ECLI:NL:RBZWB:2025:81

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
02-023937-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrifte met taakstraf en vervangende hechtenis

Op 13 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte. De zaak werd behandeld door de meervoudige kamer na verwijzing door de politierechter op 9 september 2024. Tijdens de zitting op 17 december 2024 hebben zowel de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De verdachte, geboren in 1954, werd bijgestaan door raadsman mr. M.J. Schimmel.

De tenlastelegging betrof het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften in de periode van 14 maart 2017 tot en met 13 september 2017, waarbij de verdachte onjuiste informatie heeft verstrekt aan de gemeente Breda en het Landelijk Bureau Bibob (LBB) over zijn status als certificaathouder van een onderneming. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op het valselijk opmaken van de geschriften, met als doel om de gemeente en het LBB te misleiden in het kader van een vergunningsaanvraag.

De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan valsheid in geschrifte en legde een taakstraf op van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank weegt hierbij mee dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vergelijkbare feiten, maar houdt ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/023937-24
vonnis van de meervoudige kamer van 13 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum] 1954 te [plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. M.J. Schimmel, advocaat te Bussum

1.Onderzoek van de zaak

Op 9 september 2024 heeft de politierechter van deze rechtbank de zaak overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering verwezen naar de meervoudige kamer.
De zaak is inhoudelijk behandeld ter zitting van 17 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak, omdat geen sprake is geweest van opzet. De raadsman stelt daartoe dat verdachte ten tijde van de beantwoording van de vragen van de gemeente Breda en het Landelijk Bureau Bibob (hierna: LBB) niet wist dat hij geen certificaathouder van [B.V.] was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte was enig bestuurder van [B.V.] . [B.V.] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd bij de gemeente Breda. In het onderzoek naar deze vergunningsaanvraag zijn aan verdachte per e-mail vragen gesteld door de adviseur Bibob van de gemeente Breda en, enige tijd later, door een medewerker van het LBB. Niet ter discussie staat dat verdachte op vragen van de adviseur Bibob heeft geantwoord dat hij de enige certificaathouder is van [STAK] (hierna: [STAK] ). Op vragen van het LBB heeft verdachte op 13 september 2017 per brief aan het LBB geantwoord dat voor alle genoemde ondernemingen, waaronder [B.V.] , geldt dat hij de enige certificaathouder is. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij dit inderdaad heeft gedaan.
Vast staat dat de door verdachte verstrekte informatie onjuist was. Op 22 juli 2016 heeft verdachte zowel [B.V.] , als de [STAK] opgericht. Op diezelfde dag heeft hij bij de notaris zowel in privé, als in zijn hoedanigheid van algemeen directeur van [B.V.] en enig bestuurder van de [STAK] , alle certificaten van de aandelen in [B.V.] geschonken aan [naam] (hierna: [naam] ) en zijn minderjarige kinderen. In de schenkingsovereenkomst is het certificaat van het enige prioriteitsaandeel geschonken aan [naam] en de overige 120 certificaten van de 120 gewone aandelen aan zijn minderjarige kinderen.
Dit betekent dat verdachte op 14 maart 2017 en 13 september 2017 geen certificaathouder van [B.V.] meer was. Feitelijk is hij niet langer dan een aantal uur certificaathouder geweest. Gelet op de stichtingsvoorwaarden betekent dit dat [naam] door de schenking al vanaf de oprichtingsdatum de volledige zeggenschap over [B.V.] had.
Voor een bewezenverklaring van valsheid in geschrift zoals bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) is nodig dat de verdachte het opzet heeft gehad op het valselijk opmaken van geschriften met het oogmerk om die geschriften tot bewijs van enig feit te laten dienen.
Dat de door hem verstrekte informatie onjuist was, wordt door verdachte niet betwist. Wel betwist hij dat sprake was van het opzettelijk verkeerd informeren van de gemeente Breda en het LBB. Verdachte heeft verklaard dat hij geen wetenschap had van het feit dat hij al vanaf de oprichtingsdatum geen certificaathouder van [B.V.] meer was en dat hij dus geen opzet had op het valselijk opmaken van de geschriften.
De rechtbank schuift verdachtes verklaring als ongeloofwaardig terzijde en overweegt daartoe het volgende. De schenkingsovereenkomst van de certificaten is op de dag van de oprichting van [B.V.] en de [STAK] opgemaakt bij de notaris. Bovenaan de overeenkomst staat vermeld “schenking certificaten” en de overeenkomst is door verdachte, [naam] en diens echtgenote onder toeziend oog van de notaris ondertekend. Dat verdachte zijn handtekening op de overeenkomst zou hebben gezet zonder de inhoud daarvan te kennen, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Het is een feit van algemene bekendheid dat de inhoud van notariële aktes door een notaris wordt besproken en doorgenomen met de betrokken partijen. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om aan te nemen dat dat hier niet zou zijn gebeurd. Ook het argument van verdachte dat het door het passeren van allerlei aktes die dag druk en ‘rommelig’ verliep bij de notaris, waardoor hij niet door had wat hij tekende, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. De rechtbank wil aannemen dat die dag veel aktes zijn gepasseerd, ook in het kader van de financiering. Maar [naam] was niet betrokken bij het passeren van de andere notariële aktes. De enige overeenkomst waarbij [naam] en zijn echtgenote betrokken waren, was de schenkingsovereenkomst. De rechtbank acht het daarom ongeloofwaardig dat verdachte verrast was door de aanwezigheid van [naam] en diens echtgenote en vervolgens een handtekening onder de overeenkomst heeft gezet zonder dat hij wist wat hij tekende.
Uit het dossier valt ook een motief voor deze gang van zaken af te leiden. Door de onjuist verstrekte informatie is [naam] buiten de Bibob-beoordeling gebleven. De gemeente Breda heeft aangegeven dat indien het college en het LBB wel over de juiste informatie had beschikt, de vergunningsaanvraag waarschijnlijk was afgewezen wegens de door [naam] gepleegde strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op het verkeerd informeren van de gemeente Breda en het LBB en op het valselijk opmaken van de bedoelde geschriften, met het oogmerk om [naam] buiten de Bibob-beoordeling te houden en voor [B.V.] een omgevingsvergunning te verkrijgen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit derhalve wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 14 maart 2017 tot en met 13 september 2017 te Hilversum en/of Breda meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, door
- op 14 maart 2017 een mail te sturen naar de Gemeente Breda en/of het Landelijk Bureau Bibob ter beantwoording van aanvullende vragen in verband met een vergunningsaanvraag en in deze mail - zakelijk weergegeven - te vermelden dat hij, verdachte, de enige certificaathouder was van de [STAK] en
- op 13 september 2017 een brief te sturen naar het Landelijk Bureau BIBOB ter beantwoording van aanvullende vragen in verband met een vergunningaanvraag en in deze brief - zakelijk weergegeven - te vermelden dat hij, verdachte, de enige certificaathouder was van alle genoemde ondernemingen
terwijl hij, verdachte, in werkelijkheid niet de enige certificaathouder van de desbetreffende ondernemingen was.
Door een kennelijke omissie in de tenlastelegging is in de derde regel bij het woord “vals” de letter “e” weggevallen. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis, indien hij de taakstraf niet of niet naar behoren verricht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het feit komt, bepleit de verdediging bij het bepalen van de straf rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, de toepasselijkheid van artikel 63 Sr. en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door in strijd met de waarheid per e-mail aan de adviseur Bibob van de gemeente Breda en per brief aan het LBB te verklaren dat hij de (enige) certificaathouder van [B.V.] was. Daarmee heeft hij de gemeente en het LBB bewust op het verkeerde been gezet in het Bibob-onderzoek naar een vergunningsaanvraag van [B.V.] . Gelet op het feit dat het gaat om een integriteitsonderzoek van de gemeente om te voorkomen dat de overheid ongewild criminele activiteiten ondersteunt door vergunningen te verstrekken die gebruikt worden voor illegale praktijken, tilt de rechtbank er zwaar aan dat verdachte heeft geprobeerd de gemeente en het LBB te misleiden. De rechtbank acht het vooral ook ernstig, omdat dit bewust ondermijnend gedrag is en dergelijk gedrag maatschappelijk ontwrichtend werkt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hij is eerder veroordeeld wegens vermogensdelicten, waaronder ook valsheid in geschrift. Ondanks dat deze veroordeling van geruime tijd geleden is, weegt de rechtbank dit - gelet op het specifieke karakter van het delict - in strafverzwarende zin mee. Verdachte heeft in september 2021 een strafbeschikking opgelegd gekregen vanwege faillissementenfraude. Hierdoor is artikel 63 Sr. van toepassing.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de strafeis van de officier van justitie in beginsel passend. In strafverlagende zin houdt de rechtbank echter rekening met het feit dat er sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Marsé, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 januari 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 maart 2017 tot en met 13 september 2017 te Hilversum en/of Breda, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vals en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, door
- op 14 maart 2017 een mail te sturen naar de Gemeente Breda en/of het Landelijk Bureau Bibob ter beantwoording van aanvullende vragen in verband met een vergunningsaanvraag en in deze mail – zakelijk weergegeven – te vermelden dat hij, verdachte, de enige certificaathouder was van de [STAK] en/of
- op 13 september 2017 een mail en/of brief te sturen naar het Landelijk Bureau BIBOB ter beantwoording van aanvullende vragen in verband met een vergunningaanvraag en in deze mail en/of brief – zakelijk weergegeven – te vermelden dat hij, verdachte, de enige certificaathouder was van alle genoemde ondernemingen
terwijl hij, verdachte, in werkelijkheid niet de enige certificaathouder van de desbetreffende ondernemingen was.
(art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht)