ECLI:NL:RBZWB:2025:8064

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
02-266790-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling en belaging, veroordeling voor bedreiging met taakstraf

Op 19 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling, bedreiging en belaging van zijn toenmalige partner. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling en belaging, maar hem wel schuldig bevonden aan bedreiging. De feiten betroffen een periode van mishandeling van de partner van 25 april 2023 tot en met 13 februari 2024, bedreiging van 23 november 2023 tot en met 23 juli 2024, en belaging van 17 juli 2024 tot en met 21 augustus 2024. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de mishandeling en belaging, maar dat de verdachte wel bedreigingen had geuit via WhatsApp en Snapchat. De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De benadeelde partij, de partner van de verdachte, vorderde schadevergoeding, maar de rechtbank verklaarde een deel van deze vordering niet-ontvankelijk. De rechtbank benadrukte de ernst van de bedreigingen en de impact daarvan op het slachtoffer, en oordeelde dat de verdachte zich moet houden aan de opgelegde voorwaarden.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-266790-24
Vonnis (vul parketnummer in)van de meervoudige kamer van 19 november 2025
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2004 in [geboorteplaats 1] ,
wonende op het adres [adres 1] , (indien van toepassing: vul feitelijk verblijfplaats -anders dan P.I. in)
raadsvrouw mr. G. Konus, advocaat te Oosterhout.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. M. Poirters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: in de periode van 25 april 2023 tot en met 13 februari 2024 zijn toenmalige partner
[slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2: in de periode van 23 november 2023 tot en met 23 juli 2024 [slachtoffer] heeft bedreigd;
feit 3: in de periode van 17 juli 2024 tot en met 21 augustus 2024 [slachtoffer] heeft belaagd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1 en feit 3. Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld en belaagd.
Ten aanzien van feit 2 voert de verdediging geen bewijsverweer. Verdachte heeft over dit feit een bekennende verklaring afgelegd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1: mishandeling
In haar aangifte verklaart [slachtoffer] dat verdachte haar op verschillende momenten in de periode van 25 april 2023 tot en met 23 november 2023 en tijdens carnaval 2024 heeft mishandeld.
Het dossier bevat weliswaar diverse aanwijzingen dat [slachtoffer] is mishandeld, maar deze zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet om te kunnen concluderen dat het verdachte is geweest die haar in de ten laste gelegde periode heeft mishandeld. Deze aanwijzingen zijn daarom niet als voldoende steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] aan te merken. Hiervoor is het volgende van belang.
Uit de door [slachtoffer] bij haar aangifte overgelegde foto’s, waarop blauwe plekken op armen, benen en rug te zien zijn, blijkt niet wanneer deze foto’s zijn gemaakt en niet wanneer die blauwe plekken zijn ontstaan. De in de bestandsnamen van die foto’s opgenomen data zijn hiervoor ontoereikend.
De schermafbeelding op pagina 85 van het eind-procesverbaal in het dossier lijkt een gesprek weer te geven tussen verdachte en [slachtoffer] over verdachte die [slachtoffer] zou hebben geslagen, maar onduidelijk is wanneer dat gesprek plaatsvond. De datum waarop de schermafbeelding is gemaakt, hoeft niet de datum te zijn waarop het gesprek is gevoerd. Ook voor het overige bestaat er onvoldoende duidelijkheid over de schermafbeelding. Zo heeft de verbalisant een pagina eerder over die schermafbeelding vermeld dat niet zichtbaar is wie deze had gestuurd en dat de chats op de telefoon niet terug te vinden waren.
Uit de verklaring van de moeder van [slachtoffer] , dat zij weleens blauwe plekken op de benen en bovenarm van [slachtoffer] heeft gezien, volgt op zichzelf niet dat verdachte hiervoor verantwoordelijk is geweest, nog daargelaten dat in deze verklaring geen datum of periode is genoemd.
De verklaringen van getuigen die hebben gehoord dat [slachtoffer] werd mishandeld door verdachte, kunnen tot slot evenmin als steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] dienen. Deze getuigen verklaren weinig concreet en ‘van horen zeggen’, over informatie die afkomstig is van [slachtoffer] als bron.
Vanwege het ontbreken van voldoende steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] acht de rechtbank feit 1, zoals dat ten laste is gelegd, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 2: bedreiging
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en er voor dit feit geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij feit 2 in de tenlastelegging opgenomen bedreigingen heeft geuit, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer] van 16 augustus 2024 (pagina 9 tot en met 16 van het eindproces-verbaal met nummer ZR3R024050 / PL2000-2024298207 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 132);
- het proces-verbaal van bevindingen van 20 augustus 2024 (pagina 66 tot en met 73 van voornoemd eindproces-verbaal);
- de bekennende verklaring die verdachte tijdens de zitting van 5 november 2025 heeft afgelegd.
Feit 3: belaging
Verdachte en [slachtoffer] hebben in het verleden een affectieve relatie met elkaar gehad. Deze relatie is op enig moment in de zomer 2024 geëindigd. [slachtoffer] verklaart dat zij vanaf omstreeks 16 juli 2024 werd belaagd door verdachte. Verdachte verklaart dat hij [slachtoffer] niet heeft belaagd, maar dat juist zij hem bleef opzoeken en berichten bleef sturen.
Ter zitting heeft de officier van justitie toegelicht dat de belagingsperiode zoals opgenomen in de tenlastelegging start op 17 juli 2024, de dag nadat verdachte kleding aan [slachtoffer] teruggaf, en eindigt op 21 augustus 2024, de dag waarop verdachte is aangehouden.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat verdachte in die door de officier van justitie aangegeven periode 24 voicemailberichten bij [slachtoffer] heeft ingesproken, waarvan er mogelijk twee zogenoemde ‘broekzakgesprekken’ waren. Ook probeerde hij op 1 en 2 augustus 2024 in contact te komen met [slachtoffer] via WhatsApp-berichten aan [naam] , een vriendin van [slachtoffer] . Daarnaast is verdachte op 17 juli 2024 naar het jongerencentrum in [straat 1] gekomen, waar [slachtoffer] aanwezig was. Ook is verdachte [slachtoffer] op 4 en 9 augustus 2024 bij haar woning of op straat tegengekomen en is hij haar gevolgd. De vraag is of dit handelen van verdachte is aan te merken als belaging.
De rechtbank overweegt dat voor belaging als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht vereist is dat sprake is van een wederrechtelijke, stelselmatige en opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een ander. Daarbij moet de pleger het oogmerk hebben om een ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dergelijke belaging zijn verschillende factoren van belang, te weten: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de vrijheid van het slachtoffer.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onduidelijk onder welke specifieke omstandigheden het handelen van verdachte in de betreffende periode heeft plaatsgevonden. Zo volgde deze ten laste gelegde periode van ruim een maand direct op de beëindiging van een kennelijk onstuimige relatie tussen verdachte en [slachtoffer] . De verklaring van verdachte, dat ook [slachtoffer] in die periode contact met hem opnam, is bovendien niet nader onderzocht, terwijl een aantal voicemailberichten van verdachte, gelet op de daarin gesproken tekst, mogelijk een reactie op berichten van [slachtoffer] is.
Reeds gelet op deze onduidelijkheid over de context waarin het handelen van verdachte plaatsvond, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat dit handelen is aan te merken als een wederrechtelijke, stelselmatige en opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . De relatie was eerder vaker beëindigd en weer gestart. Het was dus niet ongewoon dat er na het beëindigen van de relatie weer contact ontstond. Uit het dossier blijkt niet dat aan verdachte duidelijk was gemaakt dat het contact nu echt moest stoppen. De rechtbank acht daarom het onder feit 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
in de periode van 23 november 2023 tot en met 23 juli 2024 te [plaats 1] mevrouw [slachtoffer] telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of brandstichting door die [slachtoffer] via meerdere WhatsApp- en Snapchatberichten dreigend de woorden toe te voegen:
- " Of ik stek het in de brand (...) Net zoals de auto van je ma (...) Boem (...) Hoor je
(...) Vannacht" en
- " Ik ga jou moeders leven zo zuur maken. Auto in de fik" en
- " Spiecht ik die kk moeder van je aan me mes" en
- " Steek ik je kk huis in de kk fik" en
- " Jij dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert, uitgaande van een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, plus een gebieds- en contactverbod. De officier van justitie vordert daarnaast een taakstraf van 180 uren, bij niet voltooiing te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen of, subsidiair, om een taakstraf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van feit 2
Verdachte heeft zich op in elk geval drie momenten schuldig gemaakt aan ernstige bedreigingen, geuit via WhatsApp- of Snapchatberichten, die waren gericht aan [slachtoffer] . Verdachte bedreigde in die berichten niet alleen [slachtoffer] met de dood, maar dreigde ook haar moeder wat aan te doen. Daarnaast dreigde hij hun woning en auto in brand te steken. Met deze bedreigingen heeft verdachte het gevoel van veiligheid van [slachtoffer] aangetast, terwijl zij op de momenten waarop de bedreigingen zijn geuit nog een relatie hadden. Dat verdachte juist zijn toenmalige partner angst heeft aangejaagd, bij uitstek een persoon die zich bij hem veilig had moeten voelen, rekent de rechtbank hem zwaar aan. Ook het feit dat verdachte daarbij de moeder van [slachtoffer] heeft betrokken, neemt de rechtbank hem kwalijk.
Ter zitting heeft verdachte spijt betuigd en erkend dat het uiten van de bedreigingen niet goed is geweest. In zoverre heeft hij besef getoond van zijn strafbare handelen en neemt hij daar inmiddels verantwoordelijkheid voor.
Het toe te passen sanctierecht
Ten tijde van het begaan van feit 2 was verdachte negentien jaar oud. Bij deze leeftijd geldt als uitgangspunt dat het volwassenenstrafrecht van toepassing is. De vraag is of in het geval van verdachte van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
In het reclasseringsadvies van 22 oktober 2025 wordt geadviseerd om bij strafoplegging het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat de reclassering in het geval van verdachte geen indicaties ziet voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank volgt dit advies en past het volwassenenstrafrecht toe.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 29 september 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor bedreiging is veroordeeld. Er is dus geen sprake van recidive.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het eerder genoemde reclasseringsadvies. Hieruit volgt dat de reclassering het recidiverisico bij verdachte inschat als gemiddeld. De reclassering merkt daarbij op dat er voor nu nauwelijks risico’s worden gezien ten aanzien van relationeel geweld, maar dat er gelet op het psychosociale functioneren van verdachte wel kwetsbaarheden zijn. In de kindertijd is er bij verdachte ADHD vastgesteld en er is sprake van emotieregulatieproblematiek en een hoge mate van impulsiviteit, met als gevolg dat hij in risicovolle situaties terecht komt, aldus de reclassering. Daarnaast ziet de reclassering risico’s ten aanzien van middelengebruik en adviseert daarom om verdachte bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en verplichte ambulante behandeling, in de zin van voortzetting van het recent gestarte behandeltraject bij [hulpverlening] . Ter zitting is gebleken dat verdachte gemotiveerd en bereid is om zich aan deze bijzondere voorwaarden te houden.
Verdachte heeft verder desgevraagd ter zitting verklaard zich te kunnen vinden in het contact- en gebiedsverbod dat [slachtoffer] wenst.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in 2025 vier keer met politie en justitie in aanraking is geweest voor Wegenverkeerswetfeiten. Dit betreft tweemaal rijden zonder rijbewijs, eenmaal rijden onder invloed van drugs en eenmaal negeren van een stopteken. Deze vier feiten vonden plaats in de tijd dat de voorlopige hechtenis van verdachte in onderhavige zaak was geschorst en hij in toezicht van de reclassering liep. Het gaat dus om het vier keer overtreden van de voorwaarde dat hij geen strafbare feiten mocht plegen. De rechtbank vindt het zorgelijk dat dit heeft plaatsgevonden. Het geeft aan dat verdachte het niet heel nauw neemt met de opgelegde voorwaarden en wetsbepalingen, zelfs niet tijden de schorsing van de voorlopige hechtenis en met toezicht van de reclassering. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte zich wel aan de nu op te leggen voorwaarden zal houden, zoals hij op de zitting heeft toegezegd. Het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf geldt als stok achter de deur. Het is echter nu vooral aan verdachte om te laten zien dat hij heeft geleerd van deze situatie en dat hij zich beter kan gedragen dan bij de strafbare feiten en in de relatie met aangeefster. Ook ter zitting was zijn gedrag niet altijd even behoorlijk. De rechtbank vindt het dan ook van groot belang dat de behandeling bij [hulpverlening] voortgezet wordt.
De genoemde vier Wegenverkeerswetfeiten zijn afgedaan middels strafbeschikkingen en dit maakt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht meermalen van toepassing is. Alles afwegende zal dit voor de straf in deze zaak niets uitmaken.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat voor de bedreigingen een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk, te vervangen door 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar en met onderstaande bijzondere voorwaarden, passend en geboden is. De dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zullen in mindering worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf, naar rato van 2 uur per dag.
Voor de bepaling van de duur van de taakstraf heeft de rechtbank gekeken naar de concrete aard en ernst van feit 2, naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor straftoemeting.
Het voorwaardelijk strafdeel heeft enerzijds als doel verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van de proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit, zoals hiervoor nader uiteen is gezet. Anderzijds acht de rechtbank het wenselijk en noodzakelijk om aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, zodat verdachte aan zijn problematiek kan werken. Daarnaast zal de rechtbank aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden koppelen, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] en een verbod om zich op te houden in nader omschreven gebieden rondom de woning van de moeder van [slachtoffer] en een jongerencentrum waar [slachtoffer] vaak aanwezig is.

7.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 33.986,31 voor de feiten 1 tot met 3, bestaande uit € 23.986,31 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2024 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging betwist de vordering.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden, voor zover deze schade rechtstreeks het gevolg is van dat bewezenverklaarde feit.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 261,38 aan (toekomstige) reiskosten,
€ 624,93 aan kosten van (toekomstig) eigen risico, € 1.500,- aan verlies van verdienvermogen en € 21.600,- aan schade voor een jaar studievertraging. Uit de onderbouwing van deze schadeposten die de benadeelde partij heeft ingebracht, volgt niet in welke mate deze schadeposten voortkomen uit of verband houden met de door verdachte geuite bedreigingen, zoals opgenomen onder het bewezenverklaarde feit 2. Hierdoor kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer vastgesteld worden dat de gestelde materiële schade, of een deel daarvan, is veroorzaakt door dat bewezenverklaarde feit. Daartoe is een nader debat en wellicht andersoortige bewijsvoering nodig, wat een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan voor dit deel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.000,- voor door haar opgelopen psychisch letsel. Uit de onderbouwing van dit psychische letsel die de benadeelde partij heeft ingebracht, volgt dat de benadeelde partij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis. Uit deze onderbouwing volgt niet in welke mate het psychische letsel voortkomt uit of verband houdt met het bewezenverklaarde feit 2. Hierdoor kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer vastgesteld worden dat deze gestelde immateriële schade is veroorzaakt door dat bewezenverklaarde feit. Ook daartoe is een nader debat en wellicht deskundigenonderzoek of andersoortige bewijsvoering nodig, wat een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending echter mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat een deel van de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de concrete omstandigheden van dit geval, waaronder de heftigheid en frequentie van de bedreigingen, de context waarin deze zijn geuit en het daarbij betrekken van de moeder van de benadeelde partij, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 750,- billijk. De schade staat voor dit gedeelte ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van feit 2.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. Daarmee kan ook dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal het toe te wijzen schadebedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2024, zoals gevorderd, tot aan de dag der voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag en de wettelijke rente. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting, meermalen gepleegd;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
*
meldplicht bij de reclassering
verdachte meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd, na het maken van een telefonische afspraak via [telefoonnummer] , bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
*
ambulante behandeling
verdachte laat zich behandelen door [hulpverlening] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart en duurt voort zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
*
contactverbod
verdachte zal gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2007 in [geboorteplaats 2] ( [geboorteland] ). De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod;
*
gebiedsverboden
verdachte zal zich gedurende de proeftijd niet begeven aan het [locatie] en ook niet in het gedeelte van de [straat 2] tussen het [straat 1] en de [straat 3] te [plaats 1] . Daarnaast zal verdachte zich gedurende de proeftijd niet begeven in de [straat 4] en het [straat 5] in [plaats 2] . De politie ziet toe op de handhaving van deze gebiedsverboden;
- de van rechtswege geldende voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 750,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (feit 2), € 750,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2024, tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 15 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, en mr. D.L.J. Martens en mr. P.K.J. van der Wal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting op 19 november 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij in of omstreeks de periode van 25 april 2023 tot en met 13 februari 2024 te
[plaats 1] , in elk geval in Nederland,
zijn levensgezel, mevrouw [slachtoffer] ,
heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- meerdere malen, in elk geval eenmaal, (met de vuist) tegen het lichaam te
slaan/stompen en/of
- tegen het lichaam te schoppen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van
Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 23 november 2023 tot en met 23 juli 2024 te
[plaats 1] , in elk geval in Nederland,
mevrouw [slachtoffer] (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht en/of zware mishandeling en/of brandstichting,
door die [slachtoffer] via meerdere (Whatsapp- en/of Snapchat)berichten dreigend
de woorden toe te voegen:
- " Of ik stek het in de brand (...) Net zoals de auto van je ma (...) Boem (...) Hoor je
(...) Vannacht"
- " Ik ga jou moeders leven zo zuur maken. Auto in de fik" en/of
- " Spiecht ik die kk moeder van je aan me mes" en/of
- " Steek ik je kk huis in de kk fik" en/of
- " Jij dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij in of omstreeks de periode van 17 juli 2024 tot en met 21 augustus 2024 te
[plaats 1] , in elk geval in Nederland,
althans in Nederland,
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] ,
door
- die [slachtoffer] meerdere (voicemail)berichten te sturen en/of
- die [slachtoffer] meerdere malen en op één of meerdere locaties (waaronder
ingebrepen het jongerencentrum waar die [slachtoffer] stage loopt en/of liep) op te
zoeken en/of te achtervolgen en/of op te wachten
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden
en/of vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )