In de ontnemingszaak tegen een veroordeelde, geboren in 1985 zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2025 uitspraak gedaan. Het Openbaar Ministerie vorderde ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 175.000,-. De zittingen vonden plaats op 1, 3, 7 en 14 oktober 2024, waarbij de officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. J.F.M. Kerkhofs, hun standpunten naar voren brachten. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. A.J. Admiraal, pleitte voor afwijzing van de vordering, stellende dat deze enkel op één document was gebaseerd en dat er geen bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk geld of ketamine had ontvangen.
De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie de vordering had onderbouwd met een rapport van de politie en dat er voldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten uit het afleveren van ketamine zonder registratie. De rechtbank schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 37.500,-, gebaseerd op bewijs uit het dossier, waaronder Exclu-berichten die aantonen dat aan de veroordeelde bedragen zijn uitbetaald. De rechtbank wees de overige vorderingen van het Openbaar Ministerie af en legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat.
De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de vordering van het Openbaar Ministerie voor het overige afwees. Het vonnis is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2025.