ECLI:NL:RBZWB:2025:790

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
BRE 24/6070
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vergunning voor de plaatsing van een buitenunit van een warmtepomp

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor de plaatsing van een buitenunit van een warmtepomp. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom op 23 november 2022. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft op 7 april 2023 het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 24 januari 2024 door de rechtbank gegrond werd verklaard, waarbij het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Op 20 juni 2024 heeft het college opnieuw het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de vergunning in stand gelaten. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, dat op 31 januari 2025 door de rechtbank is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de geluidsbelasting van de buitenunit niet op de juiste wijze heeft vastgesteld, omdat de metingen niet op de perceelsgrens zijn uitgevoerd, maar bij verblijfsruimtes. De rechtbank oordeelt dat het college niet aan de juiste norm heeft getoetst en dat de vergunning niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt de vergunning en bepaalt dat het college het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van het correct meten van geluidsniveaus in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de relevante bouwvoorschriften. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser en heeft geconcludeerd dat de vergunning niet voldoet aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6070

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom

(gemachtigde: mr. J. van den Berg).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [plaats] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verlenen van een vergunning voor de buitenunit van een warmtepomp aan de vergunninghouder.
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 23 november 2022 verleend. Op 7 april 2023 heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de verleende vergunning in stand gelaten. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Op 24 januari 2024 verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt zij het besluit van 7 april 2023 en draagt zij het college op een nieuw besluit te nemen. [1]
1.2.
Op 20 juni 2024 beslist het college opnieuw op het bezwaar van eiser. Hij verklaart het bezwaar opnieuw ongegrond en laat de op 23 november 2022 verleende vergunning in stand.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn echtgenote [naam 1] , de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college, de gemachtigde van de vergunninghouder. Namens het college is [naam 2] als geluidsdeskundige, werkzaam bij de Omgevingsdienst aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de vergunning heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inhoudelijke beoordeling
Toetsingskader omgevingsvergunning
5. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen’.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kent in artikel 2.10 een verplicht toetsingskader voor de activiteit ‘bouwen’. Kort gezegd betekent dit dat het college moet toetsen of het bouwplan voldoet aan het bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Indien er geen sprake is van strijd met één van deze weigeringsgronden moet het college de vergunning verlenen. Indien er zich één van deze weigeringsgronden voordoet, is het college in beginsel verplicht de omgevingsvergunning voor het bouwen te weigeren.
5.1.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 19 januari 2024 over een aantal aspecten al een oordeel gegeven. Het gaat daarbij onder andere over de omstandigheid dat de vergunning pas is aangevraagd na plaatsing van de buitenunit en het oordeel dat de buitenunit in het bestemmingsplan past. De rechtbank gaat uit van deze oordelen en beoordeelt deze beroepsgronden niet opnieuw. Eiser heeft ook geen gronden ingediend die inhouden dat de buitenunit in strijd is met de redelijke eisen van welstand of de bouwverordening. Dat houdt in dat feitelijk alleen nog ter discussie staat of de buitenunit voldoet aan het bouwbesluit.
Het bouwbesluit
6. Op grond van het bouwbesluit mag een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB veroorzaken, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai. [2]
Heeft het college de geluidsbelasting op de juiste wijze vastgesteld?
7. Eiser stelt dat het college nieuwe metingen had moeten verrichten en stelt dat uit de uitspraak van 19 januari 2024 blijkt dat berekenen niet is toegestaan. Het college had een meting kunnen verrichten nadat vergunninghouder eiser toestemming had kunnen vragen om in afwijking van het arrest van het Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch de warmtepomp toch te mogen laten draaien. Er is niet om die toestemming gevraagd. Bovendien is het college ten onrechte uitgegaan van type EVLQ08CV3 in plaats van EVLQ08CAV3.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het geluidsniveau op een juiste manier is vastgesteld. De rechtbank heeft op 19 januari 2024 bepaald dat de metingen die aan de vergunningverlening ten grondslag liggen niet op de juiste manier waren uitgevoerd en daarom niet konden onderbouwen dat de buitenunit aan het bouwbesluit voldoet. De rechtbank heeft niet expliciet bepaald dat het voldoen aan het bouwbesluit wordt onderbouwd met behulp van nieuwe metingen. Het geluidsniveau moet worden vastgesteld conform de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai. Daarin staat dat het voldoen aan het bouwbesluit ook door middel van berekeningen kan worden onderbouwd. Dat ligt ook in de rede omdat bij een nog niet uitgevoerd bouwplan ook vooraf moet (kunnen) worden bepaald of de installatie aan de norm voldoet of kan voldoen.
Zoals ter zitting van de zijde van het college is toegelicht, maakt het voorts niet uit of het om type EVLQ08CV3 of type EVLQ08CAV3 gaat, omdat het door de fabrikant opgegeven bronvermogen van die apparaten gelijk is en ook gelijk is aan het gemeten bronvermogen.
7.2.
Volgens het college wordt een buitenunit vaak op het dak van de garage geplaatst en is dat op zichzelf genomen gunstig. Het college heeft echter de geluidsbelasting niet ter plaatse van de perceelsgrens berekend maar ter plaatse van de – op de begane grond – aanwezige gevelopeningen in de woning van eisers. De redenering daarbij is kennelijk dat op het dak van de garage van de woning van eisers geen mensen zullen verblijven. Desgevraagd werd ter zitting echter wel bevestigd dat de buitenunit zich op het dak op korte afstand van de perceelsgrens bevindt en dat – als daar wordt gemeten – het niet waarschijnlijk is dat aan de norm wordt voldaan.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college niet aan de juiste norm heeft getoetst. Het geluidsniveau mag volgens het bouwbesluit op de perceelsgrens niet meer dan 40 dB bedragen. Het bouwbesluit bepaalt
nietdat het geluidsniveau bij een gevelopening, in de tuin of bij een andere gebruiksruimte niet meer dan 40 dB mag bedragen. Hoewel het college technisch gezien op de juiste manier het geluidsniveau heeft gemeten of berekend, heeft hij niet aan de juiste norm getoetst. Daarmee is niet vast komen te staan dat voldaan wordt aan het bouwbesluit. Het college zal alsnog moeten motiveren dat de buitenunit van de warmtepomp van de vergunninghouder aan het bouwbesluit voldoet of, als dat niet zo is, de vergunning moeten weigeren.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de vergunning niet in stand kan blijven en de rechtbank deze zal vernietigen. Het college zal alsnog moeten vaststellen of het geluidsniveau op de perceelsgrens voldoet uit de norm uit het bouwbesluit.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoeden. Ook moet het college een proceskostenvergoeding aan eiser betalen. De proceskostenvergoeding in beroep bedraagt € 1.814,- (2 punten à € 907,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 20 juni 2024;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten in beroep aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 14 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Bouwbesluit 2012

Artikel 3.8. Aangrenzend perceel

[. . .]
2. Een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, veroorzaakt op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.
Regeling Bouwbesluit 2012

Artikel 3.11

Lid 1.
Waar in artikel 3.8, tweede lid, en artikel 3.9, derde lid, van het besluit wordt verwezen naar de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai is bedoeld de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999, internetuitgave 2004.
Lid 2.
Bij toepassing van het eerste lid wordt voldaan aan de in bijlage VIII van deze regeling opgenomen nadere voorschriften.
Bijlage VIII. Behorende bij artikel 3.11, tweede lid, van de Regeling Bouwbesluit 2012[. . .]
d. Correctie tonaal geluid In afwijking van paragraaf 2.3 van de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai wordt het gemeten geluidsniveau als volgt gecorrigeerd als sprake is van tonaal geluid: de tonaliteit wordt bepaald volgens NEN-ISO 1996-1:2016, Annex J, table J.1, waarbij een tonaliteitscorrectie wordt bepaald van 0 dB naar 6 dB met stappen van 1dB. Tot 1 januari 2024 mag in afwijking van de bovengenoemde bepalingsmethode de tonaliteit bepaald worden volgens DIS47315/150257, April 2004 (BfE Basel). Hierbij wordt de tonaliteit bepaalt als een waarde LBi en de aan te houden tonaliteitscorrectie is dan als volgt:
LBi< 17,5 een tonaliteitscorrectie van 0 dB;
17,5 ≤ LBi < 25 een tonaliteitscorrectie van 3 dB;
LBi >= 25 een tonaliteitscorrectie van 6 dB.
Indien beide bepalingsmethoden worden toegepast, dan geldt de laagst bepaalde tonaliteitscorrectie.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19 januari 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:313
2.Artikel 3.8 van het Bouwbesluit 2012