroken met slechte vrienden. De jeugdreclassering heeft verdachte aangemeld voor [begeleiding] . Dit is een intensief trainingsprogramma op maat dat zich richt op onder andere invloed van vrienden, financiën en emotieregulatie. Hiermee zal binnenkort worden gestart. Ondanks dat het algemeen recidiverisico en het dynamisch risicoprofiel als laag wordt ingeschat, schat de Raad vanwege de verschillende ernstige verdenkingen, het overtreden van de schorsende voorwaarden en het voorarrest in Antwerpen, het recidiverisico hoger in. Daarom vindt de Raad een langere periode van begeleiding door de jeugdreclassering zinnig, zodat zaken als dagbesteding en continuïteit gewaarborgd blijven om zo de kans op recidive te verkleinen. Al met al adviseert de Raad aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van twee jaar en met, naast de algemene en van rechtswege geldende voorwaarden, als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zolang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en zijn medewerking verleend aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
- gedurende de proeftijd onderwijs volgt en/of zich (in overleg met de jeugdreclassering) inzet voor een zinnige dagbesteding;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan hulp en/of behandeling indien dit nodig wordt geacht door de jeugdreclassering.
Daarnaast adviseert de Raad, gelet op het recidiverisico, de al aanwezige recidive en de proceshouding van verdachte, te bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met hetgeen namens de jeugdreclassering tijdens de zitting naar voren is gebracht. De jeugdreclassering heeft aangegeven dat verdachte zijn afspraken met de jeugdreclassering altijd goed nakomt. Doordat bij hem, als ontkennende verdachte, geen delictanalyse kon worden gedaan, was het wel lastig om de begeleiding en de doelen goed vorm te geven. De jeugdreclassering heeft daarom gekeken waaraan wel kon worden gewerkt, namelijk emotieregulatie, school en vriendenkeuze. Het traject bij [begeleiding] is onlangs gestart. Dit is een traject dat op maat wordt gemaakt en waarbij niet alleen begeleiding maar ook behandeling kan worden geboden. Hoe dit verder vorm zal worden gegeven zal afhankelijk zijn van de uitspraak in deze zaak. De jeugdreclassering kan ook instemmen met een dadelijke uitvoerbaarheid; dan zal het reeds ingezette traject en de begeleiding vanuit de jeugdreclassering kunnen doorlopen, ook als verdachte tegen deze uitspraak in beroep mocht gaan.
De straf
Verder houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In het bijzonder houdt de rechtbank hierbij rekening met de straffen die aan de medeverdachten zijn/worden opgelegd. Gelet op de rol die verdachte bij deze feiten heeft gespeeld en zijn hogere leeftijd op het moment van het plegen van de feiten, vindt de rechtbank een hogere straf dan die aan zijn medeverdachten is/wordt gegeven passend.
Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak van verdachte moest zijn afgedaan, is overschreden. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten. Dit zal, net als de omstandigheid dat de rechtbank anders dan de officier van justitie niet uitgaat van een bewezenverklaring van de onder 02-378846-24 ten laste gelegde winkeloverval, tot een lagere straf leiden dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie en een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 67 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de voorwaarden die de Raad heeft geadviseerd. Hierbij gaat de rechtbank uit van een voorarrest van 7 dagen, zodat verdachte, als hij zich aan de voorwaarden houdt, voor deze feiten niet meer terug hoeft naar de jeugdgevangenis.
De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, niet bepalen dat de voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. De rechtbank is namelijk van oordeel dat er niet ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Er is dan ook niet aan de strenge, wettelijke vereisten voor een dadelijke uitvoerbaarheid voldaan.

7.De benadeelde partij

parketnummer 02-055076-24

Benadeelde [aangever 1] (feit 1)
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 1.550,35, waarvan € 700,35 aan materiële schade, bestaande uit schade door diefstal van de telefoon
(€ 300,-) en verlies arbeidsvermogen (€ 400,35), en € 850,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de ten laste gelegde diefstal met bedreiging met geweld in vereniging heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding van € 300,- voor de diefstal van de telefoon acht de rechtbank geheel toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
Het gedeelte van de vordering dat ziet op het verlies van arbeidsvermogen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd waardoor beoordeling hiervan nader onderzoek vergt dat een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van de bewezenverklaarde handelingen en hier een bedrag van € 850,- voor gevorderd. Ook hier heeft te gelden dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij, dat gekoppeld kan worden aan de bewezenverklaarde feit en dat hij verplicht is de schade van deze benadeelde partij te vergoeden. Artikel 6:106 van het Burgerlijke Wetboek bevat een limitatieve opsomming voor gevallen waarin de wet een aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade. In het overzichtsarrest van de Hoge Raad (HR:2019:793) zijn overwegingen opgenomen over een “aantasting van de persoon op andere wijze”, als bedoeld in genoemd artikel. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte en zijn mededaders mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in hun eer of goede naam. De geleden immateriële schade komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 850,- billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
De rechtbank zal ten aanzien van deze vordering tevens de wettelijke rente toewijzen vanaf 30 januari 2024 tot de dag van volledige betaling, en de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot de dag van volledige betaling. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de toepassing van het jeugdstrafrecht zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij tezamen naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering, voor zover deze zal worden toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover het bedrag aan schade door de mededaders is betaald, en andersom.
Benadeelde partij [aangever 2] (feit 2)
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 1.950,-, waarvan € 450,- aan materiële schade, bestaande uit schade door diefstal van de iPad,
en € 1.500,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de ten laste gelegde diefstal met bedreiging met geweld in vereniging heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 370,-. De rechtbank gaat daarbij uit van de afgesproken verkoopprijs van de iPad. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de vordering aan resterende materiële schade voor een bedrag van € 80,- afwijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van de bewezenverklaarde handelingen en hier een bedrag van € 1.500,- voor gevorderd. Ook hier heeft te gelden dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij, dat gekoppeld kan worden aan de bewezenverklaarde feit en dat hij verplicht is de schade van deze benadeelde partij te vergoeden. Artikel 6:106 van het Burgerlijke Wetboek bevat een limitatieve opsomming voor gevallen waarin de wet een aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade. In het overzichtsarrest van de Hoge Raad (HR:2019:793) zijn overwegingen opgenomen over een “aantasting van de persoon op andere wijze”, als bedoeld in genoemd artikel. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte en zijn mededaders mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in hun eer of goede naam. De geleden immateriële schade komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen, zoals feit 1, zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 850,- billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de overige gevorderde immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
De rechtbank zal ten aanzien van deze vordering tevens de wettelijke rente toewijzen vanaf 30 januari 2024 tot de dag van volledige betaling, en de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot de dag van volledige betaling. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de toepassing van het jeugdstrafrecht zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij tezamen naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering, voor zover deze zal worden toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover het bedrag aan schade door de mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02-378846-24 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 02-055076-24
feit 1:diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 67 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zolang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en zijn medewerking verleend aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
* gedurende de proeftijd onderwijs volgt en/of zich (in overleg met de jeugdreclassering) inzet voor een zinvolle dagbesteding;
* gedurende de proeftijd meewerkt aan hulp en/of behandeling indien dit nodig wordt geacht door de jeugdreclassering;
van rechtswegegelden hierbij nog de volgende
voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, zijn medewerking verleent aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft opdracht aan de jeugdreclassering van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten
een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
60 dagen;
Benadeelde partij
parketnummer 02-055076-24
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangever 1] van € 1.150,-bestaande uit € 300,- aan materiële schade en € 850,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangever 2] van € 1.220,-bestaande uit € 370,- aan materiële schade en € 850,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering aan materiële schade voor het overige gedeelte van € 80,- af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1] € 1.150,-te betalen, en ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 2] € 1.220,-te betalen, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor de gehele bedragen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Tempel, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. E.B. Prenger en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. W.T.C. Venekamp, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 december 2025.
Mr. J.F.C. Janssen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Parketnummer 02-055076-24
1.
hij op of omstreeks 30 januari 2024 te [plaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een telefoon (merk Samsung), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat hij,
verdachte en/of zijn mededader(s):
- die [aangever 1] een mes heeft/hebben getoond/voorgehouden en/of
- tegen die [aangever 1] heeft/hebben gezegd: "pas op ik kom uit
Amsterdam West , dus kijk maar uit", althans woorden van gelijke aard en/of
strekking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 30 januari 2024 te [woonplaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een Ipad, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [aangever 2] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat hij,
verdachte en/of zijn mededader(s):
- die [aangever 2] een of meer mes(sen) heeft/hebben
getoond/voorgehouden en/of
- tegen die [aangever 2] – zakelijk weergegeven - heeft/hebben gezegd dat hij
gestoken zou worden als hij de Ipad niet zou geven, althans woorden van gelijke
aard en/of strekking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
parketnummer 02-378846-24
hij op of omstreeks 14 september 2024 te Waalwijk, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meerdere telefoons en/of airpods, in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele aan [bedrijf] B.V. en/of de heer [naam 3] , in elk geval aan een
ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [naam 3] en/of de heer [naam 4] , gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om,
bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door
- voorzien van een geheel/gedeeltelijk bedekt hoofd/gezicht zich naar/in de winkel
van voornoemde [bedrijf] B.V. te begeven en/of
- voornoemde winkel van [bedrijf] B.V. binnen te gaan met in de hand(en)
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- voornoemd vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te
richten op die [naam 3] en/of die [naam 3] vervolgens de woorden toe te voegen:
“liggen, liggen” en/of “waar is de kluis?” en/of “schiet, schiet, doe, doe”, althans
woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- het glas van een of meerdere vitrines kapot te slaan en daaruit voornoemde
telefoons en/of airpods te pakken en/of
- voornoemd vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te
richten op de heer [naam 4] en/of
- het glas van een of meerdere ramen van de winkel van [bedrijf] B.V. kapot
te slaan;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )