ECLI:NL:RBZWB:2025:8113

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
BRE 24/5751 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van motiveringsgebrek in bestuursrechtelijke uitkering op grond van de Participatiewet

Op 20 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Participatiewet (PW), welke door het college op 6 december 2023 was afgewezen. Na een bestreden besluit op 29 mei 2024, waarin het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaarde, heeft eiseres beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 20 mei 2025 is het beroep behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. F.E.R.M. Verhagen, en het college werd vertegenwoordigd door mr. A.J.P. Broeders.

In een tussenuitspraak op 17 juni 2025 heeft de rechtbank het college de gelegenheid gegeven om een motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering, maar eiseres betwistte dat het college voldoende informatie had om haar recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet de gevraagde bankafschriften van de rekeningen van haar kinderen had overgelegd, wat noodzakelijk was om haar financiële situatie te verduidelijken. Hierdoor kon het college niet vaststellen of eiseres recht had op bijstand in de maanden november en december 2023.

De rechtbank concludeerde dat het college het motiveringsgebrek had hersteld en dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit bleven in stand. Eiseres kreeg het betaalde griffierecht vergoed en ook een proceskostenvergoeding van € 2.267,50. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5751 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout (het college), verweerder.

Procesverloop

1. Met het besluit van 6 december 2023 (het primair besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) afgewezen.
1.1.
Met het besluit van 29 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres, met verbetering van de motivering, ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.P. Broeders.
1.4.
In de tussenuitspraak van 17 juni 2025 [1] (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.5.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 16 oktober 2025 gesloten.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het college ten onrechte op basis van het inkomen van eiseres in september en oktober 2023 had geconcludeerd dat eiseres niet bijstandbehoeftig was in de gehele te beoordelen periode, die loopt van 20 september 2023 tot en met 6 december 2023. Het college is daarmee voorbij gegaan aan het uitgangspunt dat middelen die in een bepaalde maand zijn verworven, dienen te worden verrekend met de algemene bijstand over diezelfde maand. Dit betekent dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat geen sprake is van bijstandbehoevendheid in november en december 2023.
2.2.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college aan eiseres gevraagd om de bankafschriften van de drie bankrekeningen van haar kinderen over de periode van 1 november tot en met 31 december 2023 te overleggen. Omdat eiseres de verzochte bankafschriften niet heeft overgelegd, concludeert het college dat het niet kan vaststellen hoe hoog de middelen van eiseres waren in de maanden november en december 2023, of de middelen in die maanden onder de daarvoor gelden de grens zitten en dus of eiseres in die maanden recht heeft op bijstand.
2.3.
Eiseres voert in de zienswijze aan dat zij niet kan volgen dat het college stelt dat onvoldoende informatie is aangeleverd om het recht op bijstand vast te stellen. Het college beschikt – en beschikte al in juli 2024 – over de bankafschriften van eiseres van november en december 2023. Eiseres meent dat de bankafschriften van de kinderen niet relevant zijn voor de beoordeling van het college. Met de aanwezige bankafschriften kan het college het recht op bijstand over november en december 2023 vaststellen.
Beoordeling van de rechtbank
3. Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij of zij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven over onder andere zijn of haar financiële situatie. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij of zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag.
3.1.
Het college kan op grond van artikel 53a, eerste lid, van de PW bepalen welke gegevens en bewijsstukken overgelegd moeten worden. Ook kan het college de wijze en het tijdstip waarop dit moet gebeuren, bepalen. Zowel bij de aanvraag, als tijdens de bijstandverlening mag van een betrokkene worden verlangd dat hij of zij zodanige (bewijs)stukken overlegt dat het college kan onderzoeken en beoordelen of toekenning, dan wel voortzetting van de bijstand gerechtvaardigd is.
3.2.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Op grond van artikel 18, twaalfde lid, van de PW wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.
4. Niet in geschil is dat eiseres de door het college gevraagde bankafschriften van de bankrekeningen van haar kinderen over november en december 2023 niet heeft overgelegd. Gelet op het voorgaande waren deze bankafschriften naar het oordeel van de rechtbank nodig om duidelijkheid te krijgen over de financiële situatie en daarmee de bijstand-behoevendheid van eiseres en haar gezin. Doordat eiseres de gevraagde bankafschriften niet heeft overgelegd, blijft haar financiële situatie onduidelijk. Het college heeft daarom kunnen concluderen dat het recht op bijstand over de maanden november en december 2023 niet kan worden vastgesteld. Hiermee heeft het college het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en is het motiveringsgebrek hersteld.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij in beroep heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na de bestuurlijke lus), met een waarde per punt van € 907,-. Toegekend wordt € 2.267,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.S. van Bree, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. van Noort, griffier, op 20 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.