ECLI:NL:RBZWB:2025:792

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
C/02/430759 / JE RK 25-68
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige in verband met zelfbepalend gedrag en onttrekking

Op 29 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de gesloten plaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, hierna te noemen de GI, om een machtiging te verlenen voor de opname van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] zich in een problematische situatie bevindt, gekenmerkt door zelfbepalend gedrag en onttrekking aan noodzakelijke hulpverlening. De kinderrechter heeft de GI en de Raad voor de Kinderbescherming betrokken bij de procedure, waarbij de Raad het verzoek van de GI ondersteunt. De kinderrechter heeft de noodzaak van de gesloten plaatsing onderbouwd met de ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van [minderjarige], die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. De kinderrechter heeft de machtiging verleend voor de duur van drie maanden, met de mogelijkheid tot verlenging, en heeft de GI opgedragen om een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper te overleggen voor de volgende zitting. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat [minderjarige] aan zichzelf werkt en de geboden kansen benut.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/430759 / JE RK 25-68
Datum uitspraak: 29 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat mr. J.C. van den Doel te Zierikzee.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
De Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 14 januari 2025, ontvangen op 14 januari 2025;
  • aanvullende informatie van de GI, ontvangen op 16 januari 2025;
  • de instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper, dhr. [naam] van 20 januari 2025, ontvangen op 23 januari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige] met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter ook apart met [minderjarige] gesproken. Zijn advocaat was daarbij.
1.3.
Met bijzondere toestemming van de kinderrechter was tevens bij de mondelinge behandeling aanwezig een begeleider van [minderjarige] van [jeugdzorginstelling 1] .

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 10 juli 2014 van de rechtbank Den Haag is het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en is Bureau Jeugdzorg Zeeland belast met de voogdij over [minderjarige] . De GI treedt in deze op als de rechtsopvolger van Bureau Jeugdzorg Zeeland.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging te verlenen om [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van zes maanden.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. De GI vindt een gesloten plaatsing voor [minderjarige] noodzakelijk. Bij [minderjarige] is er sprake van een langdurig patroon van zelfbepalendheid waarbij hij delicten pleegt en negatief gedrag laat zien. Vanwege dit delictgedrag kan [minderjarige] niet langer in het gezinshuis blijven. Het is niet zo dat [minderjarige] nu al niet meer welkom is in het gezinshuis, maar hij moet wel op korte termijn worden doorgeplaatst. Daarnaast onttrekt [minderjarige] zich aan de noodzakelijke hulpverlening. [ggz-instelling] was de laatste en meest geschikte optie voor [minderjarige] maar ook dit weigerde [minderjarige] aan te gaan. Een plaatsing op een open groep is volgens de GI onvoldoende toereikend. Er bestaat een groot risico dat [minderjarige] zijn negatieve gedrag zal volhouden en weg zal lopen om contact te blijven onderhouden met zijn netwerk, dat een zeer negatief effect heeft op zijn ontwikkeling. Verder licht de GI toe dat [minderjarige] – wanneer het verzoek wordt toegewezen – bij [jeugdzorginstelling 2] naar school kan. Hij is op dit moment geschorst van school en dagbesteding/onderwijs bij [jeugdzorginstelling 1] kon geen doorgang vinden omdat de gemeente lastig doet over het taxivervoer. Dit is iets wat nog open staat en in de toekomst opgepakt zal worden. Ook zal er bij [jeugdzorginstelling 2] gekeken worden of er bij [minderjarige] sprake is van onderliggende problematiek door middel van een psychodiagnostisch onderzoek.
4.2.
De Raad staat achter het verzoek van de GI. De Raad is van mening dat er op dit moment geen minder ingrijpende maatregelen voorhanden zijn om [minderjarige] te motiveren om met zijn toekomst aan de slag te gaan. [minderjarige] heeft meerder kansen gekregen, die hij telkens heeft afgeslagen. De Raad maakt zich zorgen over [minderjarige] en hoopt dat hij bij [jeugdzorginstelling 2] tot inzicht komt. De Raad ondersteunt daarom het verzoek.
4.3.
De advocaat heeft om afwijzing van het verzoek gevraagd. Als het verzoek toch wordt toegewezen verzoekt de advocaat om de machtiging in duur te beperken, namelijk voor maximaal drie maanden. Allereerst merkt de advocaat op dat de gedragswetenschapper aan [minderjarige] had verteld dat hij een gesloten plaatsing van zes maanden erg lang vindt en dat hij een periode van drie of vier maanden zou adviseren. Dit is niet terug te lezen in de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper. Verder geeft de advocaat aan dat [minderjarige] in het verleden crimineel gedrag heeft laten zien. [minderjarige] doet deze dingen omdat hij de spanning opzoekt en omdat hij dingen aan het uitproberen is. [minderjarige] heeft hierdoor een HALT-traject moeten doorlopen en dat is positief afgerond. [minderjarige] is nu op de goede weg en hij houdt zich niet meer bezig met negatief gedrag. De beslissing van [minderjarige] om niet het traject bij [ggz-instelling] aan te gaan, is gebaseerd op verkeerde informatie. [minderjarige] dacht namelijk dat hij naar een open groep zou gaan als hij niet het traject bij [ggz-instelling] zou volgen. Het was voor [minderjarige] niet duidelijk wat de consequentie was van het weigeren van het [ggz-instelling] -traject. Een gesloten plaatsing zou [minderjarige] moeten motiveren maar de advocaat vraagt zich af een gesloten plaatsing hier het juiste middel voor is. De advocaat is van mening dat [minderjarige] nog een kans moet krijgen om te laten zien dat hij op de goede weg zit.
4.4.
In het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat het goed met hem gaat. De afgelopen periode is er veel gebeurd en hebben er verschillende incidenten plaatsgevonden. [minderjarige] geeft aan dat hij zulke dingen doet vanwege de spanning die hij dan ervaart en het geld wat hij ermee kan verdienen. Hij woont op dit moment in een gezinshuis. Hij ervaart hier meer vrijheden dan in het pleeggezin waar hij voorheen woonde. [minderjarige] werkt in de kassen. Hij vindt dit leuk om te doen en hij verdient hier geld mee. [minderjarige] zou graag op school een diploma willen halen zodat hij later een goede baan kan krijgen. [minderjarige] is nu geschorst van school. Hij zou starten met onderwijs/dagbesteding bij [jeugdzorginstelling 1] alleen dit gaat niet meer door. [minderjarige] weet niet waarom dit niet meer doorgaat. [minderjarige] heeft een traject gevolgd bij [maatschappelijk werk]. Hij geeft aan dat hij twee weken binnen heeft gezeten en dat hij geen vrijheden had. Om die reden wil [minderjarige] ook geen traject volgen bij [ggz-instelling] . Daarnaast ziet hij het nut er niet van in en dacht [minderjarige] dat hij – wanneer hij het traject bij [ggz-instelling] zou weigeren – hij naar een open groep zou gaan. Op de vraag van de kinderrechter of [minderjarige] [jeugdzorginstelling 2] een kans wil geven, geeft [minderjarige] aan dat hij liever niet naar [jeugdzorginstelling 2] gaat maar dat dit een beslissing van de kinderrechter is.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet kan een machtiging voor een gesloten accommodatie voor jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en het verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat, naast de formele vereisten in de Jeugdwet, is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet. De kinderrechter zal de machtiging voor opname en verblijf van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verlenen voor de duur van drie maanden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. In de afgelopen periode is [minderjarige] betrokken geweest bij verschillende incidenten en is hij meermaals in aanraking geweest met de politie. Zo is [minderjarige] op school betrapt met wiet en vapes en is hij op camerabeelden herkend tijdens een inbraak. Ook heeft er een incident op school plaatsgevonden tussen [minderjarige] en een leerkracht en is hij betrokken geweest bij een vechtpartij waardoor [minderjarige] geschorst is van school. De kinderrechter maakt zich zorgen over het feit dat [minderjarige] op dit moment niet naar school gaat. Daarnaast maakt de kinderrechter zich zorgen over het feit dat de plaatsing van [minderjarige] bij het gezinshuis nu moet worden stopgezet vanwege het aanhoudende delictgedrag. [minderjarige] laat zelfbepalend gedrag zien, is regelmatig agressief en lijkt geen probleembesef te hebben. [minderjarige] zegt dat hij nu weer de goede kant op gaat, maar dat zal hij toch eerst moeten laten zien met positief gedrag en doordat hij weer gaat meewerken aan hulpverlening.
5.4.
De kinderrechter vindt daarom dat de gesloten plaatsing nu noodzakelijk is om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de hulpverlening onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. De kinderrechter heeft goed gehoord dat [minderjarige] zegt dat hij nu wel wil meewerken. Hij zal daarbij nog wel hulp nodig hebben. De afgelopen maanden heeft [minderjarige] immers al een paar kansen gekregen om dit te laten zien. [minderjarige] heeft onlangs een kortdurend traject bij [maatschappelijk werk] gevolgd, maar hij was niet gemotiveerd voor het programma. Daarnaast was er op 13 januari 2025 een intake gepland bij [ggz-instelling] . Ook dit heeft [minderjarige] geweigerd. Het gezinshuis heeft [minderjarige] nog aangeboden om een langer traject aan te gaan bij [maatschappelijk werk] maar ook hier stond hij niet voor open. Gelet hierop is er naar het oordeel van de kinderrechter dan ook sprake van een gevaar voor onttrekking aan de noodzakelijk geachte hulpverlening.
5.5.
De kinderrechter komt hiermee tot de conclusie dat een opname en verblijf van [minderjarige] in een gesloten setting noodzakelijk is. Hij zal de gevraagde machtiging toewijzen voor de duur van drie maanden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Dit doet de kinderrechter omdat hij hoopt dat [minderjarige] over drie maanden beter in staat is om positief gedrag te laten zien en gebruik te maken van de hulpverlening. Over drie maanden moet opnieuw beoordeeld worden of er minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn.
De kinderrechter geeft hierbij opdracht aan de GI om voorafgaande aan de volgende mondelinge behandeling nogmaals een instemmingsverklaring door een gekwalificeerde gedragswetenschapper op te laten maken. De kinderrechter vindt in de overgelegde instemmingsverklaring onvoldoende duidelijk terug hoe de gedragswetenschapper tot een afweging is gekomen tussen de persoonsgebonden problematiek in relatie tot de opvoedomgeving. Zo merkt de gedragswetenschapper op dat het gedrag van [minderjarige] meer “bij jongeren wordt gezien in de stedelijke gebieden in ons land (waar menig ouder/opvoeder zich toe te verhouden heeft), maar dat dit gedrag veel minder gangbaar is op het, hoofdzakelijk behoudende, protestants-christelijke Zeeuwse platteland (deel van de bijbelgordel)”. De kinderrechter vraagt zich hierbij af of de gedragswetenschapper een goed beeld heeft van de provincie Zeeland en stelt vast dat dezelfde vraag leeft bij de Raad en de GI.
Verder moet in de instemmingsverklaring uitdrukkelijk de vraag beantwoord worden of een voorwaardelijke machtiging (op korte termijn) een mogelijkheid is voor [minderjarige] .Bij voorkeur ziet de kinderrechter dat er wordt toegewerkt naar een voorwaardelijke machtiging. Hij gaat er vanuit dat de GI tijdig een verzoek daartoe zal doen.
5.6.
Tot slot wil de kinderrechter opmerken dat het de komende periode met name van belang is dat [minderjarige] aan zichzelf werkt en daarin gepaste begeleiding en ondersteuning krijgt. De kinderrechter benadrukt dat [minderjarige] zijn eigen belangrijkste hulpverlener is en hoopt dat [minderjarige] deze kans met beide handen aanpakt.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 29 januari 2025 en tot 29 april 2025;
6.2.
houdt de beslissing ten aanzien van het resterende deel van het verzoek voor opname en verblijf van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp aan tot de mondelinge behandeling van
[datum] 2025 om [uur], bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg aan de Kousteensedijk 2, 4331 JE;
6.3.
verzoekt de GI, als voogdijinstelling, om uiterlijk een week voorafgaand aan de voornoemde mondelinge behandeling een instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper toe te zenden, zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.6. is overwogen;
6.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als een oproeping voor die mondelinge behandeling voor de GI, [minderjarige] en zijn advocaat en de Raad;
6.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 12 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.