ECLI:NL:RBZWB:2025:866

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
02-025562-23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2025 uitspraak gedaan over de vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering betrof een bedrag van € 87.500,-, dat door de rechtbank gedeeltelijk is toegewezen. De procedure vond plaats op de zittingen van 1, 4, 7 en 9 oktober 2024, waarbij de officieren van justitie mr. E.H. Smale en mr. J.F.M. Kerkhofs aanwezig waren. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. T. Roggenkamp, pleitte voor afwijzing van de vordering of, subsidiair, voor matiging van het bedrag.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de handel in ketamine en het medeplegen van witwassen. De rechtbank baseerde haar oordeel op rapporten van de politie en de verklaringen van betrokkenen. De rechtbank schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 25.000,-, in tegenstelling tot de vordering van het Openbaar Ministerie. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de staat en wees de overige vorderingen van het Openbaar Ministerie af. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-025562-23 (ontneming)
vonnis van de rechtbank d.d. 14 februari 2025
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. T. Roggenkamp, advocaat te Roosendaal

1.De procedure

Het Openbaar Ministerie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd tot een bedrag van € 87.500,-.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1, 4, 7 en 9 oktober 2024 waarbij de officieren van justitie mr. E.H. Smale en mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op
14 februari 2025.

2.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie stelt dat op grond van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de politie het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 87.500,-.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging bepleit primair afwijzing van de vordering en subsidiair matiging daarvan. Daartoe wordt aangevoerd dat de achtergrond van de vordering de handel in verdovende middelen betreft, waarvoor veroordeelde niet is vervolgd. Verder is niet alleen onvoldoende onderbouwd dat en hoeveel er door de groep is verdiend, maar ook dat er daadwerkelijk aan veroordeelde is betaald. Ook de korte betrokkenheid van verdachte als stashbeheerder maakt het onaannemelijk dat er al iets zou zijn uitbetaald. Tot slot sluit de naam ‘[nickname 1]’ in de notitie niet uit dat daarmee niet [veroordeelde], maar de vorige gebruiker van dat account wordt bedoeld.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
De grondslag van de vordering
Het Openbaar Ministerie heeft het gevorderde ontnemingsbedrag vastgesteld met toepassing van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr).
Op grond van artikel 36e lid 2 Sr kan wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen voor strafbare feiten waarvoor veroordeelde is veroordeeld in de hoofdzaak en daarnaast voor andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan.
De rechtbank is van oordeel dat aan beide voorwaarden is voldaan en overweegt daartoe als volgt. De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 14 februari 2025 veroordeeld voor het voorhanden hebben van (met)amfetamine en het medeplegen van witwassen tot de in die uitspraak vermelde straf. Verder vindt de rechtbank dat er voldoende aanwijzingen zijn dat veroordeelde andere strafbare feiten heeft begaan waardoor hij wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, zoals hieronder zal worden uiteengezet.
4.2
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het vonnis in de strafzaak en de stukken uit het dossier aannemelijk is dat veroordeelde (hierna ook [veroordeelde] genoemd) wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het medeplegen van de handel in ketamine zonder de daarvoor benodigde registratie en het medeplegen van witwassen. Veroordeelde heeft hierover geen verklaring afgelegd. De rechtbank gaat daarom voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van het onderstaande, waarbij zij zich heeft gebaseerd op de hierna genoemde bewijsmiddelen uit het dossier.
Ketaminetransporten
Uit de diverse lijstjes (onder andere de K(11).note) die door [medeverdachte 1] via Exclu-berichten aan [medeverdachte 2] zijn verstuurd, valt af te leiden dat aan [veroordeelde] voor zijn bijdrage een beloning werd toebedeeld die per transport gelijkstond aan (de winst op) 15 kg ketamine en die winst zou per kg € 1.250,- vertegenwoordigen. Ook stemt [medeverdachte 1] in een bericht van 27 januari 2023 met zijn vader af, hoeveel hij de jongens weer kan geven, waarbij hij voor ‘[nickname 2]/[nickname 1]’ 12.5 (k) noemt. De rechtbank begrijpt, zoals hierna nader wordt toegelicht, dat met ‘[nickname 2]’ en ‘[nickname 1]’ wordt bedoeld het Exclu-account ‘[nickname 3]’, ofwel [veroordeelde].
Anders dan de politie en het Openbaar Ministerie zal de rechtbank echter niet van deze lijstjes en verdeling uitgaan bij het vaststellen van het door [veroordeelde] daadwerkelijk verkregen voordeel. Hieraan liggen de navolgende overwegingen ten grondslag.
Uitbetaalde winst
De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier vast dat er ook daadwerkelijk winst aan ‘de boys’ is uitbetaald. Uit het document ket(1).note dat in een Exclu-bericht van 30 januari 2023 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is verzonden, blijkt immers dat er is betaald aan de boys, oftewel ‘uitgedeeld’.
“Betaald aan boys:
Wat wij hebben uitgedeeld:
30 stuks [nickname 4] = 37.5k
20 stuks [nickname 5] = 25k
20 stuks [nickname 1] = 25k
20 stuks [nickname 6] = 25k
20 stuks [nickname 7] = 25k
10 stuks [nickname 8] = 12.5k
10 stuks [nickname 9] = 12.5k
= 162 500”
De rechtbank is van oordeel dat op grond van dit lijstje en deze Exclu-berichten kan worden vastgesteld dat deze bedragen daadwerkelijk aan ‘de boys’ zijn uitbetaald. Ondanks dat het dossier aanwijzingen bevat dat er eerder ook al zou zijn uitbetaald en dat er hogere beloningen aan hen zijn toebedeeld, kan op grond van dit lijstje niet worden uitgesloten dat dit de totale uitbetaling is op dat moment voor de vier inkooprondes. Nu het doel van een ontnemingsvordering is te ontnemen wat daadwerkelijk aan wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten, neemt de rechtbank dit lijstje als uitgangspunt.
Uit voornoemd lijstje blijkt dat onder ‘de boys’ een persoon valt, aangeduid als ‘[nickname 1]’ of ‘[nickname 2]’. Gelet op de in het dossier gebruikte Exclu-namen gaat de rechtbank er vanuit, dat daarmee de persoon wordt bedoeld die gebruik maakt van het Exclu-account ‘[nickname 3]’. Daarvan is uit het dossier gebleken dat deze in de periode van 9 september 2022 tot en met 21 november 2022 in gebruik was bij [medeverdachte 3]. In de periode van 22 november 2022 tot en met 2 februari 2023 maakte [veroordeelde] hiervan gebruik. Gelet op het feit dat de ket(1).note op 30 januari 2023 is verstuurd, kan worden geconcludeerd dat met de persoon aangeduid als ‘[nickname 1]’ [veroordeelde] wordt bedoeld. Te meer nu in datzelfde lijstje ook een persoon staat aangeduid als ‘[nickname 8]’ waaruit de rechtbank afleidt dat daarmee [medeverdachte 3] wordt bedoeld en zij het onaannemelijk acht dat hij tweemaal op het lijstje staat vermeld met verschillende benamingen. Het voorgaande betekent dan dat aan [veroordeelde] € 25.000,- is betaald.
Uit het lijstje in de ket(1).note blijkt dat de uitgedeelde beloningen in de ketamine-handel niet alleen bedoeld waren voor de daadwerkelijk uitvoerders van de ketamine-transporten. Kennelijk speelden hiervoor ook andere overwegingen mee zoals voor [medeverdachte 3] die volgens [medeverdachte 1] niet zoveel doet maar wat wordt gegund omdat hij voor Spanje kan worden gebruikt. Van [veroordeelde] blijkt evenmin van een rol in de daadwerkelijke uitvoering bij de ketaminetransporten zelf, maar hij maakte wel deel uit van de groep van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Die groep hield zich bezig met diverse criminele activiteiten waaronder witwassen en grote geldtransporten wat ongetwijfeld onder meer samenhing met de ketamine-handel. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [veroordeelde] een beloning ontving voor zijn rol als stashbeheerder voor de contante geldbedragen. Het aannemen van de beloning is daarmee ook al een strafbaar feit.
Dat [veroordeelde] een beloning ontving kan ook worden afgeleid uit een Exclu-gesprek van 9 december 2022 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waarin wordt gesproken over het ophalen van contante geldbedragen. Daarin zegt [medeverdachte 2] dat ‘als het is opgehaald van de week de boys ook gelijk allemaal wat geven, ook de plekken’. De rechtbank leidt hieruit af dat op het moment dat het totale contante geldbedrag was opgehaald, er ook een beloning voor de beheerders van de stashplekken, zoals [veroordeelde] zou worden gegeven. Dat [veroordeelde] ook al eerder (voor 2 december 2022) daadwerkelijk is uitbetaald volgt ook uit het Exclu-gesprek van deze datum waarin [medeverdachte 1] tegen [veroordeelde] zegt: ‘moeten eventjes doorwerken dan krijg je ook weer een envelopje’.
Op grond van dit alles is de rechtbank van oordeel dat ook [veroordeelde] wederrechtelijk voordeel uit de ketamine-handel heeft gehad en schat dit op
€ 25.000,-.
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom op
€ 25.000,-.
4.3
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag eveneens vaststellen op
€ 25.000,- en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.
Voor matiging, zoals door de verdediging (ongemotiveerd) bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 25.000,-;
- legt veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 25.000,-ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- wijst de vordering van het Openbaar Ministerie voor het overige af;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
500 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2025.