ECLI:NL:RBZWB:2025:8366

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
02-252318-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van minderjarige verdachte in jeugdstrafzaak wegens gebrek aan overtuigend bewijs voor verkrachting en aanranding

Op 27 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004. De zaak betrof de beschuldiging van verkrachting en aanranding van een aangeefster op 26 september 2021. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 13 november 2025. De officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. F.F. Driessen, verzocht om vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door ander bewijs. Het DNA-onderzoek toonde geen bewijs aan voor de beschuldiging van verkrachting, en de rechtbank oordeelde dat een tongzoen niet als seksueel binnendringen kan worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde dwang en dat de verklaring van de aangeefster op essentiële onderdelen niet werd ondersteund. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel verkrachting als aanranding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-252318-22
vonnis van de meervoudige kamer van 27 november 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. F.F. Driessen, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 13 november 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 26 september 2021 [aangeefster] heeft verkracht (
feit 1) en heeft aangerand (
feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen en neemt daarbij de verklaring van aangeefster als uitgangspunt, omdat zij consistent en authentiek heeft verklaard en de nodige details heeft omschreven. Verder baseert hij zich op de bevindingen van de politie over het eerste contact met aangeefster na het incident, de verklaring van [getuige] waaruit blijkt dat er sinds het incident sprake is van een gedragsverandering bij aangeefster en het DNA-onderzoek van het NFI waaruit volgt dat in de hals en op de borsten van aangeefster DNA van verdachte is aangetroffen. Dat er verder geen DNA van verdachte in de vagina van aangeefster is aangetroffen, betekent niet dat verdachte niet met zijn vingers in de vagina van aangeefster is geweest. Met de verdediging meent de officier van justitie dat een tongzoen geen vorm van seksueel binnendringen is. De officier van justitie heeft de zeer sterke indruk dat verdachte zijn verklaringen heeft afgestemd op het dossier nu hij pas ter zitting en niet meteen bij de politie heeft verklaard dat er sprake was van vrijwilligheid.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt verdachte van beide feiten vrij te spreken en stelt zich primair op het standpunt dat niet is voldaan aan het bewijsminimum. Ten aanzien van feit 1 is er onvoldoende bewijs dat verdachte met zijn vingers in de vagina van aangeefster is geweest, wat wordt ondersteund door het ontbreken van het DNA van verdachte op de schaamlippen van aangeefster terwijl het DNA van verdachte wel in de hals en op de borsten van aangeefster is aangetroffen. Verder kan een tongzoen niet als een vorm van seksueel binnendringen worden gezien. Ten aanzien van beide feiten stelt de verdediging dat er geen objectief bewijs is waaruit blijkt dat sprake is geweest van dwang. Er zijn geen getuigen of camerabeelden die dit bevestigen en de waargenomen emoties van aangeefster bieden onvoldoende steun, omdat deze emotie niet direct maar pas later is vertoond en ook kan zijn ingegeven door de bemoeienis van derden. Zo blijkt uit het dossier dat zich ineens heel veel personen met aangeefster gingen bemoeien, dat zij dicht om aangeefster heen stonden en aan het schreeuwen waren, en dat er ook iemand tegen de politiebus aan het slaan was. Zelf heeft aangeefster verklaard dat zij pas is gaan huilen nadat er een verhaal de ronde ging dat er sprake zou zijn van de aanwezigheid van een pedofiel. Subsidiair meent de verdediging dat er onvoldoende overtuigend bewijs is voor de gestelde dwang. Naast dat de door aangeefster getoonde emotie door de bemoeienis van derden kan zijn ingegeven, heeft zij inconsistent verklaard. Aangeefster heeft verschillende lezingen over het toevoegen op Snapchat gegeven en verschillende verklaringen afgelegd over het rennen of lopen van verdachte na de seksuele handelingen. Ook beschrijft [getuige] geen dwang en blijkt uit de telefoongegevens dat aangeefster haar telefoon heeft opgenomen toen zij met verdachte in de [straat] was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting af dat verdachte en aangeefster elkaar op 26 september 2021, na het uitgaan, op straat in [woonplaats] hebben ontmoet. Aangeefster was samen met een vriendin ([getuige]) en zij zijn met de groep waar verdachte onderdeel van uitmaakte in gesprek geraakt. Verdachte en aangeefster hebben op enig moment in het bijzijn van [getuige] en de groep van verdachte gezoend. Volgens verdachte gebeurde dit nadat aangeefster desgevraagd had gezegd dat zij verdachte het aantrekkelijkste van de groep vond en met hem zou willen zoenen. Aangeefster heeft hierover verklaard dat verdachte haar hoofd vastpakte en haar heeft gezoend, terwijl zij dit niet wilde. Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte en aangeefster vervolgens samen naar een zijstraat zijn gelopen, genaamd de [straat]. Volgens verdachte had aangeefster zelf namelijk aangegeven dat zij meer privacy wilde. Aangeefster heeft hierover verklaard dat verdachte vroeg of zij met hem mee wilde lopen. Dit heeft aangeefster gedaan, omdat zij dacht dat verdachte zijn excuses zou aanbieden omdat hij haar kort daarvoor zomaar had gezoend. In de [straat] is er gezoend en heeft verdachte aan de heupen, de billen en de borsten van aangeefster gezeten, zo heeft hij ter zitting verklaard. Aangeefster heeft, kort samengevat, verklaard dat verdachte ook heeft geprobeerd haar bh los te maken en dat verdachte haar broek heeft losgemaakt en haar heeft gevingerd. Verdachte ontkent dit. Volgens aangeefster hebben de seksuele handelingen onder dwang plaatsgevonden. Zij verklaart dat verdachte voor haar is gaan staan en haar heeft vastgehouden, waardoor zij niet weg kon. Dit ondanks dat zij meerdere keren heeft gezegd dat zij deze handelingen niet wilde. Verdachte stelt dat hij met wederzijdse instemming heeft gehandeld en dat aangeefster op geen enkel moment heeft gezegd dat zij niet wilde.
Juridisch kader
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de dwang en het seksueel binnendringen in de ten laste gelegde feiten de beschuldigende verklaring van aangeefster tegenover de ontkennende verklaring van verdachte staat. Directe getuigen zijn er niet en ook er is ook geen ander direct bewijs, zoals bijvoorbeeld camerabeelden. In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Er moet dus meer bewijs zijn; iets dat die verklaring ondersteunt. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de belastende verklaring worden genoemd, ondersteuning vindt in één of meer bewijsmiddelen. Het ondersteunende bewijs mag niet in een te ver verwijderd verband staan van de verklaring van de aangever en moet uit een andere bron komen.
De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of de belastende verklaring van aangeefster, kort gezegd dat zij onder dwang door verdachte is gevingerd (
feit 1) en is gezoend en bij haar borsten is betast (
feit 2), in voldoende mate wordt gesteund door ander bewijs.
Verkrachting (feit 1)
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende grond om met voldoende zekerheid vast te kunnen stellen dat verdachte seksueel bij aangeefster is binnengedrongen door met zijn vingers in haar vagina te zijn geweest. Verdachte ontkent dat dit is gebeurd en ook het uitgevoerde DNA-onderzoek biedt geen bewijs dat er sprake is geweest van vingeren door verdachte. Uit dit onderzoek volgt dat bij aangeefster bemonsteringen van de hals, de borsten en de buitenste schaamlippen zijn afgenomen en dat deze zijn onderzocht op de aanwezigheid van biologische sporen. Anders dan ten aanzien van de bemonsteringen van de hals en de borsten concludeert het NFI dat er geen DNA van verdachte op de buitenste schaamlippen van aangeefster is aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank zou dit wel te verwachten zijn gelet op het feit dat aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar langere tijd heeft gevingerd en er in de hals en op de borsten van aangeefster wel DNA van verdachte is aangetroffen. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat het DNA-onderzoek van het NFI niet als steunbewijs voor het seksueel binnendringen kan worden gezien. Ander steunbewijs bevat het dossier op dit punt niet. Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een tongzoen, een handeling die ook volgens verdachte heeft plaatsgevonden, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet als een vorm van seksueel binnendringen in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (oud) te kwalificeren is. De rechtbank zal verdachte dan ook van de ten laste gelegde verkrachting vrijspreken.
Aanranding (feit 2)
De rechtbank constateert dat verdachte erkent dat de ten laste gelegde seksuele handelingen, voor zover dat ziet op het zoenen en het betasten van de borsten van aangeefster, hebben plaatsgevonden maar dat er sprake was van vrijwilligheid en niet van dwang zoals aangeefster stelt.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, moet vast staan dat verdachte door geweld of andere feitelijkheden of door bedreiging daarmee opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde seksuele handelingen tegen de wil heeft ondergaan. De dwang moet van een zodanig gewicht zijn dat de ander zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten, dan wel door toedoen van verdachte in een zodanige al dan niet bedreigende situatie is gebracht dat deze zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken.
Over de dwang heeft aangeefster meerdere keren en in grote lijnen ook hetzelfde verklaard. De rechtbank constateert echter dat deze verklaring van aangeefster op essentiële onderdelen niet wordt ondersteund of zelfs wordt tegengesproken. Zo heeft [getuige], een vriendin van aangeefster, verklaard dat zij oogcontact met aangeefster had op het moment dat aangeefster met de groep van verdachte stond. [getuige] verklaart dat zij geen enkele keer de indruk heeft gekregen dat het niet goed ging met aangeefster of dat het ernstig was. Opvallend is verder dat aangeefster (vrijwillig) met verdachte is meegelopen naar de [straat]. Kennelijk omdat aangeefster dacht dat verdachte zijn excuses zou aanbieden omdat hij haar eerder zomaar had gezoend, zo blijkt uit de verklaring van aangeefster. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het gelet op de omstandigheid dat aangeefster volgens haar verklaring kort daarvoor door verdachte tegen haar wil in zou zijn gezoend, niet voor de hand dat aangeefster dan met verdachte, uit het zicht van haar vriendin en andere aanwezigen, naar een zijstraat zou lopen, hetgeen niet strookt met de gestelde dwang. Het dossier bevat verder geen getuigenverklaringen of camerabeelden of anderszins bewijs waaruit de dwang blijkt. Voor wat betreft de door de politie waargenomen emoties van aangeefster kan de rechtbank niet uitsluiten dat deze ook passen in het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, te weten dat de door aangeefster getoonde emoties kunnen zijn ingegeven door de bemoeienis van derden zoals omschreven onder 4.2.
Dit maakt dat de verklaring van aangeefster tegenover de ontkennende verklaring van verdachte staat en dat zich in het dossier onvoldoende overtuigend steunbewijs voor de verklaring van aangeefster in het dossier bevindt. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde aanranding. Om die reden zal de rechtbank verdachte ook van dit ten laste gelegde feit vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de ten laste gelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, tevens rechter, mr. N.C.W. Haesen en mr. B. Akdikan, (kinder-)rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Vork, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 november 2025.
Mr. Nomes is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.