ECLI:NL:RBZWB:2025:856

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
02-127993-23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2025 uitspraak gedaan over de vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 81.250,-. De zaak betreft een veroordeelde die betrokken was bij het afleveren van ketamine zonder registratie en witwassen. De rechtbank heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen en het ontnemingsbedrag vastgesteld op € 25.000,-. De procedure omvatte meerdere zittingen waarin zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdediging betwistte de hoogte van het gevorderde bedrag en voerde aan dat de veroordeelde geen draagkracht heeft om het bedrag terug te betalen. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor de beperkte draagkracht en dat de veroordeelde in de toekomst wel degelijk in staat zou zijn om te betalen. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie voor het overige afgewezen en de duur van de gijzeling bij niet-betaling vastgesteld op 500 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-127993-23 (ontneming)
vonnis van de rechtbank d.d. 14 februari 2025
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam

1.De procedure

Het Openbaar Ministerie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd tot een bedrag van € 81.250,-.
De rechter-commissaris heeft op 16 april 2024 per e-mailbericht laten weten dat er een schriftelijke voorbereidingsprocedure zal volgen. In dat kader heeft de verdediging een schriftelijke conclusie van antwoord en - dupliek ingediend en het Openbaar Ministerie een conclusie van repliek.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1, 3, 4, 7 en 14 oktober 2024, waarbij de officieren van justitie mr. E.H. Smale en mr. J.F.M. Kerkhofs en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 14 februari 2025.

2.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie stelt dat op grond van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de politie het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 81.250,-. Gelet op de periode waarin veroordeelde werkzaamheden voor [medeverdachte 1 ] en [medeverdachte 2] heeft verricht, is het onaannemelijk dat hij daarvoor in het geheel niets heeft gekregen. Het Openbaar Ministerie ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen aanleiding om de vordering aan te passen.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging persisteert primair bij de conclusie van antwoord in die zin dat moet worden uitgegaan van de verklaring van veroordeelde dat hij € 500,- per transport zou krijgen, maar dat er aan hem niets is uitbetaald. Subsidiair wordt bepleit het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op maximaal € 200,-. Meer subsidiair wordt bepleit om de vergoeding te schatten op € 500,- of € 1.000,- per rit. Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat de draagkracht van veroordeelde heel beperkt is en om die reden bepleit de betalingsverplichting te verlagen. Veroordeelde heeft door zijn enkelband een beperkte verdiencapaciteit.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
De grondslag van de vordering
Het Openbaar Ministerie heeft het gevorderde ontnemingsbedrag vastgesteld met toepassing van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr).
Op grond van artikel 36e lid 2 Sr kan wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen voor de strafbare feiten waarvoor betrokkene is veroordeeld in de hoofdzaak en daarnaast voor andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan.
De rechtbank overweegt dat veroordeelde bij vonnis van deze rechtbank van 14 februari 2025 is veroordeeld voor het medeplegen van het zonder registratie afleveren van ketamine en voor het medeplegen van witwassen tot de in die uitspraak vermelde straf.
4.2
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het vonnis in de strafzaak aannemelijk is dat veroordeelde (hierna ook [veroordeelde] genoemd) wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het medeplegen van afleveren van ketamine zonder de daarvoor benodigde registratie. Veroordeelde heeft hierover een verklaring afgelegd, maar de rechtbank acht deze gelet op de bewijsmiddelen in het dossier ongeloofwaardig. De rechtbank gaat daarom voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van het onderstaande, waarbij zij zich heeft gebaseerd op de hierna genoemde bewijsmiddelen, die aan dit vonnis zijn gehecht.
Ketaminetransporten
De rechtbank acht het medeplegen van [veroordeelde] van het vijfmaal afleveren van ketamine bewezen. Daarbij gaat het om de transporten van 300 kg op 13 december 2022, 600 kg op 22 december 2022, 525 kg op 16 januari 2023, 425 kg op 25 januari en 525 kg op 27 januari 2023.
Uit de diverse lijstjes (onder andere de K(11).note ) die door [medeverdachte 2] via Exclu-berichten aan [medeverdachte 1 ] zijn verstuurd, valt af te leiden dat aan [veroordeelde] voor zijn bijdrage een beloning werd toebedeeld die voor drie rondes gelijkstond aan (de winst op) 15 kg ketamine en voor de laatste ronde aan (de winst op) 10 kg ketamine, waarbij die winst per kg € 1.250,- zou vertegenwoordigen.
Anders dan de politie en het Openbaar Ministerie zal de rechtbank echter niet van deze lijstjes en verdeling uitgaan bij het vaststellen van het door [veroordeelde] daadwerkelijk verkregen voordeel. Hieraan liggen de navolgende overwegingen ten grondslag.
Uitbetaalde winst
De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier vast dat er ook daadwerkelijk winst aan ‘de boys’ is uitbetaald. Uit het document ket(1).note dat in een Exclu-bericht van 30 januari 2023 tussen [medeverdachte 1 ] en [medeverdachte 2] is verzonden, blijkt immers dat er is betaald aan de boys, oftewel ‘uitgedeeld’.
“Betaald aan boys:
Wat wij hebben uitgedeeld:
30 stuks [nickname 1] = 37.5k
20 stuks [nickname 2] = 25k
20 stuks [nickname 3] = 25k
20 stuks [nickname 4] = 25k
20 stuks [nickname 5] = 25k
10 stuks [nickname 6] = 12.5k
10 stuks [nickname 7] = 12.5k
= 162 500”
De rechtbank is van oordeel dat op grond van dit lijstje en deze chat kan worden vastgesteld dat deze bedragen daadwerkelijk aan ‘de boys’ zijn uitbetaald. Ondanks dat het dossier aanwijzingen bevat dat er eerder ook al zou zijn uitbetaald, en dat er hogere beloningen aan hen zijn toebedeeld, kan op grond van dit lijstje niet worden uitgesloten dat dit de totale uitbetaling is op dat moment voor de ketaminetransporten. Nu het doel van een ontnemingsvordering is te ontnemen wat daadwerkelijk aan wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten, neemt de rechtbank dit lijstje als uitgangspunt.
Uit voornoemd lijstje blijkt dat onder ‘de boys’ een persoon aangeduid als ‘ [nickname 2] ’ valt. Uit de identificatie van de Exclu-accounts volgt dat [veroordeelde] de [accountnaam] had. De rechtbank leidt uit het hiervoor aangehaalde lijstje af dat met ‘ [nickname 2] ’ [accountnaam] en dus [veroordeelde] wordt bedoeld. Dat betekent dat aan [veroordeelde] € 25.000,- is betaald.
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom op
€ 25.000,-.
4.3
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag eveneens vaststellen op
€ 25.000,-en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.
Voor wat betreft het gevoerde draagkrachtverweer stelt de rechtbank voorop dat noch uit artikel 36e Sr noch uit enige andere wettelijke bepaling voortvloeit dat de draagkracht van veroordeelde in het algemeen een verplichte maatstaf vormt bij het bepalen van het te betalen geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Slechts indien aannemelijk is dat veroordeelde geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben, dient de rechter gebruik te maken van zijn matigingsbevoegdheid.
In dit geval heeft de veroordeelde naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij in de toekomst naar redelijke verwachting geen draagkracht zal hebben. Immers het dragen van een enkelband in verband met de veroordeling van veroordeelde in België heeft een eindtijd waardoor de (mogelijk) beperkte verdiencapaciteit slechts van tijdelijke duur is. Gelet op de thans 46 jarige leeftijd van veroordeelde en zijn resterende arbeidsjaren treft het verweer dat hij het wederrechtelijk verkregen voordeel in de toekomst niet zou kunnen terugbetalen geen doel. Er is dan ook geen reden om de betalingsverplichting te matigen.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 25.000,-;
- legt veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 25.000,-ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- wijst de vordering van het Openbaar Ministerie voor het overige af;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
500 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2025.