Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 november 2025 in de zaak tussen
De besloten vennootschap
Sagro Holding Zeeland B.V., gevestigd te ’s-Heerenhoek,
Sagro Zeeuws Vlaanderen B.V., gevestigd te Terneuzen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, college,
Samenvatting
Beoordeling door de rechtbank
alsde regel of het beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Volgens de Memorie van Toelichting bij de invoering van dit wetsartikel heeft de wetgever hiermee de eis gesteld – onder meer om oneigenlijk gebruik van beroepsprocedures tegen te gaan – dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden getroffen [1] . In de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 11 november 2020 [2] over de toepassing van het relativiteitsbeginsel is in rechtsoverweging 4.6 overwogen dat artikel 8:69a van de Awb geen ontvankelijkheidsvereiste behelst, maar dat dit artikel ertoe kan leiden dat vernietiging van het besluit op de desbetreffende beroepsgrond achterwege blijft, ook als wordt vastgesteld dat het besluit in strijd is met de ingeroepen rechtsregel. Bij de toepassing van het relativiteitsbeginsel gaat het om de beantwoording van de vraag of de ingeroepen norm strekt tot bescherming van de belangen van eiseressen. Aan de beoordeling hiervan kan pas worden toegekomen bij een ontvankelijk beroep.
Totstandkoming van het bestreden besluit
Beoordeling
welzal worden tegengeworpen als de betreffende norm niet strekt tot bescherming van zijn belangen.