Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 14 januari 2025, ontvangen op 14 januari 2025;
- aanvullende informatie van de GI, ontvangen op 16 januari 2025;
- de instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper, dhr. [naam] van 20 januari 2025, ontvangen op 23 januari 2025.
2.De feiten
3.Het verzoek
4.De standpunten
5.De beoordeling
De kinderrechter geeft hierbij opdracht aan de GI om voorafgaande aan de volgende mondelinge behandeling nogmaals een instemmingsverklaring door een gekwalificeerde gedragswetenschapper op te laten maken. De kinderrechter vindt in de overgelegde instemmingsverklaring onvoldoende duidelijk terug hoe de gedragswetenschapper tot een afweging is gekomen tussen de persoonsgebonden problematiek in relatie tot de opvoedomgeving. Zo merkt de gedragswetenschapper op dat het gedrag van [minderjarige] meer “bij jongeren wordt gezien in de stedelijke gebieden in ons land (waar menig ouder/opvoeder zich toe te verhouden heeft), maar dat dit gedrag veel minder gangbaar is op het, hoofdzakelijk behoudende, protestants-christelijke Zeeuwse platteland (deel van de bijbelgordel)”. De kinderrechter vraagt zich hierbij af of de gedragswetenschapper een goed beeld heeft van de provincie Zeeland en stelt vast dat dezelfde vraag leeft bij de Raad en de GI.
Verder moet in de instemmingsverklaring uitdrukkelijk de vraag beantwoord worden of een voorwaardelijke machtiging (op korte termijn) een mogelijkheid is voor [minderjarige] .Bij voorkeur ziet de kinderrechter dat er wordt toegewerkt naar een voorwaardelijke machtiging. Hij gaat er vanuit dat de GI tijdig een verzoek daartoe zal doen.
6.De beslissing
[datum] 2025 om [uur], bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg aan de Kousteensedijk 2, 4331 JE;
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.