ECLI:NL:RBZWB:2025:8436

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
25/905
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verklaring omtrent gedrag (VOG) voor chauffeurskaart in verband met geweldsdelicten

Deze uitspraak betreft de afwijzing van een verklaring omtrent gedrag (VOG) voor een chauffeurskaart door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die op 15 juli 2024 een VOG heeft aangevraagd, kreeg op 17 september 2024 te horen dat zijn aanvraag was afgewezen. De staatssecretaris baseerde deze afwijzing op informatie uit het Justitieel Documentatie Systeem (JDS), waaruit bleek dat eiser eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij de rechtbank op 29 oktober 2025 de zaak heeft behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht de VOG heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er een risico voor de samenleving bestaat, gezien de eerdere veroordelingen van eiser voor geweldsdelicten. De rechtbank legt uit dat bij de beoordeling van de VOG-aanvraag zowel een objectief als een subjectief criterium moet worden gehanteerd. Het objectieve criterium houdt in dat de justitiële gegevens van de aanvrager een belemmering vormen voor de functie waarvoor de VOG is aangevraagd, terwijl het subjectieve criterium kijkt naar de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager.

In dit geval heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat de geweldsdelicten van eiser een risico vormen voor de uitoefening van de functie als taxichauffeur. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het algemeen belang van de bescherming van de samenleving dan aan het persoonlijke belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de VOG in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/905

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.A.J. Brahm),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing voor het afgeven van een verklaring omtrent gedrag (VOG) voor een chauffeurskaart. Eiser is het hier niet mee eens en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand hiervan beoordeelt de rechtbank de afwijzing.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de staatssecretaris de VOG heeft mogen afwijzen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 15 juli 2024 een VOG aangevraagd voor een chauffeurskaart. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 17 september 2024 afgewezen (primair besluit). Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 9 januari 2025 heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing in stand gelaten.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens de staatssecretaris mr. [naam 1] en mr. [naam 2].

Beoordeling door de rechtbank

De feiten
3. De staatssecretaris heeft voor de beoordeling van de VOG-aanvraag van eiser het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) geraadpleegd. In dit systeem worden alle misdrijven en een groot aantal overtredingen van natuurlijke personen en rechtspersonen geregistreerd. De staatssecretaris heeft rekening gehouden met de volgende informatie uit het JDS:
  • Op 26 april 2024 heeft de politierechter eiser veroordeeld voor bedreiging en eenvoudige mishandeling waarvoor hij een taakstraf heeft opgelegd gekregen voor 120 uur (waarvan 40 uur voorwaardelijk) subsidiair 60 dagen hechtenis (waarvan 20 dagen voorwaardelijk) met een proeftijd van twee jaar en een rijontzegging voor 12 maanden (waarvan 9 maanden voorwaardelijk) eveneens met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd eindigt op 13 mei 2026.
  • Op 8 december 2020 heeft de kinderrechter eiser veroordeeld voor mishandeling waarvoor hij een leerstraf en 17 dagen jeugddetentie opgelegd heeft gekregen.
  • Op 16 augustus 2019 is een sepot ‘verhouding tot de benadeelde geregeld’ afgegeven voor mishandeling.
3.1.
Bij brief van 5 augustus 2024 heeft de staatsecretaris het voornemen kenbaar gemaakt om de VOG te weigeren. Eiser heeft op deze brief gereageerd met een zienswijze.
3.2.
Vervolgens heeft de staatssecretaris de besluiten genomen zoals in het procesverloop zijn benoemd.
Besluitvorming
4. De staatsecretaris heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing van de VOG in stand gelaten omdat eiser volgens het JDS in aanraking is gekomen met justitie voor meerdere geweldsdelicten zodat sprake is van een risico voor de samenleving. De staatsecretaris heeft een belangenafweging uitgevoerd en heeft meer gewicht gegeven aan het beschermen van de maatschappij dan aan het belang van eiser om de VOG te krijgen.
Toetsingskader
5. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) wordt een VOG geweigerd als in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan. Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Wjsg kan de staatssecretaris in het onderzoek naar de afgifte van de VOG kennisnemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens zijn alle beslissingen van het openbaar ministerie met betrekking tot een misdrijf justitiële gegevens, met uitzondering van twee categorieën van beslissingen die hier niet aan de orde zijn.
5.2.
In hoofdstuk drie van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2024 (hierna: Beleidsregels) is de wijze van beoordeling van de aanvraag verder uitgewerkt. Wanneer op naam van de aanvrager justitiële gegevens staan, wordt de aanvraag beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Is voldaan aan het objectieve criterium?
6. Eiser vindt de motivering van de staatssecretaris dat is voldaan aan het objectieve criterium onvoldoende en in strijd met het motiveringsbeginsel. Door alleen te verwijzen naar het geweldsdelict waarvoor eiser is veroordeeld, heeft de staatssecretaris namelijk onvoldoende onderbouwd op welke wijze het risico voor de samenleving zich manifesteert binnen de setting voor de werkzaamheden als taxichauffeur
.Daardoor zijn de context en functie gerelateerde gedragskenmerken onvoldoende meegewogen. De enkele constatering van geweldsveroordelingen is verder onvoldoende voor het objectieve criterium. De staatssecretaris had ook moeten meewegen dat eiser met succes een cursus heeft voltooid en heeft geleerd zich onder stressvolle omstandigheden professioneel te kunnen te gedragen.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat een risico voor de samenleving bestaat als de strafbare feiten worden herhaald en dat dus is voldaan aan het objectieve criterium. Met het objectieve criterium wordt beoordeeld of de aangetroffen justitiële gegevens, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak, dan wel bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. Bij het objectieve criterium wordt dus niet gekeken naar de persoon van de aanvrager. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het strafbare feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of sprake is van een reëel recidivegevaar. In dit geval wordt bij het objectieve criterium alleen gekeken of de delicten die zijn aangetroffen een risico vormen bij het vervullen van de functie van taxichauffeur.
Tussen partijen is niet in geschil dat uit het JDS blijkt dat eiser binnen de terugkijktermijn van vijf jaar op 26 april 2024 en op 8 december 2020 is veroordeeld voor een geweldsdelict. De rechtbank acht aannemelijk dat deze gewelddelicten een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie als chauffeur als zij worden herhaald. De stelling van eiser dat de staatssecretaris slechts heeft verwezen naar deze veroordelingen en heeft nagelaten om de context van de functie mee te wegen, volgt de rechtbank niet. De staatssecretaris heeft in het besluit namelijk expliciet toegelicht welke concrete risico’s zich voordoen door herhaling van geweldsdelicten. Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving heeft de staatssecretaris screeningsprofiel ’65 taxibranche; chauffeurskaart’ toegepast. Hieruit volgt dat een houder van een chauffeurskaart verantwoordelijk is voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers en dat één van de risico’s voor passagiers wordt veroorzaakt door agressief gedrag. Passagiers bevinden zich bovendien in een afhankelijke positie van de chauffeur wat het risico op geweld kan vergroten. De concrete risico’s zijn dus voldoende duidelijk.
Daarnaast volgt de rechtbank het betoog van eiser niet dat de staatssecretaris bij het objectieve criterium ook had moeten meewegen dat eiser door het succesvol afronden van zijn cursus heeft geleerd om professioneel te blijven in stressvolle situaties. Dit is namelijk een persoonlijke omstandigheid van eiser en de rechtbank ziet dit argument als een invulling van het objectieve criterium met een subjectief betoog. Zoals de rechtbank aan het begin van deze overweging al heeft opgemerkt, spelen bij het objectieve criterium de persoonlijke omstandigheden (nog) geen rol. Bij het objectieve criterium gaat het om het risico voor de samenleving als het delict wordt herhaald, ongeacht wie dit delict zou plegen. Pas bij het subjectieve criterium kunnen de persoonlijke omstandigheden van eiser een rol spelen, bij de afweging van het persoonlijke belang bij de verlening van de VOG tegen het algemene belang van de bescherming van de samenleving.
Is voldaan aan het subjectieve criterium?
7. Eiser vindt dat de staatssecretaris geen daadwerkelijke afweging heeft gemaakt van zijn belang voor het afgeven van een VOG, tegenover het belang van de samenleving waardoor onvoldoende is gemotiveerd dat is voldaan aan het subjectieve criterium
.Hierdoor heeft de staatssecretaris in strijd gehandeld met het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. In de eerste plaats heeft de staatssecretaris bij de beoordeling van het subjectieve criterium grotendeels de feiten herhaald die staan bij het objectieve criterium, waardoor sprake is van een dubbele objectivering zonder belangenafweging. De staatssecretaris heeft hierdoor miskend dat het VOG-beleid juist ruimte biedt voor een individuele beoordeling waarin herstelgedrag en toekomstperspectief een rol moeten spelen. Ten tweede had de staatssecretaris moeten meewegen dat eiser jong was toen hij werd veroordeeld en dat hij aantoonbare inspanningen heeft verricht voor rehabilitatie, waaronder het volgen van een cursus waar hij heeft geleerd om onder stressvolle omstandigheden professioneel te gedragen, het behalen van een chauffeurskaart en het starten van een opleiding ‘Social Work’. Ook werkt eiser mee aan een reclasseringstraject. Ten slotte vindt eiser dat zijn pad naar maatschappelijke participatie wordt geblokkeerd en dat de staatsecretaris hem structureel uitsluit van arbeid.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat de staatssecretaris bij de beoordeling van het subjectieve criterium enkel heeft volstaan met een herhaling van het objectieve criterium. Ook heeft de staatssecretaris in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het algemeen belang.
De rechtbank stelt voorop dat afgifte van de VOG in beginsel wordt geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. [1] Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Bij de beoordeling van het subjectieve criterium wordt in ieder geval gekeken naar de afdoening van de strafzaak (lichte of zware straf), het tijdsverloop en de hoeveelheid strafbare feiten.
Anders dan eiser heeft betoogd, heeft de staatsecretaris voldoende inzichtelijk gemaakt welke omstandigheden zijn meegewogen en is voldoende gemotiveerd waarom in dit geval meer gewicht moet worden gegeven aan het algemeen belang. De rechtbank stelt vast dat eiser tijd en geld heeft geïnvesteerd voor het maken van een positieve ontwikkeling om taxichauffeur te worden. Dit wordt ook niet betwist. De staatssecretaris heeft tegenover dit belang echter meegewogen dat eiser kort geleden is veroordeeld, dat hij meerdere keren in aanraking is gekomen met justitie voor een geweldsdelict, dat hij nog in zijn proeftijd zit en dat hij een zware straf heeft opgelegd gekregen. De staatssecretaris heeft hierbij kunnen meewegen dat het geweldsincident waarvoor eiser op 26 april 2024 is veroordeeld, juist is ontstaan uit een verkeersruzie en dat uit gegevens van het Openbaar Ministerie blijkt dat eiser zijn auto heeft gebruikt om op mensen in te rijden. De jeugdige leeftijd van eiser en de omstandigheid dat hij opleidingen en cursussen heeft gevolgd, maken dit niet anders. De staatssecretaris heeft namelijk toegelicht dat de kans op recidive op dit moment niet kan worden uitgesloten en dat het risico, mede gelet op de antecedenten, te groot is.
De rechtbank erkent dat de afwijzing van de VOG op dit moment grote gevolgen heeft voor het toekomstperspectief van eiser als taxichauffeur. Hoewel dat invoelbaar is, neemt dat niet weg dat de staatssecretaris in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het risico voor de samenleving, mede gelet op het feit dat eiser nog in zijn proeftijd zit voor een geweldsdelict dat is voortgekomen uit een verkeersruzie. Anders dan eiser stelt, is niet gebleken dat de afwijzing van deze VOG betekent dat hij structureel wordt uitgesloten van arbeid. Zoals de staatssecretaris ook heeft onderbouwd, bestaat de mogelijkheid om een VOG aan te vragen voor een functie waar een kortere terugkijktermijn geldt. Ook op basis daarvan is niet gebleken dat de afwijzing in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de VOG in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A. de Kraker, griffier op 27 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 1
In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. justitiële gegevens: bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon inzake de toepassing van het strafrecht of de strafvordering, die in een gegevensbestand zijn of worden verwerkt;
[…]
gerechtelijke strafgegevens: persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van het behandelen en beslissen van zaken waarop het Nederlandse strafrecht van toepassing is en die in een gegevensbestand zijn of worden verwerkt;
Artikel 2
Onze Minister verwerkt in de justitiële documentatie justitiële gegevens ten behoeve van een goede strafrechtspleging.
Bij algemene maatregel van bestuur worden de gegevens aangewezen die als justitiële gegevens worden aangemerkt.
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
3. Onze Minister betrekt niet in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak.
Artikel 36
1. Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18.

Voetnoten

1.Paragraaf 3.1.3 van de Beleidsregels.