ECLI:NL:RBZWB:2025:862

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
02-128124-23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak

In de ontnemingszaak tegen een veroordeelde, geboren in 1985 zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2025 uitspraak gedaan. Het Openbaar Ministerie vorderde ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 175.000,-. De zittingen vonden plaats op 1, 3, 7 en 14 oktober 2024, waarbij de officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. J.F.M. Kerkhofs, hun standpunten naar voren brachten. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. A.J. Admiraal, pleitte voor afwijzing van de vordering, stellende dat deze enkel op één document was gebaseerd en dat er geen bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk geld of ketamine had ontvangen.

De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie de vordering had onderbouwd met een rapport van de politie en dat er voldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten uit het afleveren van ketamine zonder registratie. De rechtbank schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 37.500,-, gebaseerd op bewijs uit het dossier, waaronder Exclu-berichten die aantonen dat aan de veroordeelde bedragen zijn uitbetaald. De rechtbank wees de overige vorderingen van het Openbaar Ministerie af en legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat.

De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de vordering van het Openbaar Ministerie voor het overige afwees. Het vonnis is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-128124-23 (ontneming)
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 14 februari 2025
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ([land])
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
raadsman mr. A.J. Admiraal, advocaat te Amsterdam

1.De procedure

Het Openbaar Ministerie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd tot een bedrag van € 175.000,-.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1, 3, 7 en 14 oktober 2024, waarbij de officieren van justitie mr. E.H. Smale en mr. J.F.M. Kerkhofs en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 14 februari 2025.

2.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie stelt dat op grond van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de politie het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 175.000,-. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om de vordering aan te passen. Ter onderbouwing van het standpunt dat veroordeelde daadwerkelijk betaald heeft gekregen, verwijst het Openbaar Ministerie aanvullend nog naar een aantal Exclu-berichten waaruit blijkt dat veroordeelde een grote rol in het geheel heeft gehad en dat aan veroordeelde ( [nickname 1] ) € 25.000,- wordt gegeven.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging bepleit de vordering af te wijzen. Daartoe wordt aangevoerd dat de gehele vordering op slechts één document te weten de “K(l l).note” wordt gebaseerd, maar dat op geen enkele wijze is gebleken dat veroordeelde daadwerkelijk geld en/of ketamine heeft ontvangen als betaling. Subsidiair wordt bepleit de vordering op nihil te stellen althans te matigen.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
De grondslag van de vordering
Het Openbaar Ministerie heeft het gevorderde ontnemingsbedrag vastgesteld met toepassing van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr).
Op grond van artikel 36e lid 2 Sr kan wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen voor de strafbare feiten waarvoor betrokkene is veroordeeld in de hoofdzaak en daarnaast voor andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan.
De rechtbank overweegt dat veroordeelde bij vonnis van deze rechtbank van 14 februari 2025 is veroordeeld voor het medeplegen van het zonder registratie afleveren van ketamine tot de in die uitspraak vermelde straf.
4.2
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het vonnis in de strafzaak aannemelijk is dat veroordeelde (hierna ook [veroordeelde] genoemd) wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het medeplegen van afleveren van ketamine zonder de daarvoor benodigde registratie. Veroordeelde heeft hierover geen verklaring afgelegd. De rechtbank gaat daarom voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van het onderstaande, waarbij zij zich heeft gebaseerd op de hierna genoemde bewijsmiddelen uit het dossier.
Ketaminetransporten
De rechtbank acht het medeplegen van [veroordeelde] van het vijfmaal afleveren van ketamine bewezen. Daarbij gaat het om de transporten van 300 kg op 13 december 2022, 600 kg op 22 december 2022, 525 kg op 16 januari 2023, 425 kg op 25 januari en 525 kg op 27 januari 2023.
Uit de diverse lijstjes (onder andere de K(11).note) die door [medeverdachte 1] via Exclu-berichten aan [medeverdachte 2] zijn verstuurd, valt af te leiden dat aan [veroordeelde] voor zijn bijdrage een beloning werd toebedeeld die per ‘ronde’ gelijkstond aan (de winst op) 30 kg ketamine en die winst zou per kg € 1.250,- vertegenwoordigen.
Anders dan de politie en het Openbaar Ministerie zal de rechtbank echter niet van deze lijstjes en verdeling uitgaan bij het vaststellen van het door [veroordeelde] daadwerkelijk verkregen voordeel. Hieraan liggen de navolgende overwegingen ten grondslag.
Uitbetaalde winst
De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier vast dat er ook daadwerkelijk winst aan ‘de boys’ is uitbetaald. Uit het document ket(1).note dat in een Exclu-bericht van 30 januari 2023 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is verzonden, blijkt immers dat er is betaald aan de boys, oftewel ‘uitgedeeld’:
“Betaald aan boys:
Wat wij hebben uitgedeeld:
30 stuks [nickname 2] = 37.5k
20 stuks [nickname 3] = 25k
20 stuks [nickname 4] = 25k
20 stuks [nickname 5] = 25k
20 stuks [nickname 6] = 25k
10 stuks [nickname 7] = 12.5k
10 stuks [nickname 8] = 12.5k
= 162 500”
De rechtbank is van oordeel dat op grond van dit lijstje en deze Exclu-berichten kan worden vastgesteld dat deze bedragen daadwerkelijk aan ‘de boys’ zijn uitbetaald. Ondanks dat het dossier aanwijzingen bevat dat er eerder ook al zou zijn uitbetaald en er op grond van de lijstjes kennelijk een hogere vergoeding aan [veroordeelde] was toebedeeld, kan op grond van dit lijstje niet worden uitgesloten dat dit de totale uitbetaling is tot dat moment voor de ketaminetransporten. Nu het doel van een ontnemingsvordering is te ontnemen wat daadwerkelijk aan wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten, neemt de rechtbank dit lijstje als uitgangspunt.
Uit voornoemd lijstje blijkt dat onder ‘de boys’ een persoon aangeduid als ‘ [nickname 2] ’ valt.
Uit de identificatie van de Exclu-accounts volgt dat [veroordeelde] naast de accountnaam [nickname 1] ook de accountnaam [nickname 9] had. De rechtbank leidt uit het hiervoor aangehaalde lijstje af dat met ‘ [nickname 2] ’ [nickname 9] en dus [veroordeelde] wordt bedoeld. Dat betekent dat aan [veroordeelde] € 37.500,- is betaald.
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom op
€ 37.500,-.
4.3
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag eveneens vaststellen op
€ 37.500,-en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.
Voor verdere matiging van het wederrechtelijk verkregen voordeel ziet de rechtbank geen aanleiding.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 37.500,-;
- legt veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 37.500,-, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- wijst de vordering van het Openbaar Ministerie voor het overige af;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
750 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. de Jonge en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2025.