ECLI:NL:RBZWB:2025:865
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
In de ontnemingszaak tegen een veroordeelde, geboren in 2001, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2025 uitspraak gedaan. Het Openbaar Ministerie vorderde ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 6.250,-, gebaseerd op een rapport van de politie. De vordering werd behandeld tijdens meerdere zittingen in oktober 2024, waarbij de officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. J.F.M. Kerkhofs, de zaak presenteerden en de verdediging haar standpunten naar voren bracht. De verdediging betwistte de vordering, stellende dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde het gevorderde bedrag had ontvangen. De rechtbank overwoog dat de vordering was gebaseerd op artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, dat ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel mogelijk maakt voor strafbare feiten waarvoor de veroordeelde was veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk financieel voordeel had verkregen uit de bewezen verklaarde feiten. De ontnemingsvordering werd afgewezen, omdat de naam van de veroordeelde niet voorkwam in relevante documenten die de uitbetaling van bedragen aan uitvoerders van de transporten bevestigden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel had ontvangen, en wees de vordering van het Openbaar Ministerie af.