ECLI:NL:RBZWB:2025:8320

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
02-222896-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van (verlengde) uitvoer van ongeveer 2 kilogram heroïne van Nederland naar Frankrijk met inachtneming van de jonge leeftijd van de verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de (verlengde) uitvoer van ongeveer 2 kilogram heroïne. De verdachte, geboren in 2006, was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat het voor een buitenlander zwaarder is om een straf in Nederland uit te zitten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 november 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met anderen ongeveer twee kilo heroïne had uitgevoerd, vervoerd en aanwezig had gehad. De rechtbank oordeelde dat de bewijsmiddelen voldoende waren om de verdachte schuldig te verklaren aan de verlengde uitvoer van heroïne. De verdediging voerde aan dat de politie onrechtmatig had gehandeld tijdens de controle, maar de rechtbank verwierp dit verweer.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat hij betrokken was bij de uitvoer van drugs en dat hij samenwerkte met anderen. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte geen grote rol had in het criminele circuit, maar dat zijn handelen wel bijdroeg aan de drugshandel. De rechtbank legde een straf op die rekening hield met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en de impact van een straf in Nederland.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-222896-25
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 november 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [locatie] ,
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 november 2025, waarbij officier van justitie mr. D.E. van Hout en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte met anderen ongeveer twee kilo heroïne heeft uitgevoerd, vervoerd en aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van ongeveer twee kilo heroïne.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Primair was het handelen van de politie onrechtmatig.
Subsidiair sluiten de feiten en omstandigheden op grond van het dossier niet uit dat Breda de eindbestemming was van de aangetroffen heroïne. Daarmee vervalt het bewijs voor verlengde uitvoer en moet op dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspraak volgen.
Meer subsidiair heeft verdachte geen wetenschap gehad van de heroïne in de auto. Ook van het vervoeren en aanwezig hebben moet hij daarom worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 12 augustus 2025 samen met [medeverdachte] van Frankrijk naar Nederland is gereden in een Citroën C3 met Frans [kenteken] . Verdachten en het voertuig zijn die avond omstreeks 23.30 uur in [plaats] door de politie gecontroleerd. Zij reden toen richting noorden. Om 0.20 uur die nacht (dus 13 augustus 2025) is het voertuig gesignaleerd in Rotterdam. Rond 1.45 uur heeft de politie verdachten en het voertuig opnieuw gecontroleerd in Zevenbergschen Hoek. Zij reden toen richting zuiden. Daarbij gooide verdachte vier pakketten uit de auto die later aangetroffen zijn, en waarin in totaal ongeveer twee kilo heroïne bleek te zitten. Verdachte was telkens de bestuurder, [medeverdachte] passagier.
(On)rechtmatig verkregen bewijs
De raadsman voert aan dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim bij de controle in [plaats] , dat bewijsuitsluiting tot gevolg moet hebben . Hij voert daartoe aan dat er feitelijk geen sprake is geweest van een controle, maar van een staandehouding van verdachte, zonder dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld.. Ook blijkt niet uit het proces-verbaal van bevindingen dat verdachte op grond van een andere politietaak van de weg is gehaald, zoals een controle in het kader van de Wegenverkeerswet. Het was aan de verbalisant om duidelijk te maken waarom hij vond dat verdachte en zijn bijrijder voor korte tijd in hun vrijheid konden worden beperkt. Het als zodanig handelen van de politie was onrechtmatig, waardoor alles wat daarop volgde ook als onrechtmatig heeft te gelden . Meer specifiek gaat het dan om de melding bij het kentekenregistratiesysteem (hierna: ANPR), de ANPR-hit, de daaropvolgende (tweede) staandehouding en de vondst van de heroïne.
De rechtbank oordeelt over dit verweer als volgt.
De verbalisant die de controle te [plaats] uitoefende, vermeldt in het proces-verbaal dat hij werkzaam is bij de politie en op dat moment belast was met de algemene surveillance op de hoofdwegen. In samenhang daarmee staat bij het vervolg van de bevindingen het woord “controle” genoemd, wat ook terugkomt in andere processen-verbaal. Hoewel de grondslag van de bevoegdheden explicieter geduid had kunnen worden, bijvoorbeeld door vermelding van de Wegenverkeerswet, volgt uit de aangehaalde context genoegzaam dat er is gehandeld op grond van de algemene controlebevoegdheden die een politieambtenaar heeft op grond van de Wegenverkeerswet Er is derhalve geen sprake van onrechtmatigheid en om die reden evenmin van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het verweer op dit punt wordt daarom verworpen.
Eindbestemming
De raadsman betoogt dat verdachte de gevonden drugs moest afleveren in Breda, en dat derhalve de verlengde uitvoer niet bewezen kan worden. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
Verdachte heeft direct na zijn aanhouding bij de politie verklaard dat hij in opdracht van iemand anders heen en weer naar Nederland moest rijden en het pakket naar een adres in Frankrijk moest brengen. Verdachte had verder €5.500,- bij zich in coupures die gevouwen waren op een wijze, zoals gebruikelijk in het criminele circuit en was direct zichtbaar dat aan het dashboard kappen loszaten. Ook zou hij in zijn navigatie een adres in Antwerpen hebben ingesteld, om daar in een hotel te slapen en de volgende dag terug te rijden naar Frankrijk. Pas ruim vijf weken later heeft verdachte verklaard dat hij “het moest afgeven in Breda”. Verdachte heeft geen verifieerbaar adres in Breda genoemd. Daarmee is het verweer onvoldoende onderbouwd, en zal de rechtbank het daarom reeds verwerpen.
Wetenschap en opzet
De raadsman voert aan dat verdachte geen wetenschap had dat de aangetroffen pakketten heroïne bevatten. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij van een kennis de opdracht heeft gekregen om vanuit Frankrijk heen en weer naar Nederland te reizen. Hij kon daarmee een forse (gok)schuld vereffenen. Hij leende daartoe een auto van weer iemand anders. Ook had hij 5.500 euro bij zich, welk geld toebehoorde aan zijn Franse opdrachtgever. Als verdachte zou worden aangehouden door de politie, moest hij zich volgens zijn opdrachtgever samen met medeverdachte voordoen als koppel en verklaren dat zij een week zouden gaan doorbrengen in Amsterdam. Verdachte heeft die instructie bij de controle in [plaats] ook opgevolgd. In werkelijkheid was het echter helemaal niet de bedoeling om naar Amsterdam te gaan of een week in Nederland te blijven. Het meegekregen cashgeld moest in Rotterdam aan een onbekende man worden afgegeven, die aan verdachte een tas zou overhandigen. In die tas zaten volgens verdachte grote dingen, maar naar de inhoud ervan zou hij verder niet hebben gekeken. Wel werd aan verdachte verteld dat hij bij een politiecontrole de tas uit het raam moest gooien. Ook die instructie heeft verdachte bij de controle in Zevenbergschen Hoek daadwerkelijk opgevolgd. Bij die controle bleek niet alleen dat het ging om twee kilo heroïne, maar ook dat delen van het dashboard van het geleende voertuig loszaten. Verdachte heeft bij verschillende gelegenheden ook vage, zeer wisselende en onderling tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Daarbij heeft verdachte ervoor gekozen om geen namen, adressen of andere concrete gegevens te noemen, waardoor zijn verklaring niet of onvoldoende verifieerbaar is. Op grond van deze feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat verdachte wist dat in de pakketten drugs zaten,
Medeplegen
Door verdachte is bij herhaling verklaard dat hij van iemand de opdracht heeft gekregen om heen en weer naar Nederland te rijden. Daartoe heeft iemand anders een auto ter beschikking gesteld. De Franse opdrachtgever heeft aan verdachte een contant geldbedrag meegegeven en zou hem bovendien een schuld kwijtschelden. Eenmaal in Nederland werd door weer iemand anders het geld in ontvangst genomen en de tas met drugs overhandigd. Verdachte ontving naar eigen zeggen telkens via sociale media berichten van de verschillende personen of stond anderszins met hen in verbinding. Het doel was telkens om het geld en de tas van de ene plek naar een andere te brengen. Daarmee kan worden gesproken van een bewuste en nauwe samenwerking met andere personen en kan het medeplegen bewezen worden verklaard.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 13 augustus 2025 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 2.000 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Bij een strafoplegging vraagt de verdediging om maatwerk met inachtneming van het gegeven dat het om een jonge buitenlandse verdachte gaat, die geen grote rol heeft gehad in het criminele circuit. Er moet daarom niet worden aangesloten bij het uitgangspunt van een gevangenisstraf van 24 maanden, maar als stok achter de deur een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) uitvoer van heroïne. Het is algemeen bekend dat harddrugs sterk verslavend zijn en ernstige schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast gaat de productie van en handel in verdovende middelen veelal gepaard met andersoortige criminaliteit. Hoewel verdachte geen grote rol in het geheel lijkt te hebben, heeft hij hieraan met zijn handelen wel bijgedragen en heeft hij zich laten leiden door eigen financieel gewin in de vorm van kwijtschelding van een schuld. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij in Frankrijk weliswaar eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, waaronder zelfs voor feiten gerelateerd aan drugs, maar niet voor soortgelijke (Opiumwet)feiten. In Nederland heeft verdachte geen strafblad.
De rechtbank houdt bij de strafbepaling rekening met eerdere uitspraken in soortgelijke gevallen en met de landelijk geldende oriëntatiepunten voor de strafmaat. Zij neemt echter niet de daar gestelde 24 maanden als uitgangspunt. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte namelijk rekening met het feit dat hij relatief jong is en dat het voor hem als buitenlander bovendien zwaarder is om een straf te moeten uitzitten in de Nederlandse gevangenis. Gelet op het ernst van de feit kan niet volstaan worden met een andere straf dan een gevangenisstraf. Wel zal de rechtbank een groot deel voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst weer dergelijke feiten te plegen.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat het passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van 2 jaren. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K.J. van der Wal, voorzitter,
en mrs. C.H.W.M. Sterk en W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en uitgesproken op de openbare zitting op 26 november 2025.
Mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.