In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het UWV, omdat het UWV niet op tijd heeft beslist op het bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser had op 28 januari 2025 een aanvraag ingediend, maar het UWV heeft hierop niet tijdig gereageerd. Eiser heeft het UWV op 20 augustus 2025 in gebreke gesteld, maar het UWV heeft geen besluit genomen binnen de gestelde termijn. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank bepaalt dat het UWV binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen op het bezwaar. De rechtbank stelt ook een dwangsom vast van € 100,- per dag voor elke dag dat het UWV de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast wordt de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat het UWV de hoogte van de dwangsom niet heeft vastgesteld. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 453,50, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit door het UWV en draagt het UWV op om binnen vier maanden een besluit op bezwaar bekend te maken.