4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding onderzoek Pamukkale
Op 1 november 2022 werd het opsporingsonderzoek Pamukkale gestart. Dit onderzoek richtte zich op de invoer van verdovende middelen binnen Nederlands grondgebied en witwassen. Dit onderzoek is gestart naar aanleiding van verstrekte TCI informatie dat [medeverdachte 1] samen met anderen betrokken zou zijn bij de invoer van grote hoeveelheden cocaïne via verschillende havens. Hij zou in een partij cocaïne van tientallen miljoenen euro’s hebben geïnvesteerd. [medeverdachte 1] zou de verdiensten investeren in panden in Marbella die hij veelal op naam zou zetten van zijn zoon. Gebleken was ook dat [medeverdachte 2] , de zoon van [medeverdachte 1] , in het onderzoek TELEAC op 1 augustus 2022 was aangehouden op grond van een verdenking van de handel in harddrugs en witwassen. Uit dit onderzoek was naar voren gekomen dat [medeverdachte 2] over deze handel en het overbrengen van grote contante geldbedragen naar Marbella contact had met medeverdachten. Uit het verdere onderzoek bleek dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] contact hadden met [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] , vermoedelijk in het kader van onder meer overtredingen van de Opiumwet, overtredingen van de Geneesmiddelenwet en witwassen. Dit heeft in dit onderzoek voor alle voornoemde personen tot diverse verdenkingen van strafbare feiten geleid.
Rechtmatigheid en betrouwbaarheid van het verkregen bewijs
De rechtbank is van oordeel dat de Exclu-data rechtmatig zijn verkregen en verwerkt, waarbij de fundamentele grondrechten en elementaire rechtsbeginselen gewaarborgd zijn. De rechtbank heeft de Exclu-berichten dan ook voor het bewijs gebruikt, waarbij zij, zoals door de verdediging is bepleit, in aanmerking heeft genomen dat er voorzichtigheid in acht moet worden genomen bij de interpretatie en duiding van de Exclu-berichten nu deze in het dossier niet volledig zijn. Dat de berichten onvolledig zijn betekent dat er behoedzaamheid moet worden betracht bij de interpretatie en duiding ervan, maar maakt de berichten die er zijn niet minder of onbetrouwbaar. Ook wanneer het bewijs – naast de bekennende verklaring van verdachte – in belangrijke mate steunt op de Exclu-berichten, zoals met name bij feit 1, is voldoende (steun)bewijs aanwezig. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de Exclu-berichten ook elkaar ondersteunen. Er is immers sprake van verschillende gesprekken van niet alleen verdachte met andere Exclu-gebruikers maar ook van andere Exclu-gebruikers onder elkaar en van groepsgesprekken met verschillende Exclu-gebruikers. Het gaat dus om meerdere gesprekken over meerdere dagen en op verschillende tijdstippen waarin over verschillende onderwerpen wordt gesproken en waarbij ook afbeeldingen worden gestuurd.
Identificatie versleutelde Exclu-berichten en nicknames
Uit het onderzoek 26Lytham is naar voren gekomen dat [medeverdachte 1] gebruik zou maken van de cryptodienst Exclu via het account [nummer 1] ( [nickname 1] ) en dat hij via deze cryptodienst contact had met de volgende Exclu-accounts:
[nummer 2] ( [nickname 2] ) en [nummer 3] ( [nickname 3] )
[nummer 4] ( [nickname 4] ) en [nummer 5] ( [nickname 5] )
[nummer 6] ( [nickname 6] ) en [nummer 7] ( [nickname 7] )
[nummer 8] ( [nickname 8] ) en [nummer 9] ( [nickname 9] )
[nummer 10] ( [nickname 10] ) en [nummer 11] ( [nickname 11] )
[nummer 12] ( [nickname 12] ) en [nummer 13] ( [nickname 13] )
[nummer 14] ( [nickname 14] )
[nummer 15] ( [nickname 15] ) en [nummer 16] ( [nickname 16] )
[nummer 17] ( [nickname 17] ) en [nummer 18] ( [nickname 18] )
[nummer 19] ( [nickname 19] )
[nummer 20] ( [nickname 20] )
[nummer 21] ( [nickname 21] )
[nummer 22] ( [nickname 22] )
Verdachte (hierna ook [verdachte] genoemd) heeft bekend dat hij gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 6] ( [nickname 6] ) en [nummer 7] ( [nickname 7] ).
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank ten aanzien van de Exclu-accounts voorts vast dat:
- [medeverdachte 1] gebruik heeft gemaakt van het Exclu-account [nummer 1] ( [nickname 1] ) en van Exclu-accounts [nummer 17] ( [nickname 17] ) en [nummer 14] ( [nickname 14] );
- [medeverdachte 2] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 2] ( [nickname 2] ), [nummer 8] ( [nickname 8] ) en [nummer 9] ( [nickname 9] );
- [medeverdachte 3] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 4] ( [nickname 4] ) en [nummer 5] ( [nickname 5] );
- [medeverdachte 4] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 15] ( [nickname 24] ) en [nummer 16] ( [nickname 16] );
- [medeverdachte 5] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 10] ( [nickname 10] ) en [nummer 11] ( [nickname 11] );
- [medeverdachte 6] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 12] ( [nickname 12] ) en [nummer 20] ( [nickname 20] );
- [medeverdachte 8] gebruik heeft gemaakt van het Exclu-account [nummer 22] ( [nickname 22] );
- [medeverdachte 9] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 21] ( [nickname 21] ) en [nummer 19] ( [nickname 19] );
- [medeverdachte 10] gebruik heeft gemaakt van het Exclu-account [nummer 18] ( [nickname 18] );
- [medeverdachte 11] gebruik heeft gemaakt van het Exclu-account [nummer 23] ( [nickname 23] );
- [medeverdachte 7] vanaf 22 november 2022 het Exclu-account [nickname 10] heeft overgenomen en in gebruik heeft gehad.
Bij het bespreken van de aan verdachte verweten feiten zal de rechtbank volstaan met het vermelden van de namen van verdachten wanneer een Exclu-gesprek wordt aangehaald.
Correctie weergegeven datum en tijd van verzonden Exclu-berichten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de weergegeven tijdstippen bij alle Exclu-berichten in het dossier in de kolom "datum en tijd" zijn weergegeven in UTCtijd. Dat betekent dat er voor de Nederlandse tijdstippen tijdens de wintertijd één uur bij opgeteld moet worden en tijdens de zomertijd twee uren.
Feit 1
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van Opiumwetfeiten die zien op het verhandelen van 302, 200 en 70 kilogram cocaïne. De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaringen van verdachte, van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het afleveren, verstrekken en vervoeren van respectievelijk 302 kilo, 200 kilo en 70 kilo cocaïne.
Feit 2
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of [verdachte] zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van een geldbedrag van € 1.450.000,- en een geldbedrag van € 1.000.000,-.
Over de € 1.450.000,- overweegt zij dat uit de Exclu-berichten blijkt dat [medeverdachte 2] op 9 december 2022 in de ochtend in een groepschat met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [verdachte] laat weten dat er diezelfde dag geld in Enschede moet worden opgehaald. In de middag laat hij in diezelfde groepschat weten dat er nog drie ritten gemaakt moeten worden om geld op te halen. Omdat [medeverdachte 3] op een bepaalde dag niet kan, zegt [medeverdachte 2] tegen [verdachte] dat hij het dan op die dag even moet overpakken mocht de rit op die dag komen te vallen. [verdachte] gaat daarmee akkoord. Dit blijkt uiteindelijk niet nodig te zijn. Uit de berichten blijkt dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 9, 12 en 15 december 2022 naar Enschede zijn gereden om het geld op te halen. [medeverdachte 3] heeft hierbij de Mercedes Sprinter van [verdachte] gebruikt om het geld in te vervoeren. [medeverdachte 4] reed ter controle en beveiliging mee. Op 14 december 2022 laat [medeverdachte 2] aan [verdachte] weten dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] de volgende dag misschien geld komen brengen en vraagt of hij dat dan wil aanpakken. Hiermee gaat [verdachte] akkoord. Vervolgens is op 15 december 2022 ook gezien dat [medeverdachte 3] , nadat hij heeft aangegeven dat hij ‘het’ heeft met de Mercedes Sprinter uit Enschede met een tussenstop op het adres van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar het terrein van [verdachte] is gereden.
Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] op de hoogte was van de geldtransporten die hebben plaatsgevonden. Hij heeft hiervoor zijn bus uitgeleend en hij was bereid [medeverdachte 3] te vervangen wanneer dat nodig mocht zijn. Daarmee heeft verdachte weliswaar een bijdrage geleverd aan deze geldtransporten, maar dit was naar het oordeel van de rechtbank geen materiële of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht om van medeplegen van het voorhanden hebben en verwerven van het geld gedurende die transporten te kunnen spreken.
Uit het dossier lijkt nog te volgen dat het op 15 december 2022 in Enschede opgehaalde geldbedrag bij [verdachte] op het terrein van [verdachte] in een loods is uitgeladen en daar mogelijk is gestasht. In dat geval zou [verdachte] het geld op dat moment voorhanden hebben gehad en hebben verhuld wie de daadwerkelijke eigenaar is. De rechtbank kan echter op basis van de bewijsmiddelen met onvoldoende zekerheid vaststellen of het geld daadwerkelijk op het adres van [verdachte] is achtergelaten, nu de observatie direct na het daar arriveren van [medeverdachte 3] met de Sprinter is gestopt. In een Exclu-gesprek heeft [medeverdachte 2] aangegeven dat hij [verdachte] nog laat weten of het papieren brengen door ‘ [nickname 25] en [nickname 26] ’ doorgaat, maar hij komt daar vervolgens niet meer op terug. Om de voorgaande redenen spreekt de rechtbank verdachte vrij van het medeplegen van witwassen van het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag van € 1.450.000,-.
Ten aanzien van het witwassen van de € 1.000.000,- blijkt uit de Exclu-berichten dat [verdachte] geen deelnemer was aan de groepschat over het transport van dit geldbedrag. Wel blijkt daaruit dat [medeverdachte 4] hiervoor een grijze bus van [verdachte] heeft gebruikt. Verder is [verdachte] na de inval in Amsterdam door [medeverdachte 1] gevraagd zijn bus te controleren op trackers waarop [verdachte] later aan hem liet weten dat hij niets heeft gevonden.
Op grond van het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat [verdachte] voorafgaand aan het geldtransport van € 1.000.000,- daarvan wetenschap had. Dit betekent dat reeds hierom de strafrechtelijke betrokkenheid van [verdachte] bij dit geldtransport (in de zin van medeplegen) niet kan worden bewezen. De rechtbank spreekt [verdachte] daarom ook vrij van het medeplegen van witwassen van dit geldbedrag.
Dit betekent dat verdachte van feit 2 integraal zal worden vrijgesproken.
Feit 3
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van overtreding van de Geneesmiddelenwet met betrekking tot 300, 600, 525, 425, 525 en 1.700 kilogram ketamine. De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich hieraan samen met anderen schuldig heeft gemaakt. De rechtbank overweegt hierover nog het volgende.
Werkzame stof of geneesmiddel
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft geconcludeerd dat de op 3 februari 2023 aan [woonadres] aangetroffen ketamine voldoet aan de omschrijving van het begrip werkzame stof als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder x.1, van de Geneesmiddelenwet (verder: Gnw). Diezelfde Inspectie heeft vastgesteld dat aan geen van de betrokken verdachten een registratie als bedoeld in de Gnw is verleend. Gelet hierop is de rechtbank met de officieren van justitie van oordeel dat er sprake is van een werkzame stof in de zin van artikel 38 lid 1 Gnw.
Dat er sprake is van een geneesmiddel in de zin van artikel 40 Gnw is niet gebleken. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de onder feit 3 cumulatief tenlastegelegde overtreding van artikel 40 Gnw.
Gedragingen
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande dat de gedragingen van de verdachten ten aanzien van de 300, 500, 525, 424 en 525 kilogram neerkomen op het (doen) ophalen van de ketamine bij een farmaceutisch bedrijf in Duitsland en er vervolgens voor zorgen dat deze op de stashlocatie bij verdachte in De Heen in Nederland terechtkomt. Dit transporteren van Duitsland naar Nederland kan echter niet als invoer worden gekwalificeerd. De Geneesmiddelenwet verstaat hieronder immers het vanuit een derde land binnen het grondgebied van Nederland brengen van geneesmiddelen of werkzame stoffen (artikel 1 lid 1 sub hh Gnw). Uit diezelfde wet blijkt dat met een derde land wordt bedoeld een land, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie (of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte). Nu Duitsland lid is van de Europese Unie is hiervan geen sprake. Artikel 38 van de Gnw verbiedt ook het zonder registratie binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen van werkzame stoffen, maar deze gedraging is bij dit deel van feit 3 niet tenlastegelegd. Voor uitvoer geldt omgekeerd geredeneerd overigens hetzelfde, maar van het naar een ander land transporteren van de ketamine is niet gebleken. Evenmin is gebleken van bereiden of verhandelen. De gedragingen van de verdachten kunnen naar het oordeel van de rechtbank wel als afleveren worden gekwalificeerd, nu de Geneesmiddelenwet hieronder verstaat het anders dan door terhandstelling of uitvoer leveren van geneesmiddelen of werkzame stoffen.
Tot slot kan het voorhanden hebben van de bij verdachte aangetroffen 1.700 kilogram ketamine worden gekwalificeerd als het in voorraad hebben daarvan.
Medeplegen van feit 1 en 3
De (materiële) bijdrage van verdachte aan de transporten van cocaïne en ketamine kan worden omschreven als (leider van) het logistieke centrum van de groep. Verdachte nam het laatste stuk van de ketamine-transporten voor zijn rekening door deze naar zijn terrein te rijden zodat de stashlocatie op zijn terrein geheim zou blijven. Met de aanwezigheid van die stashlocatie had hij toegang tot en zicht op de voorraad ketamine. De cocaïne werd vanuit de stashlocatie(s) naar zijn terrein gebracht, voordat de cocaïne werd afgeleverd aan de afnemers daarvan. Verdachte was ook betrokken bij het samenstellen van cocaïne-leveringen en het vacumeren daarvan en het ompakken van de ketamine. Voorts stelde hij vervoersmiddelen beschikbaar. Verdachte nam aldus niet alleen deel aan de gezamenlijke uitvoering van de feiten, maar was door het faciliteren van de transporten en de voorraden het logistieke hart van de groep. Hij had hiermee een zeer belangrijke rol en een vertrouwenspositie. Hij stond in direct contact met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , de leiders van de groep. Een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte en de medeverdachten, waarbij de bijdrage van verdachte substantieel is, is daarmee dan ook gegeven. Zijn gedragingen kunnen daarom zowel voor feit 1 als feit 3 worden gekwalificeerd als medeplegen.