ECLI:NL:RBZWB:2025:837

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
BRE 23/10147 en 23/10148
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen wegens gebrek aan machtiging

Op 18 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 23/10147 en 23/10148. De belanghebbende, vertegenwoordigd door een gesteld gemachtigde, had op 15 maart 2023 een brief gestuurd naar de belastingdienst over aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014. De belastingdienst heeft deze brief als beroepschrift aangemerkt en doorgestuurd naar de rechtbank. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat de gesteld gemachtigde geen machtiging heeft ingediend om namens de belanghebbende beroep in te stellen. Dit verzuim is niet tijdig hersteld, ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank om dit te doen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat iemand die namens een ander beroep instelt, op verzoek van de rechtbank een machtiging moet overleggen. Het niet indienen van een machtiging kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. In dit geval heeft de rechtbank vastgesteld dat de gemachtigde geen machtiging heeft ingediend, ondanks dat zij op de hoogte was van de vereisten. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de gemachtigde geen redenen heeft gegeven voor het verzuim en dat er geen verontschuldiging is voor het niet tijdig indienen van de machtiging.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, wat betekent dat de rechtbank de inhoudelijke beoordeling van de beroepen achterwege laat en de bestreden besluiten in stand blijven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/10147 en 23/10148

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gesteld gemachtigde: [naam]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. Belanghebbende heeft op 15 maart 2023 een brief gestuurd, ontvangen bij de belastingdienst op 17 maart 2023, over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over het jaar 2014 met aanslagnummers [nummer]H.46.01 en [nummer]W.46.01.4. De brief is aangemerkt als reactie op de uitspraken op bezwaar van 2 februari 2023. De inspecteur heeft de brief aangemerkt als een beroepschrift en doorgezonden naar de rechtbank, omdat de rechtbank bevoegd is de beroepen te behandelen.
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat gesteld gemachtigde geen machtiging heeft ingediend en dat verzuim niet tijdig heeft hersteld. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
3. Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen. [1] Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. [2]
Is een machtiging overgelegd?
4. Het beroepschrift is ingediend door gesteld gemachtigde. Zij vermeldt daarin dat zij de gemachtigde is van belanghebbende. Zij heeft bij het beroepschrift echter geen machtiging bijgevoegd waaruit blijkt dat zij gemachtigd is om de beroepen in te stellen namens belanghebbende. De rechtbank heeft haar in haar brief van 1 augustus 2024 verzocht om binnen vier weken dit verzuim te herstellen.
5. De enveloppe waarin deze brief is verzonden, is ongeopend ter griffie terugontvangen. Deze brief is aangetekend verstuurd naar het door gesteld gemachtigde opgegeven adres. Op 18 september 2024 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden met gesteld gemachtigde. Zij gaf aan dat de postbus is opgezegd en heeft verzocht om de brief nogmaals te sturen naar het kantooradres [adres]. De brief is dezelfde dag naar het kantooradres gestuurd met een laatste termijn van twee weken. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de aangetekend verzonden brief op 19 september 2024 om 15:12 uur is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend. Gesteld gemachtigde heeft binnen die termijn geen machtiging ingediend.
Is het niet tijdig indienen van een machtiging verontschuldigbaar?
6. Gesteld gemachtigde heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken. Uit het beroepschrift blijkt dat gesteld gemachtigde niet de bedoeling heeft voor zichzelf in beroep te komen.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank de beroepen niet inhoudelijk beoordeelt en dat de bestreden besluiten in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 18 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb.
2.Dit staat in artikel 6:6 van de Awb.