ECLI:NL:RBZWB:2025:803

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
11050449 \ CV EXPL 24-1242 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en herstelverplichtingen in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een overeenkomst van aanneming gesloten met gedaagde, [gedaagde], voor de uitbreiding van hun woning. Na het constateren van gebreken in de werkzaamheden, hebben eisers gedaagde herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om deze gebreken te verhelpen. Ondanks meerdere ingebrekestellingen heeft gedaagde nagelaten om de gebreken te herstellen, wat leidde tot een vordering van eisers tot schadevergoeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om de gebreken te verhelpen, maar dat de vordering tot schadevergoeding terecht is omgezet. De kosten van herstel zijn begroot op € 5.000,00, en de kantonrechter heeft de vordering tot betaling van dit bedrag, inclusief buitengerechtelijke incassokosten, toegewezen. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten vergoeden. De wettelijke rente over de schadevergoeding is toegewezen vanaf 14 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 11050449 \ CV EXPL 24-1242
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats 1],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers],
gemachtigde: mr. R.H.M. Nibbeling,
tegen
[naam], H.O.D.N. [gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. W.T.J. Schieman.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 juni 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de akte overleggen producties van [gedaagde], met producties 1 en 2,
- de mondelinge behandeling van 4 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en de door mr. Nibbeling overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] hebben medio 2017 met [gedaagde] een overeenkomst van aanneming gesloten voor het realiseren van een uitbreiding van de beneden- en bovenverdieping van hun woning. De werkzaamheden zijn begin 2018 afgerond.
2.2.
[eisers] hebben meerdere gebreken geconstateerd. [gedaagde] heeft deze gebreken steeds verholpen.
2.3.
Begin 2022 constateerden [eisers] opnieuw lekkageschade aan alle vier de muren van de aanbouw. [eisers] hebben de gebreken gemeld bij [gedaagde].
2.4.
[eisers] hebben het Bureau voor Bouwpathologie (hierna: BvB) ingeschakeld om een onderzoek uit te voeren naar de gebreken. BvB heeft de gebreken in het rapport van 29 april 2022 vastgelegd. [gedaagde] heeft de vastgestelde gebreken deels verholpen, de rest hebben [eisers] zelf opgelost.
2.5.
Begin 2023 ontdekten [eisers] opnieuw gebreken. Per brief van 27 januari 2023 heeft mr. Nibbeling [gedaagde] gesommeerd om binnen vier weken na ontvangst van de brief tot herstel van de gebreken over te gaan. [gedaagde] heeft de brief op 21 februari 2023 ontvangen.
2.6.
Per brief van 28 maart 2023 heeft mr. Nibbeling namens [eisers] aanspraak gemaakt op een vervangende schadevergoeding.
2.7.
Op 23 juni 2023 heeft BvB aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de gebreken. Uit het rapport van 20 september 2023 volgt dat BvB [gedaagde] verantwoordelijk houdt voor het loslaten van de voegen van de balkontegels. De kosten van herstel zijn begroot op € 5.000,00.
2.8.
Per brief van 29 november 2023 heeft mr. Nibbeling [gedaagde] gesommeerd om binnen 14 dagen een bedrag van € 5.000,00 te betalen aan [eisers]. [gedaagde] heeft niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 7.619,65, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eisers] leggen, kort gezegd, aan hun vordering het volgende ten grondslag. Na meermaals gebreken te hebben geconstateerd welke [gedaagde] steeds heeft hersteld, ontdekten [eisers] in januari 2023 opnieuw gebreken aan de uitbouw. Ondanks ingebrekestelling per brief van 27 januari 2023 is [gedaagde] niet overgegaan tot herstel. Per brief van 28 maart 2023 is de vordering omgezet in een vordering tot schadevergoeding. Uit het rapport van BvB van 20 september 2023 volgt dat [gedaagde] keramische tegels heeft gebruikt met starre voegen, welke door weersinvloeden kapotgaan en waardoor de tegels los zijn komen te liggen. BvB heeft de kosten van herstel begroot op € 5.000,00 incl. btw. Het onderzoek kostte € 1.863,40 incl. btw. Ondanks sommatie is [gedaagde] niet tot vergoeding van de door [eisers] geleden schade overgegaan. [eisers] maken aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 756,25 incl. btw.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers], met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] voert het volgende aan. [gedaagde] betwist in de gelegenheid te zijn gesteld om tot herstel over te gaan. De brief van 27 januari 2023 ontving [gedaagde] pas op 21 februari 2023. Op 23 februari 2023 heeft [gedaagde] telefonisch contact gezocht met [eiser 2] en aangegeven een afspraak te willen maken om de klachten te onderzoeken, zoals ook eerder is gedaan. Die gelegenheid is nooit geboden. Er is sprake van schuldeisersverzuim. Als [gedaagde] een schadevergoeding moet betalen, dan dient de schade te worden vastgesteld aan de hand van de daadwerkelijk gemaakte kosten en niet aan de hand van een begroting. Als [gedaagde] het herstel zou uitvoeren, dan zouden de kosten € 1.042,25 incl. btw bedragen. [gedaagde] betwist de verschuldigdheid en de hoogte van de incassokosten, nu deze niet in redelijkheid zijn gemaakt. Daarnaast is ook gesommeerd voor een verzakking van de aanbouw, wat [gedaagde] onterecht werd verweten. Het onderzoek van de deskundige zag ook op de verzakking. De kosten van de ingeschakelde deskundige zijn daarom hooguit voor de helft toewijsbaar. De hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten is niet redelijk, nu slechts één brief is gestuurd die ziet op de vervangende schadevergoeding. De wettelijke rente is niet eerder toewijsbaar dan 14 december 2023, aangezien de betalingstermijn van de sommatie pas op die datum afliep.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in de zaak om de vraag of [eisers] aan [gedaagde] voldoende gelegenheid hebben geboden om tot herstel van de nieuwe gebreken over te gaan. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is en zal hierna toelichten waarom.
4.2.
Een opdrachtgever dient de aannemer de gelegenheid te geven om binnen een redelijke termijn gebreken weg te nemen [1] . Vaststaat dat [gedaagde] de brief van 27 januari 2023 pas op 21 februari 2023 heeft ontvangen. [gedaagde] heeft met de brief een termijn van vier weken gekregen om tot herstel over te gaan, zodat hij uiterlijk 21 maart 2023 de gebreken had moeten herstellen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan.
4.3.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord gesteld dat hij op 23 februari 2023 telefonisch contact heeft gehad met [eiser 2] en dat hem werd geweigerd om tot herstel over te gaan. Op vragen van de kantonrechter ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat in voormeld telefoongesprek feitelijk niets is besproken dat hij ook geen duidelijk antwoord kreeg. [eiser 2] heeft in reactie daarop verklaard dat hij [gedaagde] naar mr. Nibbeling heeft doorverwezen. Tot slot heeft [gedaagde] medegedeeld dat [eiser 2] zou hebben opgehangen en dat hij daarbij dacht dat [eisers] het maar moesten uitzoeken.
4.4.
In het licht van de verklaringen over en weer komt de kantonrechter tot de conclusie dat niet is vast komen te staan dat [eisers] hebben geweigerd om [gedaagde] tot herstel over te laten gaan. Dit is ook niet logisch, gelet op de inhoud van de brief van 27 januari 2023 waarin [gedaagde] juist werd verzocht om tot herstel over te gaan. Mede gelet op de verklaring ter zitting van [gedaagde] moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde] niet meer heeft doorgepakt naar aanleiding van de brief van 27 januari 2023, afgezien van het telefonische contact met [eiser 2].
4.5.
Gelet op het vorenstaande, hebben [eisers] voldoende gelegenheid tot herstel geboden. De vordering tot nakoming is dan ook terecht omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding met de brief van 28 maart 2023.
4.6.
Uit het rapport van BvB van 20 september 2023 volgt dat de kosten van herstel op € 5.000,00 zijn begroot. [gedaagde] heeft de hoogte van deze kosten betwist, onder overlegging van twee offertes voor herstel van de gebreken. BvB heeft de begroting in het rapport deugdelijk onderbouwd. De kantonrechter ziet geen reden om van die begroting af te wijken. De door [gedaagde] in het geding gebrachte offertes geven hem daartoe geen aanleiding.
Dat houdt in dat het gevorderde bedrag van € 5.000,00 voor toewijzing gereed ligt.
4.7.
[eisers] vorderen wettelijke rente over de schadevergoeding. [gedaagde] heeft onweersproken aangevoerd dat zij niet eerder dan 14 december 2023 in verzuim is komen te verkeren met de betaling daarvan. De kantonrechter zal de gevorderde wettelijke rente over de schadevergoeding toewijzen vanaf 14 december 2023.
4.8.
[gedaagde] heeft onweersproken aangevoerd dat de kosten van BvB moeten worden gematigd, omdat het onderzoek mede betrekking had op een vermeende verzakking. De kantonrechter zal de gevorderde vergoeding van de kosten van de deskundige om die reden naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op de helft van de gemaakte kosten, zijnde een bedrag van € 931,70.
4.9.
[eisers] vorderen vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eisers] hebben vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Omdat [eisers] geen ondernemers zijn, wordt de vergoeding verhoogd met btw. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald en moet dus als redelijk worden geacht [2] . Daarom wordt € 756,25 toegewezen.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
- kosten deskundige

5.000,00
931,70
- buitengerechtelijke incassokosten
756,25
+
Totaal
6.687,95
4.11.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
140,84
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.201,84
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 6.687,95, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 5.000,00, met ingang van 14 december 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.201,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:759 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405, r.o. 3.5 en 3.6.