ECLI:NL:RBZWB:2025:8364

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
02-019664-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van minderjarige voor diefstal met geweld in vereniging met bijzondere voorwaarden en jeugdreclasseringstoezicht

Op 27 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die samen met een medeverdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 november 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met de medeverdachte een fatbike had gestolen van de aangever door middel van geweld. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaring van de aangever, die op 11 juni 2024 werd bedreigd en geslagen door de jongens, en op camerabeelden die de betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachte bevestigden. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal bewezen, ondanks het verweer van de verdediging dat er onvoldoende bewijs was voor het gebruik van geweld. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke jeugddetentie op van 63 dagen, met bijzondere voorwaarden waaronder jeugdreclasseringstoezicht en een werkstraf van 80 uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door de moeder van de aangever, vorderde schadevergoeding, maar de rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering, omdat de schade niet voldoende was onderbouwd.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02-019664-25
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 november 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2008,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
raadsman mr. J.C.W.L. Grootjans, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting met gesloten deuren van 13 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. S.A.J. Louwers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander door middel van (bedreiging met) geweld een fatbike heeft gestolen van [aangever] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld. De aangifte van [aangever] wordt op een groot aantal punten ondersteund door ander bewijs. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld wat er precies is gebeurd, met name voor wat betreft het geweld, en evenmin dat er sprake was van medeplegen. Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor het gebruik van geweld, omdat alleen aangever hierover heeft verklaard en geen zichtbaar letsel is waargenomen. Voor zover dit wel kan worden vastgesteld, kan niet worden bewezen dat verdachte daar een aandeel in had. De rol van verdachte bij het wegnemen van de fatbike kan niet worden gekwalificeerd als die van medepleger omdat geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte was niet betrokken bij de uitvoeringshandelingen en had geen (voorwaardelijk) opzet op de samenwerking met de medeverdachte enerzijds en het wegnemen van de fatbike (al dan niet met geweld) anderzijds. Primair wordt verzocht verdachte volledig vrij te spreken, subsidiair wordt verzocht hem vrij te spreken voor de geweldshandelingen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. [aangever] heeft verklaard dat hij op 11 juni 2024 omstreeks 14:50 uur met zijn fatbike op de Antwerpsestraat te Hoogerheide reed. Er reden twee jongens achter hem, die samen op een fatbike zaten. Degene achter het stuur was gekleed in het grijs en degene die achterop zat was gekleed in het zwart. Onder de tunnel aan de Antwerpsestraat spraken de jongens hem aan. De jongen in het grijs ging voor hem staan met zijn fatbike en de jongen in het zwart achter hem. De jongen in het zwart pakte hem bij zijn keel. Hij werd vervolgens de bosjes in geduwd en met een platte hand geslagen op de rechterkant van zijn hoofd. Daarnaast werd hij twee keer in zijn buik geslagen en twee keer op zijn rechterbovenarm. De jongen in het zwart sloeg met zijn rechter vuist. De jongen die hem had geslagen, stapte op zijn fatbike en reed ermee weg. Het feit zou volgens de aangifte omstreeks 14:58 uur hebben plaatsgevonden.
De verklaring van aangever vindt steun in ander bewijs. Uit camerabeelden van de Antwerpsestraat volgt dat er op 11 juni 2024 een persoon in beeld komt rijden op een fatbike. Aangever heeft bevestigd dat hij die persoon is. Ongeveer 20 seconden later komen twee personen aanrijden op een fatbike. Degene aan het stuur is gekleed in het grijs en degene achterop in het zwart. [medeverdachte] heeft bevestigd dat hij de persoon is die achter op de fatbike zit en aangever heeft verklaard dat dit de twee personen zijn die zijn fatbike hebben gestolen. Op camerabeelden op een later tijdstip is te zien dat er kort achter elkaar twee personen op een fatbike in beeld komen rijden. Een van hen (de eerste persoon die in beeld komt rijden) is gekleed in het grijs en een van hen (de tweede persoon die in beeld komt rijden) in het zwart.
Verder is er een filmpje aangetroffen op de telefoon van [medeverdachte] van 11 juni 2024 om 15:11 uur, slechts 20 minuten nadat de fatbike zou zijn gestolen. Op dit filmpje zijn twee personen te zien, één gekleed in het zwart en één gekleed in het grijs, die door verbalisanten zijn herkend als [medeverdachte] en verdachte. De jongen in het zwart, [medeverdachte] , zegt op het filmpje “We komen net terug van Hoogerheide, Fatbike genakt, kanker [bijnaam] (fonetisch)”. Vervolgens legt hij zijn rechterarm om de nek van een jongen gekleed in het grijs. De rechtbank begrijpt dat met ‘genakt’ wordt bedoeld ‘gestolen’ en dat met ‘ [bijnaam] ’ wordt bedoeld [verdachte] . De rechtbank leidt uit dit filmpje af dat er in Hoogerheide een fatbike is gestolen en dat [medeverdachte] en verdachte daarbij betrokken waren.
Omdat de verklaring van aangever wordt ondersteund door ander bewijs, gaat de rechtbank uit van wat volgens zijn verklaring is gebeurd, ook voor wat betreft het geweld. Hoewel het gebruik van het geweld op zichzelf niet wordt ondersteund door ander bewijs, is de rechtbank van oordeel dat het hiervoor genoemde steunbewijs niet in een te ver verwijderd verband staat ten opzichte van de verklaring van aangever en dus steun biedt voor zijn verklaring in het geheel. De rechtbank stelt dus vast dat de fatbike van aangever is gestolen door middel van geweld.
Ten aanzien van het verweer over het ontbreken van zichtbaar letsel ten tijde van de aangifte (zoals door de verbalisant is genoteerd), overweegt de rechtbank als volgt. De aangifte vond plaats op 11 juni 2024 om 15:21 uur, dus ongeveer 20 minuten nadat de fatbike zou zijn gestolen. Gelet op de aard van het gebruikte geweld (er is met platte hand geslagen tegen het hoofd en met vuisten in de buik, waarbij er niet is verklaard dat er met kracht is geslagen) acht de rechtbank mogelijk dat ten tijde van de aangifte – heel kort na het incident – (nog) geen letsel zichtbaar was bij aangever. De rechtbank ziet het ontbreken van zichtbaar letsel ten tijde van de aangifte in die zin daarom niet als een ontlastende omstandigheid.
Medeplegen?
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van [medeverdachte] en verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. [medeverdachte] en verdachte zijn samen achter aangever aan gefietst. Zij hebben aangever aangesproken en hem vervolgens samen omsingeld door voor en achter hem te gaan staan. [medeverdachte] heeft aangever bij de keel gepakt, hem in de bosjes geduwd en meermalen geslagen. Vervolgens is de fatbike van aangever meegenomen en zijn [medeverdachte] en verdachte weggefietst, ieder op één fatbike, waaronder die van aangever. Ongeveer 10 minuten daarna is een filmpje opgenomen waarop zowel [medeverdachte] en verdachte te zien zijn, waarop wordt gezegd dat er een fatbike is ‘genakt’ en waarbij de naam van verdachte wordt genoemd. Hoewel verdachte volgens aangever geen geweld heeft gebruikt, is niet gebleken dat verdachte zich op enig moment heeft gedistantieerd van wat er gebeurde. Integendeel, verdachte is tijdens en na de geweldshandelingen bij de medeverdachte gebleven en is vervolgens samen met deze medeverdachte weggegaan onder medeneming van de fatbike van aangever.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] en verdachte zich samen schuldig hebben gemaakt aan diefstal van de fatbike van aangever door middel van geweld.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 juni 2024 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht tezamen en in vereniging met een ander een fatbike die aan [aangever] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door:
- die [aangever] te omsingelen,
- die [aangever] bij de keel vast te pakken en
- die [aangever] in de bosschages te duwen en
- die [aangever] meermalen tegen het
hoofd en het lichaam te slaan;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 93 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast vordert de officier van justitie een werkstraf van 100 uur, te vervangen door 50 dagen jeugddetentie. Als strafverzwarende omstandigheid is meegewogen dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor het feit.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om aan verdachte een beperkte werkstraf op te leggen. Verdachte heeft al tien maanden lang in een streng schorsingstoezicht gelopen, met huisarrest. Daarnaast moet rekening worden gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Indien een voorwaardelijke straf wordt opgelegd, wordt verzocht dit in de vorm van een voorwaardelijke werkstraf te doen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich op klaarlichte dag samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld (straatroof). Zij hebben de fatbike van aangever gestolen en daarbij geweld gebruikt. Aangever is geslagen tegen zijn hoofd, arm en buik. Dit is een ernstig feit. Verdachte heeft met zijn handelen geen respect getoond voor het eigendom van aangever en inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Naast dat dergelijke feiten impact hebben op het slachtoffer, maken dit soort feiten ook in het algemeen een forse inbreuk op de rechtsorde en zorgt het voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte recent meermalen is veroordeeld, onder meer voor een vermogensfeit. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing in verband met een veroordeling van deze rechtbank van 22 november 2024 en de strafbeschikking van 8 februari 2025.
De voorlopige hechtenis van verdachte is op 22 januari 2025 geschorst. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden opgelegd. Op [geboortedag] 2025 zijn die voorwaarden aangevuld met een huisarrest, dat tot op heden nog steeds geldt. Verdachte en ook de moeder van verdachte hebben ter zitting toegelicht dat zij dit als streng en zwaar hebben ervaren. Op 27 oktober 2025 is verdachte aangehouden in verband met het overtreden van de bijzondere voorwaarden. Op 28 oktober 2025 is hij in vrijheid is gesteld, omdat hij niet ten spoedigste is voorgeleid aan de rechter-commissaris.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad van 15 juli 2025 en de aanvulling op het rapport die ter zitting is gegeven. Hieruit volgt dat de Raad met name de combinatie van de drang bij verdachte om snel veel geld te willen verdienen en het ontbreken van zicht op zijn sociale netwerk en zijn rol hierin zeer zorgelijk vindt. Verdachte lijkt niet onder de indruk van autoriteiten, lijkt zich sociaal wenselijk op te stellen en lijkt er alles aan te doen om onder zaken uit te komen. Ten tijde van het onderzoek van de Raad is verdachte opgepakt in verband met een verdenking van het uithalen van containers. Dit alles maakt dat de Raad zich ernstige zorgen maakt over de kans op herhaling. De beschermende factoren zijn ten opzichte van het vorige Raadsonderzoek afgenomen. Verdachte is voortijdig gestopt met zijn opleiding waardoor hij geen zinvolle dagbesteding heeft. Hij heeft geen bijbaan meer. Gelet op de zorgen van de Raad over de kans op herhaling is toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering een passende maatregel. De jeugdreclassering kan meer zicht krijgen op het sociale netwerk van verdachte en zijn rol erin, op de thuissituatie bij beide ouders, op zijn financiën en wat verdachte verder bezig houdt. Gezien de risicofactoren en de houding van verdachte is de Raad van mening dat een Individuele Trajectbegeleiding (ITB), een intensieve vorm van begeleiding door de jeugdreclassering, passend is zodat de jeugdreclassering zeer regelmatig contact met verdachte heeft en streng controleert of de gemaakte afspraken worden nagekomen. De jeugdreclassering stelt samen met verdachte, de ouders en de sociale omgeving van verdachte een plan van aanpak op, op basis waarvan regels worden opgesteld waaraan verdachte zich moet houden. De begeleider controleert dit en de wijkagent kan worden gebruikt als informatiebron en kan ook controlerende taken uitvoeren. Ook kunnen zij waar nodig de schoolgang en hulpverlening monitoren en bijsturen. Blijkens het haalbaarheidsonderzoek van de jeugdreclassering kan ITB Harde Kern worden ingezet. Naast deze begeleiding is een onvoorwaardelijke werkstraf een passende straf. Verdachte heeft een heldere en duidelijke boodschap nodig dat delictgedrag directe negatieve consequenties voor hem heeft. Omdat het een zwaar delict betreft en er sprake is van een delictgeschiedenis, adviseert de Raad tevens een voorwaardelijke jeugddetentie. Dit kan als stevige stok achter de deur gelden en eraan bijdragen dat verdachte aan zijn houding gaat werken en ervoor gaat zorgen dat hij genoegen neemt met de financiële middelen die hij binnen de pro-sociale setting kan verdienen. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf met een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte onderwijs volgt tot hij zijn startkwalificatie behaalt en zijn medewerking verleent aan de module ITB Harde Kern vanuit de jeugdreclassering, met toezicht van Jeugdbescherming Brabant te Etten-Leur. De Raad kan zich erin vinden dat tevens als bijzondere voorwaarde wordt toegevoegd dat verdachte meewerkt aan ambulante begeleiding van Stichting OpenDoor. De proeftijd kan worden bepaald op twee jaar.
De jeugdreclassering heeft ter zitting aangegeven dat zij zich zorgen maakt over verdachte en de delicten waarbij hij betrokken is geweest. Er is een patroon zichtbaar waarbij hij wordt verdacht van strafbare feiten waarbij hij niet alleen betrokken was. De jeugdreclassering krijgt hier weinig zicht op en evenmin op de contacten die hij heeft. De jeugdreclassering heeft zorgen over die contacten van verdachte en of hij ingezet wordt voor het uitvoeren van strafbare feiten. Tot oktober 2025 heeft verdachte het goed gedaan binnen het strakke kader van het toezicht van de jeugdreclassering. Hij kwam afspraken in het algemeen goed na. Er is nagedacht over het versoepelen van het toezicht, maar toen kwam de verdenking in de Belgische zaak. De dagbesteding bij Stichting OpenDoor is in overleg gestopt, omdat het niet meer kon bieden waaraan verdachte behoefte had. Hij is aangenomen voor een nieuwe opleiding en zal in februari 2026 starten. Er is met verdachte afgesproken dat hij zorgt voor een zinvolle dagbesteding tot hij weer start met school. Hij zal vrijwilligerswerk gaan doen. Het contact met de begeleider van Stichting OpenDoor is heel waardevol en zou wel door moeten blijven gaan. Een ambulant traject bij Stichting OpenDoor zou daarom als bijzondere voorwaarde toegevoegd moeten worden. De jeugdreclassering is het voor het overige eens met het advies van de Raad.
Straf
Gelet op de aard en ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, acht de rechtbank passend dat aan verdachte een werkstraf wordt opgelegd voor de duur van 80 uur, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie als verdachte de werkstraf niet goed uitvoert, en een voorwaardelijke jeugddetentie van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de lange duur van het schorsingstoezicht, waarbij verdachte zich ook langere tijd aan een streng huisarrest heeft moeten houden en komt gelet daarop en gelet op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen, op een lagere straf uit dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht een stevige stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie van belang om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en het opleggen van bijzondere voorwaarden met jeugdreclasseringstoezicht mogelijk te maken. Gelet op de hiervoor omschreven zorgen over verdachte, die de rechtbank onderschrijft, acht de rechtbank van belang dat er sprake is van intensief toezicht in het kader van de module ITB Harde Kern om verdachte verder te begeleiden, om zo het risico op recidive waar mogelijk te verkleinen. De rechtbank zal daarnaast als voorwaarden opleggen dat verdachte mee moet (blijven) werken aan ambulante begeleiding van Stichting OpenDoor.

7.De vordering van de benadeelde partij

Mevrouw [naam] vordert als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon, de benadeelde partij [aangever] , een schadevergoeding van € 1.900,00. Hiervan bestaat € 1.150,00 uit materiële schade en € 750,00 uit immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan diefstal met geweld van de fatbike van de benadeelde partij. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegen de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade als gevolg van dit onrechtmatig handelen te vergoeden.
De materiële schadeDe benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.150,00 als vergoeding voor de gestolen fatbike inclusief voetsteuntjes, achterzitje, slot en alarm. Ter onderbouwing van deze vordering heeft de benadeelde partij twee stukken toegestuurd waaruit blijkt dat een fatbike kan worden gekocht voor € 799,00 of € 949,00. De verdediging heeft deze schade betwist door aan te voeren dat er te weinig gegevens over de fatbike bekend zijn. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk wat er is betaald voor de fatbike en hoe lang deze in gebruik is geweest.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel vast staat dat er schade is omdat de fatbike is gestolen, kan de rechtbank de omvang van de schade niet vaststellen, ook niet door gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank heeft namelijk te weinig aanknopingspunten om (door middel van schatting) de omvang van de schade, de dagwaarde van de fatbike met toebehoren, te kunnen bepalen. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk hoe oud de fatbike is. De vaststelling van de dagwaarde van de fatbike met toebehoren vergt nader onderzoek dat naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De immateriële schadeDe benadeelde partij vordert verder een bedrag van € 750,00 als vergoeding voor immateriële schade. De wettelijke vertegenwoordiger van de benadeelde partij stelt daartoe dat de benadeelde partij dagenlang slecht heeft geslapen, hoofdpijn heeft en angstig is. De verdediging betwist deze schade betwist en voert aan dat uit het dossier van de politie blijkt dat de benadeelde partij zelf heeft verklaard dat hij niet veel last meer heeft van het gebeurde en geen reden heeft om bang te zijn.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. [1] De benadeelde partij heeft onvoldoende onderbouwd dat hij letsel heeft of op andere wijze in de persoon is aangetast, temeer nu de benadeelde in zijn verklaring bij de politie een maand na het feit heeft gezegd dat hij eigenlijk geen last heeft van wat er is gebeurd en geen reden heeft om bang te zijn. De aard en de ernst van de normschending brengen met de huidige informatie niet mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor hem zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zonder concrete gegevens. Daarbij komt dat (de vertegenwoordiger van) de benadeelde partij niet ter zitting is verschenen om hierover een nadere toelichting te geven. De vaststelling daarvan vergt nader onderzoek dat naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Niet-ontvankelijkDe conclusie is dat de benadeelde partij in niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan het hebben en houden van passende dagbesteding, namelijk in de vorm van het volgen van onderwijs tot hij zijn startkwalificatie heeft behaald, of – zolang onderwijs nog niet is gestart of wanneer hij zijn startkwalificatie heeft behaald - in de vorm van stage of (vrijwilligers)werk;
* dat verdachte meewerkt aan begeleiding door Stichting OpenDoor;
* dat verdachte zijn medewerking verleent aan toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering en gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd in het kader van de module Intensieve Trajectbegeleiding Harde Kern (ITB Harde Kern);
- van
rechtswege geldende voorwaardendaarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt Jeugdbescherming Brabant te Etten-Leur, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 dagen;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. G.H. Nomes en mr. B. Akdikan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 27 november 2025.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 11 juni 2024 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een fatbike, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever] , in
elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [aangever] te omsingelen,
- die [aangever] bij de keel/nek vast te pakken en/of te knijpen,
- die [aangever] in de bosschages te duwen en/of
- die [aangever] meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het
hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek.