ECLI:NL:RBZWB:2025:8141

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
BRE 24/7953
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen door het UWV op de aanvraag tot herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen van het UWV op de aanvraag van 17 juli 2020 tot herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van [ex-werkneemster], een (ex-)werkneemster van eiseres. Het UWV heeft op 27 januari 2025 beslist op de aanvraag, maar eiseres heeft de rechtbank verzocht het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, waarop het UWV niet heeft gereageerd. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het UWV inhoudelijk aan het beroep tegemoet is gekomen, waardoor eiseres geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit. Eiseres heeft in een e-mailbericht aan de rechtbank van 27 februari 2025 aangegeven dat zij het niet eens is met het besluit van 27 januari 2025 en daar al bezwaar tegen heeft gemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding om het beroep ter behandeling als bezwaar naar het UWV te verwijzen, omdat eiseres geen belang meer heeft bij het beroep.

De rechtbank overweegt verder dat, hoewel het beroep niet-ontvankelijk is, er aanleiding bestaat om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiseres, omdat het UWV aan eiseres tegemoet is gekomen. De rechtbank bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden en veroordeelt het UWV tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiseres. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, op 21 november 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7953

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,het UWV.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [ex-werkneemster] uit [plaats] (de (ex-)werkneemster).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen van het UWV op de aanvraag van 17 juli 2020 tot herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van [ex-werkneemster] , een (ex-)werkneemster van eiseres.
1.1.
Met het besluit van 27 januari 2025 heeft het UWV beslist op de aanvraag van
17 juli 2020.
1.2.
Naar aanleiding hiervan heeft eiseres de rechtbank verzocht het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het UWV heeft hierop niet gereageerd.
1.3.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep van eiseres ontvankelijk?
2. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Omdat het UWV inhoudelijk aan het beroep tegemoet is gekomen, heeft eiseres geen procesbelang meer bij een beoordeling van het bestreden besluit.
2.1.
Eiseres heeft in haar e-mailbericht aan de rechtbank van 27 februari 2025 aangegeven dat zij het niet eens is met het besluit van 27 januari 2025 en daar al bezwaar tegen gemaakt heeft. Er is daarom geen aanleiding om met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb het beroep ter behandeling als bezwaar naar het UWV te verwijzen. Eiseres heeft in zoverre dus geen belang meer bij het beroep.
2.2.
De rechtbank zal het beroep dan ook niet inhoudelijk behandelen.
Wordt het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres?
3. De bestuursrechter kan een partij veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. [2] Dit kan ook als het beroep niet-ontvankelijk is.
3.1.
Het beroep is dan wel niet-ontvankelijk, maar omdat het UWV naar aanleiding van het beroep aan eiseres tegemoet is gekomen, bestaat in beginsel wel aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiseres.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
4.1.
De rechtbank ziet in de uitkomst van de zaak aanleiding te bepalen dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt, omdat het UWV aan het beroep tegemoet is gekomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
I. Ambachtsheer, griffier, op 21 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit volgt uit artikel 8:75 van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).