ECLI:NL:RBZWB:2025:8484

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
02-0370020-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging zware mishandeling en overtreding van de Wegenverkeerswet

Op 3 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 november 2024 geprobeerd heeft om een persoon, aangeduid als [aangever], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een auto op hem in te rijden. De verdachte, geboren in 1996 en woonachtig in [woonplaats], werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A.C.M. Tönis. Tijdens de zitting op 19 november 2025 heeft de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, zijn standpunt kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld, waarbij de verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en het rijden onder invloed van THC. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat er wel sprake was van poging zware mishandeling. De verdachte heeft met haar auto op de [aangever] ingereden, wat leidde tot een aanrijding waarbij de [aangever] op de motorkap belandde en enkele meters werd meegevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en sprak haar schuldig aan poging zware mishandeling. De rechtbank legde een taakstraf van 150 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, en hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als alleenstaande moeder en haar motivatie om weer aan het werk te gaan.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02-0370020-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 december 2025
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende aan de [woonplaats] ,
raadsvrouw: mr. A.C.M. Tönis, advocaat in Breda.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 20 november 2024 heeft geprobeerd om [aangever] te doden of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een auto op hem in te rijden (feit 1) en dat zij onder invloed van THC een auto heeft bestuurd (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 impliciet subsidiair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 1 impliciet primair kan niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken van feit 1. Er was geen sprake van vol opzet. Volgens de verdediging kan bovendien een aanmerkelijke kans op de dood niet worden vastgesteld. Daarnaast kan niet worden geconcludeerd dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1Feiten en omstandighedenDe rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 20 november 2024, rond 10:07 uur, kwam verdachte aangever tegen aan de [straat] in [plaats] . Verdachte zat in haar auto, een zwarte Opel Corsa. Verdachte reed eerst weg van aangever waarna aangever de weg overstak. Vervolgens bracht verdachte na enkele tientallen meters haar auto weer tot stilstand en reed zij achteruit, voorbij aangever die inmiddels was overgestoken. Verdachte stopte opnieuw. Aangever liep daarna in de richting van de auto van verdachte. Op het moment dat aangever nog een aantal meters voor de auto liep, reed verdachte in een rechte lijn op hem in. Aangever belandde na de aanrijding op de motorkap van de auto. Verdachte reed door waardoor aangever werd meegevoerd. Enkele huizen verder in de straat viel aangever op de grond. Verdachte reed door. Ongeveer 8 minuten hierna, om 10:15 uur, verstuurde verdachte een bericht naar een vriend van haar waarin stond: ‘Ik heb die kkr hond aangereden’.
(Voorwaardelijk) opzetVoor een bewezenverklaring van feit 1 is van belang dat vastgesteld kan worden dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Naar het oordeel van de rechtbank is van vol opzet in deze zaak geen sprake.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij een ander – aanwezig wanneer de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Poging doodslag
De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 1 (impliciet primair) ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Weliswaar is verdachte op aangever ingereden, maar dit gebeurde vanuit stilstand. Verdachte is niet met een dusdanig hoge snelheid op aangever ingereden dat de kans aanmerkelijk was dat hij zou kunnen komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de poging tot doodslag.
Poging zware mishandelingDe rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of er sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen aanmerkelijk is. Het met oplopende snelheid inrijden op een persoon met een auto brengt een aanmerkelijke kans mee dat die persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt. Aangever werd enige meters op de motorkap meegevoerd voordat hij op de grond ten val kwam. Aangever had onder de auto terecht kunnen komen of zodanig ten val kunnen komen dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verdachte met haar handelen de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen bewust heeft aanvaard. Hoewel verdachte de mogelijkheid had om weg te rijden zonder aangever aan te rijden (bijvoorbeeld door naar links uit te wijken), reed zij op het moment dat aangever een aantal meter voor haar auto stond resoluut in een rechte lijn op hem in en stopte zij niet met rijden. Deze gedragingen van verdachte kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Het bericht waarin staat ‘Ik heb die kkr hond aangereden’, dat verdachte kort na het incident heeft verstuurd, draagt bij aan deze overtuiging. De omstandigheid dat verdachte rond 10:07 uur 112 heeft gebeld, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
De rechtbank acht daarom de onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, en omdat ter zake van dit feit geen verweer is gevoerd door de verdediging, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1op 20 november 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een auto op die [aangever] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2op 20 november 2024 te [plaats] een voertuig, te weten een auto, heeft bestuurd
na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten tetrahydrocannabinol (THC), terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in haar bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 9,2 microgram per liter bloed bedroeg, een gehalte hoger dan de in artikel 3 van het genoemde Besluit bij die stof vermelde grenswaarde.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uur en een gevangenisstraf van 33 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een boete van € 850,00, die in termijnen kan worden voldaan.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de context waarin het incident plaatsvond. Bij oplegging van een (taak)straf verzoekt de verdediging de rechtbank om het grootste deel voorwaardelijk op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling door met een auto op aangever, haar ex-partner, in te rijden. Aangever belandde na de klap op de motorkap, werd tientallen meters meegevoerd en viel uiteindelijk op de grond. Het incident vond op klaarlichte dag plaats in een woonwijk. Een voorbijgaande mevrouw met een kinderwagen is ongewild getuige geworden van het geweld. Uit de aangifte van aangever blijkt dat hij pijn aan zijn achterhoofd, handpalm en scheenbenen had. Hoewel het letsel betrekkelijk beperkt is gebleven, had het ook anders kunnen aflopen. Verdachte bestuurde haar auto bovendien onder invloed van THC. Het is algemeen bekend dat drugsgebruik de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt.
Tegelijkertijd houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de rol van aangever bij dit incident en zijn gedrag na het incident. Uit de verklaring van verdachte in combinatie met de camerabeelden is gebleken dat aangever zich ten tijde van het incident vervelend opstelde tegenover verdachte door de wieldop van haar auto af te trekken. Verder is uit de door de verdediging overgelegde stukken gebleken dat aangever in oktober 2025 nog meerdere keren contact met verdachte heeft gezocht, bijvoorbeeld door kleine bedragen over te maken en in de betalingsomschrijving bij die overmakingen berichten achter te laten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte van 6 oktober 2025. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het rapport van de reclassering van 10 oktober 2025. Uit dit rapport blijkt dat het algemene recidiverisico wordt ingeschat als laag-gemiddeld en dat het risico op geweld als laag wordt ingeschat. Volgens de reclassering lijkt het incident het gevolg van de problematische relatie tussen verdachte en aangever. Positief is dat verdachte aangeeft niets meer met aangever te willen. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden omdat interventies of toezicht niet nodig worden geacht. Zowel een taakstraf als boete wordt als uitvoerbaar gezien, waarbij bij de boete wordt opgemerkt dat verdachte hier weinig van zal merken omdat zij onder bewind staat. Verder blijkt uit het rapport dat verdachte een alleenstaande moeder is die de afgelopen jaren intensief voor haar zoon met een beperking heeft gezorgd en daarom van een bijstandsuitkering heeft geleefd. Sinds kort is haar zoon niet meer inwonend en is verdachte gemotiveerd om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan. Daarnaast is vermeld dat verdachte sinds drie maanden is gestopt met blowen.
De rechtbank heeft ten slotte acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden zoals deze naar voren zijn gebracht ter zitting.
Gelet op al het voorgaande en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, acht de rechtbank een taakstraf van 150 uur, te vervangen door 75 dagen hechtenis indien de taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht, passend en geboden. De tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uur per dag. Daarnaast legt de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand op. Hiermee wordt de ernst van de feiten tot uitdrukking gebracht en wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen. Het uitsluitend opleggen van een grotendeels voorwaardelijke taakstraf, zoals door de verdediging is bepleit, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van de feiten. De rechtbank acht niet passend om, zoals door de officier van justitie gevorderd, ook nog een geldboete op te leggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, impliciet subsidiair:poging zware mishandeling
feit 2:overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 (honderdvijftig) uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 (vijfenzeventig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, en
mr. D.H. Hamburger en mr. B. Akdikan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier,
en is uitgesproken op de openbare zitting van 3 december 2025.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
zij op of omstreeks 20 november 2024 te [plaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[aangever] opzettelijk van het leven te beroven,
dan wel aan [aangever] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een auto op die [aangever] is ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
zij op of omstreeks 20 november 2024 te [plaats]
een voertuig, te weten een auto, heeft bestuurd
na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer
aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten
tetrahydrocannabinol (THC),
terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in haar
bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 9,2 microgram per liter bloed bedroeg, in elk geval
een gehalte hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;