ECLI:NL:RBZWB:2025:865

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
02-128061-23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In de ontnemingszaak tegen een veroordeelde, geboren in 2001, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2025 uitspraak gedaan. Het Openbaar Ministerie vorderde ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 6.250,-, gebaseerd op een rapport van de politie. De vordering werd behandeld tijdens meerdere zittingen in oktober 2024, waarbij de officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. J.F.M. Kerkhofs, de zaak presenteerden en de verdediging haar standpunten naar voren bracht. De verdediging betwistte de vordering, stellende dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde het gevorderde bedrag had ontvangen. De rechtbank overwoog dat de vordering was gebaseerd op artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, dat ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel mogelijk maakt voor strafbare feiten waarvoor de veroordeelde was veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk financieel voordeel had verkregen uit de bewezen verklaarde feiten. De ontnemingsvordering werd afgewezen, omdat de naam van de veroordeelde niet voorkwam in relevante documenten die de uitbetaling van bedragen aan uitvoerders van de transporten bevestigden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel had ontvangen, en wees de vordering van het Openbaar Ministerie af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-128061-23 (ontneming)
vonnis van de rechtbank d.d. 14 februari 2025
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal

1.De procedure

Het Openbaar Ministerie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd tot een bedrag van € 6.250,-.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1, 3, 4, 7 en 10 oktober 2024, waarbij de officieren van justitie mr. E.H. Smale en mr. J.F.M. Kerkhofs en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 14 februari 2025.

2.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie stelt dat op grond van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de politie het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 6.250,-. In repliek voert het nog aan dat vaststaat dat veroordeelde één van de uitvoerders van de transporten op 25 en 27 januari 2023 is geweest op grond waarvan het aannemelijk is dat hij hiervoor een geldbedrag heeft ontvangen.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging bepleit primair afwijzing van de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat veroordeelde het gevorderde bedrag daadwerkelijk heeft ontvangen. Subsidiair wordt eveneens afwijzing van de vordering bepleit omdat de naam van veroordeelde dan wel zijn Exclu-accountnaam niet wordt genoemd in de Exclu-gesprekken waarin bedragen worden genoemd die daadwerkelijk zouden zijn uitbetaald.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
De grondslag van de vordering
Het Openbaar Ministerie heeft het gevorderde ontnemingsbedrag vastgesteld met toepassing van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr).
Op grond van artikel 36e lid 2 Sr kan wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen voor strafbare feiten waarvoor veroordeelde is veroordeeld in de hoofdzaak en daarnaast voor andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan.
De rechtbank is overweegt dat veroordeelde bij vonnis van deze rechtbank van 14 februari 2025 is veroordeeld voor het medeplegen van het zonder registratie afleveren van ketamine en het medeplegen van witwassen tot de in die uitspraak vermelde straf.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het op zichzelf niet aannemelijk dat [veroordeelde] zonder dat daar financieel voordeel tegenover stond de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd. Uit het dossier komen aanwijzingen naar voren dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de uitvoerders van de ketaminetransporten voor hun bijdrage daaraan financieel hebben beloond. Zo blijkt uit onder andere de notities die tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] via de Exclu-applicatie worden verstuurd dat andere uitvoerders per transport worden beloond met € 6.250,-. Ook aan ‘[nickname]’, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat daarmee [veroordeelde] wordt bedoeld, wordt in de K(11).note € 6.250,- toebedeeld.
Anders dan de politie en het Openbaar Ministerie zal de rechtbank echter niet van deze lijstjes en verdeling uitgaan bij het vaststellen van het door de uitvoerders van de transporten daadwerkelijk verkregen voordeel. Hieraan liggen de navolgende overwegingen ten grondslag.
Voor andere uitvoerders zijn ook voldoende aanwijzingen in het dossier te vinden dat die beloning daadwerkelijk is uitbetaald. De rechtbank wijst dan met name op het document ket(1).note dat in een Exclu-bericht van 30 januari 2023 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is verzonden en waarin wordt genoemd wat er is betaald aan de boys, oftewel uitgedeeld. Dat geldt echter niet voor [veroordeelde]. Zijn naam, als ‘[nickname]’ of anderszins, komt niet voor op het document ket(1).note. Ook overigens zijn er onvoldoende aanwijzingen in het dossier waaruit kan volgen dat er aan [veroordeelde] is betaald. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat [veroordeelde] daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gekregen. De ontnemingsvordering zal dan ook worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering van de officier van justitie d.d. 4 januari 2024, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. de Jonge en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2025.