ECLI:NL:RBZWB:2025:82

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
11213106/CV EXPL 24-3578 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitbetaling verlofsaldo bij einde dienstverband en de vraag of vakantiedagen afgeschreven mochten worden tijdens ziekte

In deze zaak vordert de werknemer, hierna te noemen [werknemer], betaling van zijn verlofsaldo bij het einde van zijn dienstverband met [werkgever]. De werknemer stelt dat hij bij het beëindigen van zijn dienstverband nog openstaande verlofdagen had die niet zijn uitbetaald. De werkgever, [werkgever], betwist dit en stelt dat de werknemer een negatief verlofsaldo had. De discussie spitst zich toe op de vraag of de werkgever tijdens de ziekte van de werknemer vakantiedagen mocht afschrijven tijdens de jaarlijkse collectieve bedrijfssluitingen. De kantonrechter heeft op 8 januari 2025 geoordeeld dat de vordering van de werknemer tot betaling van het verlofsaldo moet worden toegewezen. De kantonrechter overweegt dat de werkgever niet heeft aangetoond dat er een schriftelijke afspraak was gemaakt over het opnemen van vakantiedagen tijdens de collectieve bedrijfssluitingen. Bovendien is het aan de werkgever om te bewijzen dat er afspraken zijn gemaakt over het opnemen van vakantiedagen, vooral in het geval van een zieke werknemer. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer recht heeft op betaling van zijn verlofsaldo, en heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief wettelijke verhoging en rente. Daarnaast is de werkgever veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11213106 \ CV EXPL 24-3578
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
[werknemer],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [werknemer] ,
gemachtigde: ARAG SE Rechtsbijstand,
tegen
[werkgever] B.V.,
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [werkgever] ,
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

1.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [werknemer] bij het einde van zijn dienstverband nog openstaande verlofdagen had die moeten worden uitbetaald. [werknemer] vindt van wel en vordert betaling van het verlofsaldo. Volgens [werkgever] heeft [werknemer] bij het einde van zijn dienstverband een negatief verlofsaldo, zodat de vordering moet worden afgewezen. De zaak spitst zich toe op de vraag of [werkgever] tijdens de ziekte van [werknemer] vakantiedagen mocht afschrijven tijdens de volgens [werkgever] jaarlijks terugkerende collectieve bedrijfssluitingen in de zomer en rond kerst.
1.2.
De kantonrechter wijst de vordering van [werknemer] tot betaling van het verlofsaldo toe. Dit oordeel van de kantonrechter wordt hierna onder het kopje ‘De beoordeling’ uitgelegd. Eerst wordt het verloop van de procedure, de feiten en de vorderingen en het verweer daartegen geschetst.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 8;
  • het antwoord van [werkgever] , zoals opgenomen in het zogenaamde audiëntieblad van de rolzitting van 24 juli 2024, met bijlagen;
  • de conclusie van repliek, waarin ook een eisvermindering is opgenomen;
  • de conclusie van dupliek.
2.2.
De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat er een vonnis zal komen.

3.De feiten

3.1.
[werknemer] is op 4 maart 2004 in dienst gekomen van [werkgever] in de functie van productiemedewerker. Het laatstverdiende salaris van [werknemer] bedroeg € 2.400,00 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
3.2.
[werknemer] is op 28 oktober 2021 arbeidsongeschikt geraakt. [werknemer] heeft vanaf 26 oktober 2023 een WIA- uitkering van het UWV ontvangen.
3.3.
Partijen hebben op 7 mei 2024 een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst van [werknemer] met ingang van 1 mei 2024 met wederzijds goedvinden wordt beëindigd. Wat betreft de eindafrekening van het dienstverband hebben partijen afgesproken:
“(…) Vaststaat ook dat werkgever aan werknemer de opgebouwde en niet genoten vakantiedagen en ATV- dagen uitbetaalt. Aangezien partijen het (nog) niet eens zijn over het saldo aan verlof- en ATV-dagen, leggen partijen die kwestie voor aan de kantonrechter. (…)”

4.De vorderingen en het verweer daartegen

4.1.
[werknemer] vordert na vermindering van eis – samengevat – dat de kantonrechter [werkgever] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeelt tot:
betaling van een bedrag van € 2.328,77 bruto aan nog openstaande verlofdagen;
betaling van de wettelijke verhoging over de verlofdagen;
betaling van de wettelijke rente over de verlofdagen en de wettelijke verhoging;
verstrekking aan [werknemer] van een bruto/netto specificatie over de betalingen, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van
€ 10.000,00;
betaling van de proceskosten;
betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 349,32;
betaling van de nakosten van € 140,17 plus wettelijke rente als de kosten niet binnen 2 weken na betekening van het vonnis zijn betaald.
4.2.
[werknemer] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij bij het einde van zijn dienstverband nog een saldo aan openstaande verlofdagen had dat ten onrechte niet aan hem is uitbetaald.
4.3.
[werkgever] voert verweer. [werkgever] vindt dat de vorderingen van [werknemer] moeten worden afgewezen en dat hij moet worden veroordeeld in de proceskosten. Volgens [werkgever] had [werknemer] bij het einde van het dienstverband juist een negatief verlofsaldo.
4.4.
De kantonrechter gaat hierna onder het kopje ‘De beoordeling’ in op de standpunten die partijen hebben ingenomen.
5. De beoordeling
5.1.
In deze zaak gaat het over de vraag of [werknemer] bij het einde van zijn dienstverband met [werkgever] nog openstaande verlofuren had die moeten worden uitbetaald.
Wat vinden partijen?
5.2.
[werknemer] vindt dat hij bij het einde van het dienstverband nog 131,48 uur aan verlof open had staan. [werkgever] is van mening dat het verlofsaldo bij einde dienstverband -61,02 uur betrof. Partijen zijn het eens over het verlofsaldo dat [werknemer] heeft opgebouwd. Het geschil tussen partijen wordt veroorzaakt door het feit dat [werkgever] in de periode van ziekte van [werknemer] de jaarlijkse collectieve bedrijfssluitingen in de zomervakantie (3 weken) en rond de kerst ook in mindering heeft gebracht op het verlofsaldo van [werknemer] .
5.3.
[werknemer] is het daar niet mee eens. Hij voert aan dat hij niet schriftelijk heeft ingestemd met het inleveren van verlofdagen voor de collectieve bedrijfssluitingen. Deze schriftelijke instemming was wel vereist op grond van de wet (artikel 7:638 BW). Voor zover er al schriftelijk afgesproken zou zijn dat [werknemer] jaarlijks in de zomer en rond de kerst vanwege een collectieve bedrijfssluiting verlofdagen op zou nemen, geldt dat [werkgever] vanwege de ziekte van [werknemer] opnieuw expliciet toestemming had moeten vragen om die dagen als verlofdagen in plaats van ziektedagen aan te merken (artikel 7:638 lid 8 BW). Dat is niet gebeurd. [werknemer] stelt geen toestemming te hebben gegeven.
5.4.
[werkgever] voert aan dat het bedrijf altijd 3 weken gesloten is in de zomerperiode. Er werkt dan niemand. Dat geldt ook voor de kerstperiode. Deze collectieve bedrijfssluitingen zijn al jaren vast onderdeel van het bedrijfsbeleid. De afspraken over het opnemen van verlof tijdens de collectieve bedrijfssluitingen waren al gemaakt voordat [werknemer] ziek werd.
Hoe oordeelt de kantonrechter?
De regels over het opnemen van vakantie door een (zieke) werknemer
5.5.
Hoofdregel is dat een vakantie wordt vastgesteld volgens de wensen van de werknemer. Van deze hoofdregel kan worden afgeweken (artikel 7:638 lid 2 BW). Een werkgever en werknemer kunnen samen afspreken dat de werknemer in een bepaalde periode – bijvoorbeeld in de zomer of rond kerst – verplicht vakantie moet opnemen. Deze afspraak moet volgens de wet schriftelijk worden vastgelegd. Het is aan de werkgever om aan te voeren dat zo’n schriftelijke afspraak is gemaakt en om dat te bewijzen als de werknemer de afspraak betwist.
5.6.
De wet geeft ook regels die specifiek van toepassing zijn op een zieke werknemer. Hoofdregel is dat dagen waarop een werknemer ziek is gedurende zijn vakantie niet kunnen gelden als vakantie. Deze hoofdregel geldt ook tijdens een collectieve bedrijfsvakantie. Ook hier geldt dat er weer uitzonderingen op de hoofdregel mogelijk zijn.
5.7.
In de eerste plaats is het mogelijk om ‘in een voorkomend geval’ met de werknemer af te spreken dat wél vakantie wordt opgenomen tijdens ziekte. De nadruk ligt hier op ‘in een voorkomend geval’. Dat betekent dat de werkgever met een zieke werknemer afspraken kan maken over opname van vakantiedagen op het moment dat er concreet sprake is van een vakantie.
5.8.
De tweede uitzondering gaat over het
bij voorbaat(in tegenstelling tot ‘in een voorkomend geval’) afspreken dat vakantiedagen worden opgenomen, ook als de werknemer tijdens de vakantie ziek is. Partijen kunnen alleen voor wat betreft de zogenaamde bovenwettelijke vakantiedagen bij voorbaat afspreken dat ziektedagen toch worden aangemerkt als vakantiedagen. Een afspraak bij voorbaat kan dus niet gaan over wettelijke vakantiedagen van de werknemer.
5.9.
Ook bij deze uitzonderingen geldt dat het aan de werkgever is om aan te voeren dat de afspraken zijn gemaakt en om dat te bewijzen op het moment dat de werknemer het bestaan ervan betwist.
De regels toegepast in deze zaak
5.10.
Het voorgaande betekent het volgende voor de zaak die ter beoordeling aan de kantonrechter voorligt.
5.11.
[werkgever] stelt dat er afspraken zijn gemaakt over een collectieve bedrijfsvakantie. Volgens [werkgever] zijn de collectieve bedrijfsvakanties in de zomer en rond kerst al jaren vast onderdeel van het bedrijfsbeleid. [werkgever] heeft haar stelling niet onderbouwd met stukken. Uit niets blijkt dat er een schriftelijke afspraak ligt over de gestelde collectieve bedrijfsvakanties. Uit de geschetste regels volgt dat een dergelijke afspraak wel op papier moet zijn gezet. [werknemer] betwist dat deze afspraak is gemaakt. Het zou dan op de weg van [werkgever] liggen om te bewijzen dat er een (schriftelijke) afspraak is gemaakt over opname van vakantie tijdens de bedrijfssluitingen, maar [werkgever] heeft geen bewijsaanbod gedaan. De kantonrechter komt niet toe aan het opdragen van bewijs.
5.12.
Ook als [werkgever] wel bewijs zou mogen leveren en daar ook in zou slagen ( [werkgever] zou een schriftelijke afspraak over de collectieve bedrijfsvakanties kunnen laten zien), zou [werkgever] er nog niet zijn. In dit geval speelt immers de specifieke situatie dat [werknemer] in de periode waarover partijen een discussie hebben ziek was. Dan gelden de bijzondere regels over het opnemen van vakantie door een zieke werknemer.
5.13.
[werkgever] heeft gesteld dat de afspraken over een collectieve bedrijfsvakantie al van kracht waren voordat [werknemer] ziek werd. Daar blijkt niet uit dat is afgesproken dat de collectieve bedrijfsvakantie ook als vakantie zou gelden voor een zieke werknemer. [werkgever] heeft dat niet aangevoerd. Een dergelijke afspraak bij voorbaat zou bovendien alleen kunnen gelden voor de bovenwettelijke vakantiedagen. Ook blijkt uit de stellingen van [werkgever] niet dat in het voorkomende geval – dus toen de zomersluiting en de kerstsluiting voor de deur stonden – met [werknemer] is afgesproken dat er vakantiedagen zouden worden afgeschreven. Zoals uit de geschetste regels blijkt, is de instemming van een zieke werknemer om ziektedagen als vakantiedagen aan te merken wel nodig.
5.14.
Nu niet is gesteld of gebleken dat [werkgever] met [werknemer] de afspraak heeft gemaakt dat de collectieve bedrijfssluitingen ook tijdens zijn ziekte zouden worden aangemerkt als vakantie, ligt de vordering van [werknemer] tot betaling van vakantiedagen voor toewijzing gereed.
5.15.
[werkgever] heeft geen ander verweer gevoerd tegen de vordering tot betaling van vakantiedagen dan dat deze al zouden zijn opgenomen tijdens de collectieve bedrijfssluitingen. [werkgever] heeft geen verweer gevoerd tegen het gevorderde aantal verlofuren en de waarde van een verlofuur (het uurloon plus vakantiegeld). De kantonrechter wijst daarom het gevorderde bedrag van € 2.328,77 bruto toe.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
5.16.
[werknemer] heeft de wettelijke verhoging gevorderd over het bedrag van het verlofsaldo. De kantonrechter overweegt dat de wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon tijdig te betalen. [werkgever] heeft het verlofsaldo in het kader van de eindafrekening niet betaald omdat er tussen partijen een geschil bestond over de verschuldigdheid daarvan. Hoewel [werkgever] achteraf ongelijk krijgt, was haar standpunt niet op voorhand onhoudbaar. Ook gaat het hier niet om de maandelijkse loonbetaling, maar om uitbetaling van verlofsaldo in het kader van de eindafrekening. De kantonrechter ziet in deze omstandigheden aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 10%.
5.17.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar. Partijen zijn het er over eens dat uiterlijk 10 mei 2024 de eindafrekening voldaan had moeten zijn. Daarom wordt de wettelijke rente over het verlofsaldo vanaf die datum toegewezen. Voor de verschuldigdheid van de wettelijke verhoging heeft [werkgever] [werknemer] niet eerder in gebreke gesteld. Daarom wordt de wettelijke rente over de wettelijke verhoging vanaf de dag van de dagvaarding toegewezen.
Specificatie
5.18.
De gevorderde bruto/netto specificatie van de betaling van het verlofsaldo vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente is toewijsbaar. [werknemer] heeft op grond van de wet recht op een specificatie.
5.19.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om een dwangsom te verbinden aan deze verplichting. Er zijn geen aanwijzingen dat [werkgever] niet vrijwillig aan deze veroordeling zal voldoen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.20.
[werknemer] vordert betaling van een bedrag van € 349,32 aan buitengerechtelijke incassokosten. Uit de correspondentie die als productie 7 bij de dagvaarding is gevoegd blijkt dat de gemachtigde van [werknemer] geprobeerd heeft om de vordering zonder tussenkomst van de rechter voldaan te krijgen. [werkgever] voert ook geen verweer tegen de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het gevorderde bedrag overstijgt de wettelijke staffel uit het toepasselijke Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet. De vordering zal worden toegewezen.
Proceskosten
5.21.
[werkgever] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [werknemer] worden begroot op:
- dagvaarding € 140,17
- griffierecht € 248,00
- salaris gemachtigde € 476,00 (2 punten x tarief € 238,00)
- nakosten €
119,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 983,17
5.22.
De gevorderde wettelijke rente over de nakosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van:
een bedrag van 2.328,77 bruto aan per de einddatum van het dienstverband nog openstaande verlofuren,
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 10% over het bedrag zoals genoemd onder A,
de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het bedrag zoals genoemd onder A, te rekenen vanaf 10 mei 2024 en over het bedrag zoals genoemd onder B. vanaf 16 juli 2024 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [werkgever] tot verstrekking aan [werknemer] van een deugdelijke bruto/netto specificatie van de bedragen zoals opgesomd in overweging 6.1.,
6.3.
veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van een bedrag van € 349,32 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.4.
veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van de proceskosten van € 983,17, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe. Als [werkgever] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [werkgever] ook de kosten van betekening betalen,
6.5.
veroordeelt [werkgever] tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het bedrag van de nakosten (€ 119,00 plus de kosten van betekening), indien deze kosten niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis zijn betaald,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.