ECLI:NL:RBZWB:2025:814

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
C/02/430412 / JE RK 25-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreigingen

Op 28 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2009, die ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van twaalf maanden en om een machtiging te verlenen voor gesloten jeugdhulp voor zes maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, die sinds december 2024 is weggelopen van een jeugdzorginstelling, niet naar school gaat, in contact is gekomen met de politie en kampt met een verslaving aan verdovende middelen. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet in staat om de zorgen weg te nemen. De moeder is psychisch kwetsbaar en de vader is ambivalent in zijn betrokkenheid. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, maar de machtiging voor gesloten jeugdhulp afgewezen vanwege het ontbreken van een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ondertoezichtstelling direct ingaat. De kinderrechter heeft benadrukt dat er al veel hulpverlening is ingezet, maar dat deze niet afdoende is gebleken. De situatie van de minderjarige is zorgelijk en er is behoefte aan een sterke regievoerder die de juiste keuzes kan maken voor zijn toekomst.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/430412 / JE RK 25-11
Datum uitspraak: 28 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. A. Huseinovic te Breda.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Van Gils te Tilburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 2 januari 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
  • de brief van de Raad van 30 december 2024, ingekomen bij de griffie op 2 januari 2025;
  • het e-mailbericht van de griffie aan de Raad van 20 januari 2025;
  • het e-mailbericht van de Raad van 20 januari 2025;
  • het e-mailbericht van de Raad van 22 januari 2025;
  • het e-mailbericht van mr. B.J.P. van Gils van 22 januari 2025;
  • het e-mailbericht van de griffie aan mr. B.J.P. van Gils van 23 januari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 januari 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- mr. Huseinovic;
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
Een medewerker van de Raad was in het kader van zijn opleiding als toehoorder aanwezig bij de mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft hem, na akkoord van alle aanwezigen, bijzondere toestemming verleend.
Hoewel daartoe correct opgeroepen is de vader niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De rechtbank heeft op 22 januari 2025 een e-mailbericht ontvangen van mr. Van Gils waarin hij namens de vader heeft gevraagd of de kinderrechter kan instemmen met de afwezigheid van de vader. De griffie van de rechtbank heeft mr. Van Gils op verzoek van de kinderrechter geïnformeerd dat de vader niet verplicht is te verschijnen.
Hoewel daartoe correct opgeroepen is [minderjarige] , zonder kennisgeving vooraf, niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De Raad heeft de rechtbank geïnformeerd dat de verblijfplaats van [minderjarige] onbekend is, omdat hij sinds december 2024 is weggelopen bij [jeugdzorginstelling] in [plaats] . De moeder en de advocaat van [minderjarige] hebben aangegeven dat [minderjarige] op de hoogte is van de mondelinge behandeling, maar niet wil verschijnen omdat hij niet teruggestuurd wil worden naar [jeugdzorginstelling] .

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 18 oktober 2024 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] - met instemming van zijn ouders - te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 18 oktober 2024 tot 1 november 2024, onder aanhouding van het overige deel van het verzoek.
2.3.
Bij beschikking van 31 oktober 2024 heeft de kinderrechter het resterende deel van het spoedverzoek van het college van B&W van de gemeente Tilburg afgewezen. Het (reguliere) verzoek om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp is toegewezen met ingang van 31 oktober 2024 tot 31 januari 2025.
2.4.
[minderjarige] verbleef op grond van voormelde machtiging op een gesloten leefgroep bij [jeugdzorginstelling] te [plaats] . [minderjarige] is in december 2024 weggelopen van [jeugdzorginstelling] en daardoor is hij inmiddels uitgeschreven bij [jeugdzorginstelling] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Tevens verzoekt de Raad een machtiging te verlenen om [minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van zes maanden.

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De Raad heeft zorgen om het drugsgebruik en zelfbepalende gedrag van [minderjarige] . Hij is op 18 oktober 2024 met instemming van zijn ouders in een gesloten setting geplaatst in de hoop dat dit het tij zou doen keren. De situatie rondom [minderjarige] lijkt echter enkel te verslechteren en hij trekt steeds meer zijn eigen plan. Hij heeft al meer dan anderhalf jaar geen onderwijs gevolgd en loopt hierdoor achter in zijn ontwikkeling. Daarnaast is [minderjarige] meerdere malen in aanraking gekomen met de politie. Hij is twee keer veroordeeld voor scooterheling en heeft tijdens een weekendverlof bij de moeder thuis een matras in de brand proberen te steken. Hierdoor is ook de Jeugdreclassering betrokken geraakt. De huidige situatie baart de Raad enorme zorgen. Er is geen zicht op [minderjarige] sinds hij in december 2024 is weggelopen bij [jeugdzorginstelling] . De Raad sluit niet uit dat [minderjarige] bij de moeder verblijft. Dit vindt de Raad ook zorgelijk omdat er in het verleden diverse incidenten hebben plaatsgevonden bij de moeder thuis. Indien de huidige situatie niet verandert, bestaat de kans dat [minderjarige] steeds verder weg zal glijden in zijn drugsgebruik waardoor zijn ontwikkeling nog verder stagneert. Ook zijn er zorgen over de veiligheid van de moeder.
4.2.
De Raad ziet dat de moeder op dit moment bereid, maar onvoldoende in staat is om onder eigen verantwoordelijkheid de zorgen om [minderjarige] weg te nemen en de hulpverlening te accepteren. De moeder is psychisch kwetsbaar en geneigd zich terug te trekken wanneer zij de situatie niet meer overziet. Er is sprake van complexe problematiek en de ingezette hulpverlening in het vrijwillig kader heeft geen effect gehad. De ondertoezichtstelling is noodzakelijk zodat er een sterke regievoerder komt die naast de moeder gaat staan en de juiste keuzes voor [minderjarige] kan maken. De vader is ook onvoldoende in staat onder eigen verantwoordelijkheid de zorgen om [minderjarige] weg te nemen en hulpverlening te accepteren. De vader stelt zich op alle gebieden ambivalent op. Hij wisselt in het wel of niet betrokken willen zijn bij [minderjarige] en de hulpverlening. Hierdoor is het moeilijk om binnen het vrijwillig kader tijdig de juiste hulp in te [plaats] . Een regievoerder kan de knopen door hakken voor [minderjarige] , ook als de vader ervoor kiest om niet betrokken te zijn.
4.3.
De Raad acht daarnaast een machtiging gesloten jeugdhulp noodzakelijk. [minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd en er zijn grote zorgen om zijn thuissituatie. Bij de moeder thuis is sprake geweest van escalaties, agressie en geweld richting spullen. De moeder was onvoldoende bij machte om [minderjarige] aan te sturen. Hij is veelvuldig weggelopen van huis, van de open groep de [locatie] en nu zelfs van de gesloten groep bij [jeugdzorginstelling] . [minderjarige] onttrekt zich herhaaldelijk aan hulpverlening en is hierin niet aan te sturen. Het is onduidelijk waar [minderjarige] op dit moment verblijft. De zorgen over [minderjarige] zijn groot. Er zijn al diverse minder zware maatregelen ingezet, maar deze zijn onvoldoende toereikend gebleken.
4.4.
Ondanks dat [minderjarige] meerdere keren is weggelopen van de gesloten groep, acht de Raad een gesloten setting nog steeds noodzakelijk. [minderjarige] dient onder streng toezicht te stabiliseren. Na de stabilisatieperiode kan onder regie van de GI gekeken worden naar passende verdere hulpverlening. Op dat moment kan ook onderzocht worden of een traject bij ‘[ggz-instelling]’ geschikt is voor [minderjarige] . De Raad adviseert daarom een machtiging gesloten jeugdhulp voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden worden aangehouden. Er is sprake van forse problematiek, maar het is ook belangrijk dat de plaatsing binnen gesloten jeugdzorg zo kort mogelijk duurt om verandering teweeg te brengen. De Raad vindt het daarom belangrijk dat er binnen drie maanden opnieuw wordt gewogen of het noodzakelijk is om het resterende deel van de machtiging toe te wijzen.
4.5.
De Raad voert tot slot aan dat er geen instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper kan worden overgelegd. [minderjarige] is onbereikbaar en de gedragswetenschapper wil geen instemmingsverklaring afgeven zonder [minderjarige] te hebben gesproken. De Raad heeft echter toch besloten het verzoek te handhaven omdat de zorgen groot zijn.

5.De standpunten van de belanghebbenden en informant

5.1.
De advocaat van [minderjarige] heeft, samengevat, aangevoerd dat zij telefonisch contact heeft gehad met [minderjarige] . [minderjarige] is het eens met de ondertoezichtstelling. Hij wil aan zijn problematiek werken. De advocaat benadrukt tevens de noodzaak van een ondertoezichtstelling nu de vader op dit moment niet betrokken is en de ouders onderling geen contact hebben. [minderjarige] verzet zich echter wel tegen de machtiging gesloten jeugdhulp. [minderjarige] is erg geschrokken van de gesloten setting bij [jeugdzorginstelling] . Hij is weggelopen omdat hij zich niet veilig voelde en in aanraking kwam met minderjarigen met dezelfde problematiek die gemakkelijk aan verdovende middelen konden komen. [minderjarige] wil niet terug naar die situatie en is daarom vandaag ook niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Het is belangrijk om te kijken wat [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] wil hulp en wil terug naar huis zodat zijn moeder hem daarmee kan helpen. Hij is gemotiveerd om zijn gedrag te veranderen en wil gaan werken aan zijn schoolverzuim, verslavingsproblematiek en vluchtgedrag. [minderjarige] wil beginnen met kickboksen en een opleiding starten. Hij is gestopt met harddrugs en is aan het minderen met softdrugs. De advocaat begrijpt dat het vluchtgedrag van [minderjarige] niet in zijn voordeel werkt, maar [minderjarige] heeft aangegeven dat hij met een lopend hulpverleningstraject en duidelijke afspraken niet zal vluchten en mee zal werken. [minderjarige] wil niet gesloten worden geplaatst, maar wenst een traject bij ‘[ggz-instelling]’ te volgen. De advocaat haalt daarnaast nog aan dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij bij zijn moeder kan verblijven. De gesloten setting bij [jeugdzorginstelling] is niet veilig gebleken voor [minderjarige] . Hij is sinds december 2024 ook uitgeschreven bij [jeugdzorginstelling] en is nu dakloos. De veiligste situatie voor [minderjarige] is bij zijn moeder thuis. Daarbij is het van belang dat [minderjarige] en zijn moeder contact hebben en er recent geen incidenten meer hebben plaatsgevonden waar de politie bij betrokken werd. Daarnaast voert de advocaat aan dat de instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper ontbreekt waardoor de machtiging gesloten jeugdhulp juridisch gezien niet verleend kan worden. Concluderend stelt de advocaat zich primair op het standpunt dat het verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp afgewezen dient te worden. Indien de kinderrechter hier anders over denkt, verzoekt de advocaat subsidiair om de machtiging te verlenen voor de duur van twee maanden.
5.2.
De moeder heeft, samengevat, aangevoerd dat zij telefonisch contact heeft met [minderjarige] . Zij weet niet waar hij verblijft, maar weet wel dat hij veilig is. De moeder geeft aan dat zij met alle hulpverlening heeft meegewerkt. Zij betreurt het dat de hulpverlening veel steken heeft laten vallen en sinds de gesloten plaatsing van [minderjarige] minder betrokken is. Sinds de start van de hulpverlening is de situatie naar de mening van de moeder enkel verslechterd. Desondanks is de moeder nog steeds bereid om alle hulpverlening te aanvaarden. Zij verweert zich daarom ook niet tegen een ondertoezichtstelling. De moeder kan zich daarentegen niet verenigen met het verzoek van de Raad om een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen. De Raad heeft in september 2024 geadviseerd om [minderjarige] aan te melden bij ‘[ggz-instelling]’. [minderjarige] was daar op dat moment nog niet klaar voor. De week erna is het geëscaleerd tussen de moeder en [minderjarige] . De politie heeft [minderjarige] meegenomen en de moeder heeft toen ingestemd met een gesloten plaatsing van [minderjarige] . [minderjarige] is vervolgens twee keer weggelopen bij [jeugdzorginstelling] . [minderjarige] is niet bij de mondelinge behandeling verschenen omdat hij niet terug wil naar [jeugdzorginstelling] . De moeder begrijpt [minderjarige] daarin. Zij had ook andere verwachtingen van de gesloten plaatsing. Zij betreurt de werkwijze van [jeugdzorginstelling] en het feit dat [minderjarige] daar negatieve ervaringen heeft opgedaan. De moeder verwachtte dat [minderjarige] feitelijk gesloten zou zitten en dus geen mogelijkheden zou hebben om weg te lopen. De moeder vindt het zorgelijk dat de situatie van [minderjarige] alsmaar verslechtert. De moeder ziet dat [minderjarige] nu aanspreekbaar is en open staat voor hulpverlening. De moeder wil daarom aansluiten bij het eerdere advies van de Raad en wenst dat [minderjarige] wordt aangemeld bij ‘[ggz-instelling]’.
5.3.
De GI kan zich verenigen met de verzoeken van de Raad. Het baart de GI zorgen dat de verblijfplaats van [minderjarige] onbekend is. Hij is nog maar vijftien jaar en kampt nu al met ernstige problematiek. Het is belangrijk dat hij zo snel mogelijk weer in beeld komt. De GI acht het van belang dat [minderjarige] in een gesloten setting stabiliseert. Daarna kan er verder gekeken worden naar een traject bij ‘[ggz-instelling]’ of andere passende hulpverlening. De GI hoort dat [minderjarige] bereid is om hulpverlening te accepteren. De GI heeft daar nu onvoldoende vertrouwen in aangezien [minderjarige] zich tot nu toe heeft onttrokken aan de noodzakelijke zorg en hulpverlening door weg te lopen. Het baart de GI eveneens zorgen dat de moeder en de advocaat hem daarin lijken te steunen. De GI vindt het niet in het belang van [minderjarige] dat hij nu weer bij zijn moeder gaat wonen. Uit het raadsrapport blijkt dat er al veel hulpverlening is ingezet, maar dit niet afdoende is gebleken om te zorgen voor een veilige thuissituatie bij de moeder. Daarnaast blijkt dat de moeder belast is met haar eigen problematiek en het haar niet lukt om [minderjarige] te begrenzen en te corrigeren. Tot slot geeft de GI op vragen van de kinderrechter aan dat er nog geen vaste jeugdbeschermer bekend is, maar deze wel op korte termijn aangesteld kan worden.

6.De beoordeling

De ondertoezichtstelling
6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
6.2.
Uit de ingediende stukken en de mondelinge behandeling blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] is nog maar vijftien jaar oud en vertoont extreem zelfbepalend gedrag. Hij gaat al geruime tijd niet naar school, is meerdere malen in contact gekomen met de politie en kampt met een verslaving aan verdovende middelen. Het baart de kinderrechter zorgen dat [minderjarige] steeds meer zijn eigen plan trekt en zijn eigen regels lijkt te volgen. Zo heeft [minderjarige] meerdere keren besloten om weg te lopen terwijl hij gesloten geplaatst zat bij [jeugdzorginstelling] in [plaats] . De kinderrechter vindt het erg zorgelijk dat [minderjarige] wegloopt en onbereikbaar en onvindbaar blijft, omdat de situatie en de geldende regels bij [jeugdzorginstelling] anders waren dan hij zich had voorgesteld. [minderjarige] vertoont al een lange periode zelfdestructief gedrag waardoor hij ook al een lange periode stilstaat in zijn ontwikkeling.
6.3.
De kinderrechter ziet dat de moeder op dit moment onvoldoende in staat is om onder eigen verantwoordelijkheid de zorgen bij [minderjarige] weg te nemen en de hulpverlening te accepteren. Er is reeds veel hulpverlening in het vrijwillig kader ingezet, waaronder een intensieve behandeling in de vorm van Multi Systeem Therapie (MST). Dit is echter niet afdoende gebleken om de zorgen bij [minderjarige] weg te nemen. Het is positief dat de moeder in eerste instantie met alle hulpverlening heeft meegewerkt. Desondanks baart het de kinderrechter zorgen dat de moeder geneigd is zich vervolgens terug te trekken wanneer zij de situatie niet meer overziet en de schuld daarbij in de schoenen van de hulpverlening schuift. Daarnaast is het zorgelijk dat de moeder het zelfdestructieve gedrag van [minderjarige] lijkt te ondersteunen, doordat zij aangeeft te begrijpen dat [minderjarige] wegloopt bij [jeugdzorginstelling] en onvindbaar blijft. Ook de vader is op dit moment niet in staat om de zorgen bij [minderjarige] weg te nemen. Hij is niet betrokken bij [minderjarige] en de hulpverlening. Hij stelt zich op diverse gebieden ambivalent op waardoor het moeilijk is om binnen het vrijwillig kader tijdig de juiste hulp in te [plaats] . Daarbij komt dat de kinderrechter van oordeel is dat het vrijwillig kader ontoereikend is om te zorgen voor een fundamentele verandering in het zelfdestructieve gedrag dat [minderjarige] vertoont.
6.4.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden. De kinderrechter acht deze termijn passend en neemt daarbij in aanmerking dat er sprake is van complexe problematiek waarvoor langdurige inzet van hulpverlening nodig zal zijn. De kinderrechter neemt in haar oordeel mee dat [minderjarige] en de moeder een ondertoezichtstelling ondersteunen.
6.5.
Als doelen waaraan tijdens de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden, worden aangemerkt:
  • [minderjarige] heeft een veilige, stabiele woonplek;
  • er wordt diagnostisch onderzoek verricht bij [minderjarige] , zodat er zicht komt op zijn
ontwikkeling en duidelijk kan worden of er kind-eigenproblematiek ten grondslag ligt aan het gedrag dat hij laat zien;
- [minderjarige] leert zijn emoties te herkennen en te reguleren waardoor de
gedragsproblematiek (boosheid, verbale en fysieke agressie) afneemt;
  • het toekomstperspectief van [minderjarige] is duidelijk;
  • [minderjarige] heeft zijn trauma’s verwerkt;
  • [minderjarige] gebruikt geen drugs;
  • [minderjarige] neemt deel aan onderwijs of dagbesteding;
  • het is duidelijk welke rol de vader van [minderjarige] kan spelen in zijn leven;
  • de draagkracht van moeder wordt vergroot, zodat zij [minderjarige] kan blijven
stimuleren in de stappen die gezet moeten worden;
- [minderjarige] groeit op met ouders die in het belang van [minderjarige] kunnen
communiceren.
6.6.
De kinderrechter wil ten overvloede nog opmerken dat zij het kwalijk vindt dat [minderjarige] gesloten is geplaatst zonder goede borging in de vorm van een ondertoezichtstelling. De kinderrechter begrijpt dat het moeilijk is voor de ouders om in te stemmen met een gesloten plaatsing van hun kind. In deze zaak ziet de kinderrechter dat er al geruime tijd sprake is van complexe problematiek. Het verbaast de kinderrechter dan ook dat de Raad niet eerder om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] heeft verzocht.
De machtiging gesloten jeugdhulp
6.7.
Op grond van artikel 6.1.2, tweede lid, van de Jeugdwet kan een machtiging gesloten jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en verblijf noodzakelijk en geschikt te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken en zijn er geen minder ingrijpende mogelijkheden om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen. In het vijfde lid van dit artikel staat dat dit verzoek de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper behoeft die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
6.8.
De kinderrechter is van oordeel dat niet aan voornoemde criteria is voldaan, omdat de instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper ontbreekt. Weliswaar was er sprake van een situatie waarin het door eigen toedoen van [minderjarige] niet mogelijk was voor de gedragswetenschapper om hem persoonlijk te onderzoeken, maar voor die situatie biedt de wet in het kader van een
regulieremachtiging gesloten jeugdhulp geen uitzondering. Een machtiging gesloten jeugdhulp vormt een ernstige inbreuk op de vrijheid en het privéleven van [minderjarige] en een dergelijke plaatsing dient in het licht van artikel 5 lid 1 sub d van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 37 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en artikel 15 van de Grondwet, aan zware zorgvuldigheidseisen te voldoen. Een instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die zelf met de minderjarige heeft gesproken en daarna op basis van zijn/haar deskundigheid al dan niet instemt met het gesloten plaatsen van een minderjarige, vormt in dat kader een waarborg. Nu aan dit wettelijke vereiste niet is voldaan, ziet de kinderrechter geen andere mogelijkheid dan het verzoek om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp af te wijzen.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
6.9.
De kinderrechter verklaart de beslissing om [minderjarige] onder toezicht te stellen uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 31 januari 2025 tot 31 januari 2026;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025 door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 7 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.