ECLI:NL:RBZWB:2025:8022

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
02-156129-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag

Op 18 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 juni 2022 in Breda een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 1999, reed met een snelheid van 77 km/u door een rood verkeerslicht, wat resulteerde in een aanrijding met een motorfiets, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], ter plaatse overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat in strijd is met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden geëist. De verdediging pleitte voor een lichtere straf, verwijzend naar het verleden van de verdachte en de omstandigheden van het ongeval. De rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf van 240 uur op, te vervangen door 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank weegt de impact van het ongeval op de nabestaanden zwaar mee in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-156129-22
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 november 2025
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedag] 1999
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [woonadres]
raadsman mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 november 2025 waarbij de officier van justitie mr. P.W.P. Emmen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft veroorzaakt als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De gedragingen van verdachte kunnen worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Hij gaat er daarbij vanuit dat verdachte met een onverminderde snelheid van 75 km/u -waar 70 km/u was toegestaan- door rood licht is gereden. Het door rood licht rijden is een van de gevaarlijkste verkeersfouten aangezien de kans op ongelukken groot is. Daarbij weegt mee dat dit verkeerslicht al 3,5 seconde op rood stond en verdachte ter plaatse bekend is.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) bewijsbaar, maar slechts in de mate van aanmerkelijke schuld. Verdachte had geen opzet op het door rood licht rijden. Het verkeerslicht stond pas 3,5 seconde op rood. Verdachte bevond zich op 70 meter voor het verkeerslicht toen het verkeerslicht op rood sprong en er lijkt sprake te zijn van een verkeerde waarneming als gevolg van zonnestralen in het gezicht. Van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels is daarmee geen sprake.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt vast dat op 18 juni 2022 op het kruispunt van de Crogtdijk/Backer en Ruebweg en de Belcrumweg/Konijnenberg te Breda een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Dit kruispunt wordt geregeld door middel van verkeerslichten. Verdachte was bij dit ongeval betrokken en reed als bestuurder van een personenauto over Crogtdijk in de richting van het kruispunt. Hij is met een snelheid van tenminste ongeveer 77 kilometer per uur het kruispunt op gereden terwijl het verkeerslicht voor hem rood uitstraalde. [slachtoffer] trok op dat moment met zijn motorfiets op bij een groen verkeerslicht en reed vanaf de Belcrumweg het kruispunt op in richting van de Konijnenberg. Hierdoor botste verdachte met de voorzijde van zijn personenauto tegen de rechterzijde van de motorfiets van [slachtoffer] . [slachtoffer] is ter plaatse vrijwel direct overleden.
Artikel 6 WVW
Voor een bewezenverklaring van het misdrijf zoals bedoeld in artikel 6 WVW moet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander letsel is toegebracht. Van dergelijke schuld is sprake wanneer het rijgedrag van verdachte zeer, dan wel aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam is geweest. Bij de beoordeling hiervan komt het aan op het geheel van gedragingen, waaronder de aard en ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Verder is een enkel moment van onoplettendheid over het algemeen niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld.
Schuldgradatie
Op grond van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte verwijtbaar heeft gehandeld door op zaterdagmiddag rond 5 uur met een snelheid van tenminste 77 km/u, waar 70 km/u was toegestaan, door rood licht een kruising op te rijden. Verdachte had zich moeten houden aan de geldende maximumsnelheid en bedacht moeten zijn op de verkeerslichten. Desondanks heeft verdachte niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en heeft hij onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse.
Bij het bepalen van de mate van schuld is van belang dat verdachte ter plaatse bekend was omdat hij vaker over de betreffende weg en het kruispunt heeft gereden. Hij wist dan ook dat het een groot kruispunt betreft dat wordt geregeld door middel van verkeerslichten en dat, zeker op een zaterdagmiddag, vaak druk is. Over het rode verkeerslicht dat voor verdachte gold, blijkt uit het proces-verbaal analyse verkeersregelinstallatie (hierna: VRI) dat verdachte met zijn auto de stopstreep passeerde, terwijl de voor hem geldende verkeerslichten al minimaal 3,5 seconden rood licht uitstraalden. Er is geen reden te veronderstellen dat het zicht van verdachte op deze verkeerslichten werd belemmerd. De weg waarover verdachte reed, is een rechte weg waardoor er gedurende langere tijd voor verdachte zicht was op de verkeerslichten, die bovendien eerst nog geel licht hebben uitgestraald voordat ze rood werden. Dat hij dit niet heeft gezien, betekent dat hij op zijn minst zeer onoplettend heeft gereden. Bovendien heeft hij bij het oprijden van de kruising niet gekeken of hij deze veilig kon oprijden. Verdachte heeft immers verklaard dat hij [slachtoffer] met zijn motor pas zag bij de aanrijding.
De verklaring van verdachte dat zijn zicht door het zonlicht gehinderd werd, vindt geen ondersteuning in het dossier. Uit het nader onderzoek is gebleken dat het zonlicht hem niet overmatig kan hebben gehinderd, omdat de zon daarvoor te hoog aan de hemel stond. Van overige (bijzondere) omstandigheden waaruit blijkt dat verdachte het rode stoplicht en [slachtoffer] niet had kunnen zien, is niet gebleken. Daarbij komt dat ook de verkeerslichten van de naastgelegen richtingen rood licht uit straalden, waardoor er ook geen sprake van kan zijn dat verdachte naar de verkeerde, groen licht uitstralende, verkeerslichten heeft gekeken.
Alles samengenomen overweegt de rechtbank dat er door verdachte voor het ongeval meerdere verkeersfouten zijn begaan. De combinatie van deze, deels ernstige, fouten leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend in de zin van artikel 6 WVW heeft gereden. Immers, meerdere verkeersfouten van zijn kant hebben tot het ongeval geleid.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 18 juni 2022 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de weg, kruising Backer en Ruebweg en Konijnenberg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 70 kilometer per uur een kruising op te rijden en geen gevolg te geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij, verdachte, niet gestopt voor een voor zijn, verdachtes rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat (3.5 seconden) rood licht uitstraalde en heeft hij, verdachte, niet op het voor hem gelegen kruispunt en op het verkeer gelet en zijn snelheid niet zodanig aangepast dat hij, verdachte, in staat was om zijn personenauto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor een ander genaamd [slachtoffer] , werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn/haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur te vervangen door 120 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest. Ook vordert hij een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (verder OBM) voor 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van de periode dat het rijbewijs ingevorderd is geweest. Hij baseert zich hiervoor op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie waarbij hij in strafverminderende zin rekening houdt met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit oplegging van een taakstraf en een deels onvoorwaardelijke OBM waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het deel dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest. De raadsman voert daartoe aan dat verdachte niet alleen voorafgaand aan het ongeval maar ook daarna nooit met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte heeft een belast verleden waardoor hij extra moeite heeft met gevangenisstraf. Daarnaast is sprake van een oud feit en schending van de redelijke termijn met één jaar. Tot slot is er, afgezien van deze gebeurtenis, sprake van onberispelijk verkeersgedrag waardoor oplegging van een onvoorwaardelijke rijontzetting niet meer passend is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ongeval door zeer onvoorzichtig en onoplettend aan het verkeer deel te nemen. Verdachte reed te hard en door het rode licht, waardoor hij [slachtoffer] heeft aangereden. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat verdachte dit ongeval niet heeft gewenst, is het overlijden van [slachtoffer] wel het gevolg van zijn handelen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Door de nabestaanden [de moeder] en [de echtgenote] van [slachtoffer] , is gebruik gemaakt van het spreekrecht. Zij hebben op indringende wijze kenbaar gemaakt wat voor enorme impact het overlijden van hun zoon en echtgenoot nog steeds heeft en hoe erg zij en overige familie en vrienden hem missen. Zo heeft de echtgenote van [slachtoffer] verklaard: “Die avond moest ik aan mijn schoonmoeder vertellen dat haar enige zoon nooit meer thuis zou komen. Ik moest aan mijn kinderen vertellen dat hun vader iets vreselijks was overkomen. Dat hij nooit meer in hun leven zou zijn en dat we hem voor altijd zouden moeten missen.” Ook namens de moeder van [slachtoffer] is aangrijpend verklaard: “De zoons van mijn zoon waren achttien en twintig jaar oud op het moment van zijn ongeval. De oudste was jarig op de dag na het overlijden van zijn vader en het was Vaderdag. Ieder jaar weer komt dit terug en voelen wij de pijn.”
De rechtbank weegt bij de strafoplegging mee dat uit de houding van verdachte bij de politie en op zitting is gebleken dat verdachte zich bewust is van de ernstige gevolgen van zijn handelen en dat hij het feit dat [slachtoffer] door zijn toedoen is overleden als een zware last met zich meedraagt. Verdachte heeft getracht in contact te komen met de nabestaanden van [slachtoffer] . Door omstandigheden buiten de macht van verdachte is dit contact niet tot stand gekomen. Dit spreekt in het voordeel van verdachte.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. De rechtbank gaat daarom bij de strafoplegging uit van een first offender.
Strafoplegging dient niet alleen plaats te vinden met inachtneming van de gevolgen van de gemaakte verkeersfout, maar moet vooral ook worden afgezet tegen de ernst van de gemaakte verkeersfout en de mate van schuld daaraan van verdachte. In dit geval draagt de verkeersfout van verdachte de gradatie van ernstige schuld in de zin van de WVW.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (verder LOVS). Uit deze oriëntatiepunten volgt dat voor een overtreding van artikel 6 WVW, waarbij een slachtoffer is komen te overlijden en sprake is van ernstige schuld, een gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twee jaar als uitgangspunt geldt. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn van berechting met anderhalf jaar en de persoon van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om van het uitgangspunt af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van het feit en daarmee een passende straf is. De langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid zal tot gevolg hebben dat verdachte ander werk zal moeten zoeken.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 240 uur te vervangen door 120 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 24 maanden met aftrek van de periode dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, en mr. G.M.J. Kok en mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.E. van Wijk, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 18 november 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 18 juni 2022 te Breda, althans in Nederland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto)
daarmede rijdende over de weg, kruising Backer en Ruebweg en/of Konijnenberg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum
snelheid van 70 kilometer per uur (een kruising op) te rijden en/of in elk geval te
rijden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was, en/of
geen gevolg te geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt,
immers is hij, verdachte, niet gestopt voor een voor zijn, verdachtes rijrichting
bestemd driekleurig verkeerslicht dat (3.5 seconden) rood licht uitstraalde en/of
heeft hij, verdachte, niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen
kruispunt en/of op het verkeer gelet en/of zijn snelheid niet zodanig aangepast dat
hij, verdachte, in staat was om zijn personenauto tot stilstand te brengen binnen de
afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was,
waardoor een ander genaamd [slachtoffer] , werd gedood;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2022 te Breda, althans in Nederland, als bestuurder van
een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, kruising Backer en
Ruebweg en/of Konijnenberg,
met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum
snelheid van 70 kilometer per uur (een kruising op) heeft gereden en/of in elk geval
gereden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was, en/of
geen gevolg gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt,
immers is hij, verdachte, niet gestopt voor een voor zijn, verdachtes rijrichting
bestemd driekleurig verkeerslicht dat (3.5 seconden) rood licht uitstraalde en/of
heeft hij, verdachte, niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen
kruispunt en/of op het verkeer gelet en/of zijn snelheid niet zodanig aangepast dat
hij, verdachte, in staat was om zijn personenauto tot stilstand te brengen binnen de
afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )