ECLI:NL:RBZWB:2025:8554

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
5 december 2025
Zaaknummer
02-306560-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en mishandeling van politieagenten met brandbare vloeistof en hamer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en mishandeling. De verdachte heeft op 24 september 2024 zijn buurman, [aangever 1], bedreigd door spiritus in zijn gezicht te gooien en daarbij te dreigen met vuur. Tevens heeft de verdachte geprobeerd zware mishandeling te plegen op hoofdagent [aangever 2] door een hamer in zijn richting te gooien, en heeft hij agent [aangever 3] mishandeld door hem met een hamer te raken. De verdachte is volledig ontoerekeningsvatbaar verklaard, wat betekent dat hij niet strafbaar is voor de gepleegde feiten. De rechtbank heeft op basis van rapportages van deskundigen geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een waanstoornis, die zijn gedrag heeft beïnvloed. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd, waarbij de verdachte onder toezicht van de reclassering moet blijven en zich moet houden aan verschillende voorwaarden, zoals het meewerken aan behandeling en het vermijden van contact met de aangevers. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 250,00 toegewezen aan [aangever 3] voor de opgelopen schade.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-306560-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
thans verblijvende in [locatie]
raadsvrouw mr. E. van de Rakt, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 13 juni, 10 september en 21 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. M.P. de Graaf en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan
feit 1: de bedreiging van [aangever 1] door spiritus in zijn gezicht te gooien en meermaals te zeggen ‘vuurtje erbij?’;
feit 2: de poging zware mishandeling van hoofdagent [aangever 2] door een hamer in zijn richting te gooien;
feit 3: de mishandeling van politieagent [aangever 3] door hem in aanraking te brengen met een hamer.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de drie ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte bekent feit 1 te hebben gepleegd. Bij feit 2 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook de mishandeling van verbalisant [aangever 3] (feit 3) acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Vaststaat dat verbalisant [aangever 3] letsel heeft opgelopen in de schermutseling met verdachte. Het roest van de hamer komt overeen met het roest in de wond.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor van feit 1 aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging bepleit vrijspraak van feit 2. Verdachte heeft de hamer laag en bewust richting de grond gegooid, waardoor niet de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Bovendien heeft verdachte deze kans niet bewust aanvaard. Bij feit 3 stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet kan worden vastgesteld hoe het letsel bij [aangever 3] is ontstaan. Bij gebrekaan wettig en overtuigend bewijs moet verdachte van feit 3 worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten vast. Op 24 september 2024 heeft verdachte zijn buurman, [aangever 1] , benaderd. Hierbij heeft hij spiritus over aangever gegooid en geroepen dat hij hier vuur bij zou houden. Aangever heeft hiervan aangifte gedaan. Later die dag zijn verbalisanten [aangever 2] en [aangever 3] ter plaatse gegaan om verdachte aan te houden. Tijdens de aanhouding heeft een schermutseling in de woning van verdachte plaatsgevonden tussen verdachte en verbalisant [aangever 3] waarbij verdachte met een hamer in zijn hand een zwaaiende beweging heeft gemaakt. Bij die schermutseling heeft verbalisant [aangever 3] letsel opgelopen. De verbalisanten hebben vervolgens de woning verlaten waarna verdachte achter hen aan naar buiten is gekomen en met kracht een hamer richting verbalisant [aangever 2] heeft gegooid.
Feit 1 – bedreiging [aangever 1]
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte op zitting en de overige bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [aangever 1] .
Feit 2 – poging zware mishandeling verbalisant [aangever 2]
Over het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oordeelt de rechtbank als volgt. Een hamer is op zichzelf een voorwerp dat geschikt is om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte was boos en verward en heeft de hamer met kracht in de richting van aangever gegooid. De rechtbank acht de kans dat hij daarbij zwaar lichamelijk letsel, bijvoorbeeld aan het hoofd van aangever, zou veroorzaken aanmerkelijk en verdachte heeft die kans met het gooien van de hamer in de richting van [aangever 2] ook bewust aanvaard.
Er is dus sprake van voorwaardelijk opzet en de rechtbank acht feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3 – mishandeling verbalisant [aangever 3]
De rechtbank stelt vast dat [aangever 3] letsel - schrammen - heeft opgelopen aan zijn linkeronderarm. Op deze schrammen is roest waargenomen die overeenkomt met de roest op de hamer, waardoor de rechtbank ervan uitgaat dat het letsel door de hamer is veroorzaakt. Mede gelet op de aangifte acht de rechtbank ook feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 24 september 2024 te [plaats] , gemeente Breda
[aangever 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling,
door (brand)spiritustegen het gezicht en
het (boven)lichaam van die [aangever 1] te gooien en/of gieten
en die [aangever 1] daarbij dreigend de woorden toe te voegen: "Vuurtje erbij! Vuurtje
erbij!", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2
op 24 september 2024 te [plaats] , gemeente Breda
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [aangever 2] (hoofdagent bij de Eenheid Zeeland-West-Brabant)
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met kracht een hamer in de richting van die [aangever 2] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 24 september 2024 te [plaats] , gemeente Breda,
een ambtenaar, [aangever 3] (agent bij de Eenheid Zeeland-West-Brabant),
gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening
heeft mishandeld door
die [aangever 3] in aanraking te brengen met een hamer.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1.
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2.
De strafbaarheid van de verdachte
Zowel de officier van justitie als de verdediging concluderen dat de feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat verdachte om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Bij de beoordeling of verdachte strafbaar is, heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportages van [psychiater] van 23 januari 2025 en 18 augustus 2025 en van [psycholoog] van 23 januari 2025 en 22 augustus 2025. De deskundigen concluderen dat verdachte lijdt aan een waanstoornis. Ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen was deze stoornis aanwezig en beïnvloedde deze verdachte. Verdachte voelde zich bedreigd door zijn buurman en wist zich geen raad meer. Hij viel ten prooi aan een immense angst en agressie, waardoor hij geen andere mogelijkheid zag dan zijn buurman met spiritus te overgieten. Ook het gooien van de hamer is te verklaren vanuit de psychotische belevingswereld van verdachte. Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd om de bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank volgt dit advies en is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Op grond van het voorgaande verklaart de rechtbank verdachte voor de onder 4.4 bewezenverklaarde feiten niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.

6.Oplegging van een maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: tbs met voorwaarden) op te leggen. Hieraan dienen de voorwaarden te worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast vordert hij een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: gvm-maatregel) op te leggen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit ook oplegging van een tbs met voorwaarden, zoals deze zijn geformuleerd door de reclassering.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor is overwogen, kan verdachte het bewezenverklaarde feit niet worden toegerekend, omdat hij verkeerde onder invloed van een ernstige psychische stoornis. Er kan aan hem daarom geen straf worden opgelegd.
Wel kan de rechtbank een of meer maatregelen opleggen. Bij de vraag welke maatregel(en) dat zou(den) moeten zijn, heeft de rechtbank met name rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het begaan is en de persoon van verdachte, waarbij waarde is gehecht aan het advies van de deskundigen en de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van aangever door spiritus over hem heen te gooien en te zeggen dat hij een vuurtje bij hem zou houden. Aangever heeft deze bedreiging als zeer angstaanjagend ervaren. Met zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van aangever aangetast en hem een gevoel van onveiligheid bezorgd.
Vervolgens zijn verbalisanten [aangever 2] en [aangever 3] ter plaatse gekomen. Verdachte heeft vervolgens letsel veroorzaakt bij een politieambtenaar en daarna geprobeerd zwaar letsel toe te brengen bij diens collega.
Het advies van de deskundigen
Volgens de deskundigen is er sprake van een hoog recidiverisico als verdachte niet behandeld wordt. Bij verdachte ontbreekt enig ziektebesef, waardoor hij voorheen iedere vorm van hulpverlening afwees en weigerde medicatie te nemen. Sinds verdachte dwangmedicatie toegediend heeft gekregen in de penitentiaire inrichting (hierna PI) lijkt er sprake van een gewijzigd toestandsbeeld, maar de waanstoornis is nog altijd aanwezig. Het verblijf in een PI of forensisch psychiatrische kliniek (hierna FPK) verlaagt het recidiverisico, omdat hier aan verdachte een gestructureerde setting wordt geboden. Het is van belang dat verdachte de anti-psychotische medicatie blijft gebruiken en strikte begeleiding ontvangt. De deskundigen achten het mogelijk om de interventies uit te voeren binnen het kader van een tbs met voorwaarden.
Terbeschikkingstelling met voorwaarden
Gelet op de inhoud van de rapporten van de deskundigen en de reclassering en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
 bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
 op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld en
 de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
Gelet op de adviezen van de deskundigen zal de rechtbank geen tbs-maatregel met verpleging van overheidswege maar tbs met voorwaarden opleggen. Daarbij legt de rechtbank de voorwaarden op zoals de reclassering die in haar maatregelrapport van 3 september 2025 geadviseerd. Kort samengevat luiden die voorwaarden als volgt:
 geen strafbaar feit plegen;
 meewerken aan reclasseringstoezicht;
 meewerken aan time-out;
 niet naar het buitenland gaan;
 meldplicht bij reclassering;
 opname in een zorginstelling;
 ambulante behandeling;
 begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
 drugsverbod;
 alcoholverbod;
 contactverbod;
 dagbesteding;
 meewerken aan middelencontrole;
Verdachte heeft zich ook bereid verklaard tot naleving van die voorwaarden.
Gelet op de noodzaak van een behandeling en omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom, in het geval van omzetting naar een tbs met verpleging van overheidswege, een periode van vier jaar te boven gaan.
Gedragsbeïnvloedende- of vrijheidsbeperkende maatregel
Naast de maatregel van tbs met voorwaarden zal de rechtbank ook een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na afloop van de tbs-maatregel onder toezicht te stellen indien dat in verband met dan bestaande risico's noodzakelijk is. De deskundigen hebben geadviseerd om deze maatregel ook op te leggen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan verdachte opgelegde terbeschikkingstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

7.Het beslag

7.1.
De onttrekking aan het verkeer
Het inbeslaggenomen voorwerp wordt onttrokken aan het verkeer. Het voorwerp is hiervoor vatbaar en het wordt passend geacht om dat voorwerp te onttrekken aan het verkeer, omdat
het voorwerp aan verdachte toebehoort en bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten waarvan verdachte werd verdacht is aangetroffen en dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.

8.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever 3] vordert een schadevergoeding van € 480,00 voor feit 3.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat benadeelde door het handelen van verdachte letsel heeft opgelopen. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 250,00.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk, omdat het gevorderde bedrag deels lijkt te zien op het gooien van de hamer. Deze gedraging is niet ten laste gelegd ten aanzien van benadeelde en onvoldoende is onderbouwd dat benadeelde hier schade door heeft ondervonden. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank wijst de gevorderde wettelijke rente toe vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 24 september 2024.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 36f, 38, 38a, 38z, 57, 285, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling
feit 2:poging zware mishandeling
feit 3:mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor de bewezenverklaarde feiten en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregelen
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
* geen strafbaar feit plegen
Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
* meewerken aan reclasseringstoezicht
Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • dat verdachte zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • dat verdachte een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
  • dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • dat verdachte de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • dat verdachte meewerkt aan huisbezoeken;
  • dat verdachte de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • dat verdachte zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
  • dat verdachte meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
* meewerken aan time-out
Als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
* niet naar het buitenland
Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
* opname in een zorginstelling
Verdachte laat zich opnemen in een nog nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start direct aansluitend aan zijn detentie. De opname duurt zolang de reclassering in samenspraak met de kliniek dat nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* ambulante behandeling
Verdachte laat zich behandelen door een nog nader te bepalen instelling, te bepalen dode reclassering. De behandeling start direct aansluitend aan de klinische opname. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Verdachte verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de daarvoor verantwoordelijke instantie.
Het verblijf start direct aansluitend aan de klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
* drugsverbod
Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
* alcoholverbod
Verdachte gebruikt geen alcohol.
* contactverbod
Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [aangever 1] (geboren op [datum] 1993), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
* dagbesteding
Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delict gedrag;
* meewerken aan middelencontrole
Verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
Gedragsbeïnvloedende- of vrijheidsbeperkende maatregel
Legt op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 3] van € 250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 september 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 3] , € 250,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 september 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling 5 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken het volgende voorwerp: 1 speer
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, en mr. D.L.J. Martens en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verdult, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting op 21 november 2025.
Mr. D.L.J. Martens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 24 september 2024 te [plaats] , gemeente Breda
[aangever 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door (brand)spiritus, althans een brandbare vloeistof, tegen/over het gezicht en/of
het (boven)lichaam van die [aangever 1] te gooien en/of gieten
en/of die [aangever 1] (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen: "Vuurtje erbij! Vuurtje
erbij!", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 24 september 2024 te [plaats] , gemeente Breda
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [aangever 2] (hoofdagent bij de Eenheid Zeeland-West-Brabant)
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(met kracht) een hamer in de richting van die [aangever 2] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 24 september 2024 te [plaats] , gemeente Breda,
een ambtenaar, [aangever 3] (agent bij de Eenheid Zeeland-West-Brabant),
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening
heeft mishandeld door
met een hamer in de richting van die [aangever 3] te gooien en/of te slaan, in elk
geval door die [aangever 3] in aanraking te brengen met een hamer;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 3° Wetboek van
Strafrecht )