ECLI:NL:RBZWB:2025:822

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
C/02/419789 / HA ZA 24-124 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Bosters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van kosten in het kader van een niet tot stand gekomen samenwerkingsovereenkomst

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2]. De zaak betreft een vordering van [eiseres] tot betaling van kosten die zijn gemaakt in het kader van een beoogde samenwerking die uiteindelijk niet tot stand is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen samenwerkingsovereenkomst is gesloten, maar dat er wel handelingen zijn verricht ter voorbereiding van de samenwerking. De rechtbank oordeelt dat alleen de materiaalkosten voldoende onderbouwd zijn en dat [gedaagde sub 1] gehouden is om de helft van de factuur te voldoen. De vordering van [eiseres] tot betaling van huur en personeelskosten is afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is voor de gemaakte afspraken. De rechtbank heeft [gedaagde sub 1] veroordeeld tot betaling van € 20.116,25, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de beslag- en proceskosten toegewezen. De overige vorderingen zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/419789 / HA ZA 24-124
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [plaats 2] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J.C. Mosselman,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

te Huijbergen,
2.
[gedaagde sub 2],
te [plaats 1] ,
gedaagde partijen,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
advocaat: mr. W.H. Lindhout.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 mei 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de akte houdende overlegging productie van [eiseres] met productie 39;
- de mondelinge behandeling van 13 november 2024, waarbij [eiseres] is bijgestaan door mr. Mosselman en mr. M. Jacobs en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn bijgestaan door mr. Y.J. Snoep, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waaraan de spreekaantekeningen van mr. Mosselman en mr. Jacobs zijn gehecht.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] richt zich op het leveren van diensten in de gezondheidszorg.
2.2.
[gedaagde sub 1] richt zich op de ontwikkeling van voedingssupplementen. Haar bestuurder en (enig) aandeelhouder is [B.V. 1] (hierna: [B.V. 1] ). [gedaagde sub 2] is bestuurder en (enig) aandeelhouder van [B.V. 1] .
2.3.
Medio 2022 zijn de CEO van [eiseres] , de heer [CEO eiseres] (hierna: [CEO eiseres] ) en [gedaagde sub 2] met elkaar in contact gekomen en zijn zij met elkaar in gesprek gegaan over een (beoogde) samenwerking.
2.4.
Op 27 juni 2022 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [CEO eiseres] en [gedaagde sub 2] . Naar aanleiding daarvan heeft [CEO eiseres] op 28 juni 2022 [gedaagde sub 2] een e-mail gestuurd, waarin het volgende is opgenomen:

Goed elkaar gister weer gesproken te hebben. De energie zit er bij ons en bij jou goed in. Beide partijen hebben in Covid tijd mooie dingen gedaan, veel geleerd en een sterk netwerk gebouwd. Wij kijken er dan ook naar uit om samen met jou de kansen van een volgende Covid golf te pakken en tegelijk te bouwen aan een langdurige samenwerking waarin er nog veel meer kansen zijn, zoals farmacogenetica en diverse andere thuistests.
Wij zien voor nu twee richtingen om de samenwerking aan te gaan:
1.
[gedaagde sub 2][ [gedaagde sub 2] , toevoeging Rb.]
wordt met een BV voor 50% eigenaar van [B.V. 2] en [eiseres] wordt voor 50% eigenaar van de iso gecertificeerde [B.V. 3] van [gedaagde sub 2] . [B.V. 2] is onze voormalige [B.V. 4] , naast al onze expertise zit ook de software die wij voor het testen en het [B.V. 3] hebben ontwikkeld in deze BV. Onze NEN7510 certificering zit ook op deze BV.
De nieuwe organisatie zouden we [bedrijfsnaam] kunnen noemen, zoals jij gister al deed. Deze nieuwe organisatie heeft alle expertise die we nodig hebben om een prachtig toekomstbestendig en waardevol bedrijf te bouwen: [B.V. 3] , Tech, Sales, Marketing, Operations, HR en Finance. Dit is de richting die onze voorkeur heeft.
2.
We spreken een analyseprijs per PCR test af, die richting kostprijs gaat. Hiervoor valt de winst van het PCR thuistest project in de [B.V. 2] . Ongeveer de helft van de winst van dit project (is afhankelijk van de analyseprijs die we afspreken) gaat via een “side deal” naar een andere BV van [gedaagde sub 2] . We doen dit met een open calculatie zowel de kostprijs die het [B.V. 3] heeft, als de kosten en inkomsten die [B.V. 2] heeft binnen dit PCR thuistest project.
Succes met je meetings deze week, ik hoop dat we onze samenwerking komende tijd concreet kunnen maken.”
2.5.
Op 5 september 2022 heeft opnieuw een bespreking plaatsgevonden tussen [CEO eiseres] en [gedaagde sub 2] . Naar aanleiding daarvan schrijft [CEO eiseres] in zijn e-mail van 7 september 2022 aan [gedaagde sub 2] :

Hi [gedaagde sub 2] ,
Goed je maandag weer gesproken te hebben.
De volgende onderwerpen hebben we besproken:
Een afname tube is geen diagnostisch apparaat dus hoeft de CE markering niet naar home-use te worden aangepast. Dit heeft [gedaagde sub 2] bij twee leveranciers en het RIVM gecheckt.
[leverancier] is over een maand klaar met de antigeentest met barcode die voor begeleid zelftesten gebruikt kan worden. Twee weken transport om in NL te krijgen
[gedaagde sub 2] ontwikkelt het doosje en sleeve voor de “begeleid zelftest”
[gedaagde sub 2] zorgt voor een geschikte [B.V. 3] -locatie; tot de ISO klaar is, kan arts-microbioloog [naam 1] borg staan
[eiseres] / [gedaagde sub 2] : We richten een nieuwe BV op waaruit het [B.V. 3] kan werken. [eiseres] participeert voor 50% en [gedaagde sub 2] participeert voor 50%
De kosten voor het doorontwikkelen van [software] naar software die voor begeleid zelftesten gebruikt kan worden, worden voorgeschoten door [eiseres] .
De kosten voor het opzetten en operabel maken van het nieuwe [B.V. 3] worden voorgeschoten door [gedaagde sub 2]
Zodra het [B.V. 3] winst gaat maken, worden eerst de kosten die [eiseres] en [gedaagde sub 2] hebben voorgeschoten terugbetaald (punt 6 en 7).
Kan jij je in bovenstaande vinden? opmerkingen, aanvullingen?
2.6.
Op 12 februari 2024 is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank aan [eiseres] verlof verleend tot het leggen van conservatoir (derden)beslag, uit hoofde waarvan [eiseres] beslag heeft laten leggen op de bankrekeningen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onder ING Bank.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk zal veroordelen om een bedrag van € 81.406,41 aan [eiseres] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente van € 9.059,18 althans € 1.799,66 tot en met 1 februari 2024 en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 2 februari 2024 tot de dag van volledige betaling;
II. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk zal veroordelen om een bedrag van € 1.589,06 aan buitengerechtelijke incassokosten aan [eiseres] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
III. [gedaagde sub 1] en [eiseres] zal veroordelen in de proceskosten, de beslagkosten van € 2.673,61 en de nakosten, te voldoen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf deze termijn.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [eiseres] – kort gezegd – ten grondslag dat de samenwerking tussen partijen vroegtijdig is geëindigd in verband met het afschaffen van de coronamaatregelen. Partijen hebben echter wel afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten met betrekking tot de (beoogde) samenwerking. Deze afspraken hielden onder meer in dat [eiseres] en [gedaagde sub 2] ieder de helft van de huur van de bedrijfshal met cleanroom faciliteit en de kantoorruimte zouden betalen. Ook zouden zij elk de helft van de aanschafwaarde van de PCR-testkits betalen. Daarnaast zou [gedaagde sub 2] de volledige kosten voor nieuw (door hem aangedragen) personeel voor zijn rekening nemen. [eiseres] heeft op grond van deze afspraken diverse kosten gemaakt, welke zij – op verzoek van [gedaagde sub 2] – aan [gedaagde sub 1] heeft gefactureerd. [gedaagde sub 1] althans [gedaagde sub 2] hebben deze facturen onbetaald gelaten.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde sub 2] voert aan dat hij niet in persoon kan worden aangesproken, omdat van meet af aan duidelijk was dat hij uitsluitend via [B.V. 1] dan wel [gedaagde sub 1] zou participeren in de (beoogde) samenwerking tussen partijen. Voor zover hij wel (hoofdelijk) aansprakelijk zou zijn wordt - ook ten aanzien van [gedaagde sub 1] - het verweer gevoerd dat de (feitelijke) samenwerking tussen partijen zou samenvallen met de oprichting van een nieuwe vennootschap: [eiseres] [B.V. 3] (hierna: [B.V. 3] ). [B.V. 3] is echter nooit opgericht en de samenwerking is dus nimmer tot stand gekomen. Mede gelet daarop is geen sprake van de totstandkoming van een overeenkomst tot betaling door [gedaagde sub 1] dan wel [gedaagde sub 2] van de helft van de huur, de helft van de aanschafwaarde van de PCR-testkits en de volledige personeelskosten. Er is dan ook geen grondslag voor betaling van de facturen, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
Voor zover desondanks zou worden geoordeeld dat wel sprake is van een grondslag voor betaling, betwisten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de hoogte van de vordering. In dat kader voeren zij aan dat [gedaagde sub 1] in verband met de (beoogde) samenwerking bij [B.V. 5] (hierna: [B.V. 5] ) PCR-preparatiekits, PCR-testkits en kits voor interne controles heeft aangekocht voor een bedrag van € 139.150,00 (inclusief btw). Deze kosten dienen dus in mindering te worden gebracht op de vordering van [eiseres] . Ook geldt dat [eiseres] de niet gebruikte PCR-testkits (tijdig) had moeten verkopen om haar schade op dit punt te beperken.
Ten aanzien van de huur voeren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan dat zij nooit een sleutel van de huurruimtes hebben gekregen en dat [eiseres] deze vanaf medio februari 2023 als opslagplaats gebruikte, zodat het niet redelijk is dat zij hiervan de helft zouden moeten voldoen. Bovendien komen de gefactureerde bedragen niet allemaal overeen met de helft van de huursom.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de orde is in de eerste plaats de vraag of tussen partijen een (samenwerkings)overeenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] gehouden zijn het door [eiseres] gevorderde bedrag te betalen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
4.2.
Vast staat dat [eiseres] en [gedaagde sub 2] met elkaar hebben gesproken over een mogelijke samenwerking. Uit de e-mailcorrespondentie tussen [CEO eiseres] en [gedaagde sub 2] volgt dat de samenwerking (mogelijk) zou worden vervat in (de oprichting van) een separate vennootschap. Dit volgt eveneens uit de door [gedaagde sub 2] opgestelde conceptovereenkomst met betrekking tot de koopoptie voor [B.V. 1] van de aandelen in [B.V. 3] , welke door [eiseres] van commentaar is voorzien. [B.V. 3] is echter niet opgericht, noch is gesteld of gebleken dat door partijen (andere) schriftelijke overeenkomsten zijn ondertekend of anderszins tot stand zijn gekomen waaruit volgt dat de samenwerking daadwerkelijk tot stand is gekomen.
4.3.
Vooruitlopend op de verwezenlijking van de tussen partijen beoogde samenwerking zijn door partijen echter wel bepaalde handelingen verricht. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de grondslag van de vorderingen van [eiseres] apart te beoordelen. Deze handelingen zijn te splitsen in 1) de aanschaf van materialen, 2) het huren van een bedrijfsruimte met cleanroom (laboratorium) en een kantoorruimte en 3) de inzet van personeel. In het hierna volgende zal de rechtbank hier per onderdeel nader op ingaan. Daarbij wordt vooropgesteld dat uit het procesdossier volgt dat sommige (voor de beoordeling van dit geschil relevante) handelingen niet zijn verricht door [eiseres] , maar door haar dochteronderneming [B.V. 2] . (hierna: [B.V. 2] ). Aangezien [B.V. 2] haar (gestelde) vorderingen op [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] aan [eiseres] heeft gecedeerd, staat dit niet aan de verdere beoordeling in de weg.
aanschaf materialen
4.4.
[eiseres] stelt dat zij met het oog op de samenwerking tussen partijen PCR-testkits heeft aangeschaft bij [leverancier] Ltd. (hierna: [leverancier] ) ter waarde van (in totaal) € 33.250,00 exclusief btw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] – anders dan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aanvoeren – in voldoende mate onderbouwd dat dit bedrag door [leverancier] daadwerkelijk bij haar (althans [B.V. 2] ) in rekening is gebracht. Bovendien heeft zij een betalingsbewijs overgelegd waaruit volgt dat het totaalbedrag van € 33.250,00 aan [leverancier] is voldaan.
4.5.
[eiseres] (althans [B.V. 2] ) heeft vervolgens een bedrag van € 20.116,25 (zijnde de helft van de factuur van [leverancier] van € 16.625,00 plus 21% btw) bij [gedaagde sub 1] in rekening gebracht. [eiseres] legt daaraan ten grondslag dat [gedaagde sub 2] in zijn WhatsApp-bericht van 30 september 2022 aan de CFO van [eiseres] , heer [naam 2] , heeft aangegeven dat de factuur aan [gedaagde sub 1] kan worden gericht. De rechtbank volgt [eiseres] in haar stelling dat [gedaagde sub 1] daarmee (bij monde van [gedaagde sub 2] als haar indirect bestuurder) een betalingsverplichting is aangegaan. Daarbij wordt voorbij gegaan aan het verweer van [gedaagde sub 1] dat deze factuur alleen zou worden voldaan onder de voorwaarde dat de samenwerking daadwerkelijk tot stand zou komen. Dit heeft zij in het licht van de (gemotiveerde) stellingen van [eiseres] onvoldoende onderbouwd. Overigens blijkt ook niet uit de correspondentie tussen partijen dat een dergelijk voorbehoud is gemaakt.
4.6.
Dat [gedaagde sub 2] zich ook in persoon (hoofdelijk) heeft verbonden voornoemde factuur te betalen – zoals [eiseres] stelt – kan evenwel niet uit de correspondentie tussen partijen worden afgeleid en is tevens door [eiseres] onvoldoende onderbouwd. [eiseres] heeft daarnaast ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangevoerd dat [gedaagde sub 2] in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder van [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de nakoming van deze betalingsverplichting door [gedaagde sub 1] . Hij is, zo stelt [eiseres] , deze verbintenis namens [gedaagde sub 1] aangegaan terwijl hij wist of behoorde te weten dat [gedaagde sub 1] haar betalingsverplichting niet zou nakomen. Volgens vaste rechtspraak geldt dan dat hij ook in persoon als bestuurder aansprakelijk is, aldus [eiseres] . Ook daarin volgt de rechtbank haar niet. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is aangevoerd en is onderbouwd dat [gedaagde sub 2] in dit geval een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.7.
Voor zover [gedaagde sub 1] zich beroept op verrekening geldt het volgende. [gedaagde sub 1] voert aan dat zij een vordering heeft op [eiseres] omdat zij met het oog op de samenwerking (ook) kosten heeft gemaakt voor de aanschaf van PCR-afnamekits, PCR-preparatiekits en kits voor interne controles. [gedaagde sub 1] stelt dat zij in dat verband een bedrag van € 139.150,00 (inclusief btw) aan [B.V. 5] B.V. (hierna: [B.V. 5] ) heeft voldaan. De helft hiervan, aldus € 69.575,00, dient volgens [gedaagde sub 1] in mindering dient te worden gebracht op de vordering van [eiseres] , zodat daarvan niets resteert. Hieraan gaat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 6:136 BW voorbij. [gedaagde sub 1] heeft niet, althans onvoldoende onderbouwd waaruit volgt dat [eiseres] zich heeft verbonden om de helft van deze kosten te voldoen. Bovendien heeft [eiseres] (onweersproken) aangevoerd dat [gedaagde sub 2] tevens bestuurder is van [B.V. 5] en heeft zij betwist dat [gedaagde sub 1] de factuur van [B.V. 5] daadwerkelijk heeft voldaan. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het beroep op verrekening van [gedaagde sub 1] niet eenvoudig is vast te stellen.
4.8.
Ook aan het verweer van [gedaagde sub 1] dat [eiseres] onvoldoende heeft gedaan om haar schade te beperken door de niet gebruikte PCR-testkits niet (tijdig) te verkopen wordt voorbij gegaan, omdat dit eveneens onvoldoende is onderbouwd.
4.9.
De conclusie van het voorgaande is dat de vordering voor wat betreft een bedrag van € 20.116,25 (zijnde de helft van de kosten van de aanschaf van materiaal, inclusief btw) zal worden toegewezen voor zover dit zich richt tot [gedaagde sub 1] .
4.10.
De in dit verband gevorderde wettelijke handelsrente zal als onbetwist over voornoemd bedrag worden toegewezen. Ten aanzien van de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente wordt als volgt overwogen. Het verweer van [gedaagde sub 1] dat zij pas vanaf 28 november 2023 de wettelijke handelsrente verschuldigd is omdat zij pas op dat moment door [eiseres] tot betaling van de factuur van 3 oktober 2022 is aangemaand, gaat niet op. Anders dan [gedaagde sub 1] meent, is zij de wettelijke handelsrente ingevolge artikel 6:119a lid 2 sub a BW verschuldigd vanaf 30 dagen na ontvangst van de desbetreffende factuur. Zij is derhalve de wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf 2 november 2022.
huur
4.11.
Met het oog op de samenwerking tussen partijen heeft [eiseres] via haar dochteronderneming [B.V. 2] met ingang van 1 december 2022 twee huurovereenkomsten gesloten: voor een bedrijfshal met cleanroom faciliteit en voor een kantoorruimte. [eiseres] stelt dat met [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1] mondeling is afgesproken dat zij de helft van de huurpenningen zouden dragen, zodat zij op grond daarvan een vordering op hen heeft.
4.12.
Omdat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] betwisten dat voornoemde afspraak is gemaakt en [eiseres] onderkent dat hiervan geen schriftelijke onderbouwing bestaat, kan niet worden vastgesteld dat deze mondelinge afspraak is gemaakt. Dit kan derhalve niet tot toewijzing van dit deel van de vordering leiden. Dat [eiseres] stelt dat zij in dit verband facturen aan [gedaagde sub 1] heeft gestuurd die zonder reactie door [gedaagde sub 1] zijn behouden, maakt dit oordeel niet anders. Immers, het versturen van facturen is onvoldoende om te onderbouwen dat ook daadwerkelijk sprake is van (een grondslag voor) een vordering.
4.13.
Het door [eiseres] op dit punt gedane bewijsaanbod wordt gepasseerd, omdat [eiseres] in dit verband louter (bloot) heeft gesteld dat een mondelinge afspraak is gemaakt. Een nadere onderbouwing ontbreekt. Zo heeft [eiseres] bijvoorbeeld niet gesteld wat concreet is afgesproken of wanneer en met wie de afspraak precies is gemaakt. Bovendien doch ten overvloede, waren de partijen die zijdens [eiseres] bij de vermeende mondelinge afspraak aanwezig waren tevens aanwezig bij de mondelinge behandeling. Zij hebben ook toen niets concreets in het kader van deze afspraak toegelicht.
personeel
4.14.
[eiseres] stelt tot slot nog dat (eveneens mondeling) is afgesproken dat [gedaagde sub 2] dan wel [gedaagde sub 1] de volledige kosten van door [gedaagde sub 2] aangedragen personeel op zich zou nemen. Omdat deze kosten niet via [gedaagde sub 1] konden worden voldaan, heeft [eiseres] deze ‘voorgeschoten’ en vordert zij daarvan betaling.
4.15.
Ook hier overweegt de rechtbank dat – mede gelet op de betwisting van deze afspraak door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] – niet kan worden vastgesteld dat deze mondelinge afspraak is gemaakt. Anders dan het gebruik van termen als “mijn personeel” en “jouw personeel” in de WhatsApp-correspondentie tussen partijen, onderkent [eiseres] dat geen schriftelijke onderbouwing van deze afspraak bestaat. Het gebruik van deze termen is evenwel onvoldoende om de gestelde afspraak te onderbouwen. Daarbij geldt dat ook hier door [eiseres] onvoldoende onderbouwd is gesteld wat precies is afgesproken en wanneer de afspraak tot stand is gekomen. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
beslag- en proceskosten
4.16.
[eiseres] vordert [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Omdat de vorderingen ten aanzien van [gedaagde sub 2] worden afgewezen, wordt ook de vordering voor wat betreft de beslagkosten ten aanzien van hem afgewezen. Ten aanzien van [gedaagde sub 1] is deze vordering gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv wel toewijsbaar. Omdat ongeveer een kwart van de gevorderde hoofdsom wordt toegewezen en het overige wordt afgewezen, ziet de rechtbank aanleiding om voor het berekenen van het salaris van de advocaat af te wijken van de in beginsel geldende regel om uit te gaan van de hoogte van het bedrag van de gevorderde hoofdsom. De rechtbank zal uitgaan van het liquidatietarief dat past bij het uiteindelijk toegewezen bedrag. De beslagkosten worden vastgesteld op € 394,56 voor kosten deurwaardersexploten, € 688,00 voor griffierecht en € 786,00 voor salaris advocaat, totaal € 1.868,56.
4.17.
Aangezien [gedaagde sub 1] gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, moet zij daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,84
- griffierecht
2.201,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.066,84
4.18.
De gevorderde wettelijke rente over de beslag- en proceskosten zal worden toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 20.116,25, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag met ingang van 2 november 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 1.868,56, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten van € 4.066,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bosters en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.