ECLI:NL:RBZWB:2025:783

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
02-003650-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en doodslag bij schietpartij in Middelburg

Op 1 januari 2023 vond er een schietincident plaats in de voortuin van een woning in Middelburg, waarbij de verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats, meerdere keren op de slachtoffers schoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [benadeelde 1] en twee pogingen tot doodslag op [benadeelde 2] en [benadeelde 3]. De verdachte werd op 31 december 2022 en 1 januari 2023 op camerabeelden gezien in het centrum van [plaats 2] en werd later aangehouden in de daklozenopvang. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het schietincident, onder andere door getuigenverklaringen en forensisch bewijs, zoals schotresten op zijn jas. De verdachte ontkende de schutter te zijn en voerde een alibi aan, maar de rechtbank achtte dit niet sluitend. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 9 jaar op, met aftrek van voorarrest, en kende schadevergoedingen toe aan de slachtoffers voor de geleden schade en shockschade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-003650-23
vonnis van de meervoudige kamer van 13 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1973, te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsvrouw mr. M.V. de Nooijer, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 januari 2025. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw mr. M.V. de Nooijer. De officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 1 januari 2023 op [benadeelde 1] heeft geschoten, waarbij hij in zijn onderbeen is geraakt, primair tenlastegelegd als poging moord, subsidiair als poging doodslag en meer subsidiair als poging zware mishandeling (feit 1); op diezelfde dag op [benadeelde 2] heeft geschoten, waarbij zij in haar bovenbeen is geraakt, primair tenlastegelegd als poging doodslag, subsidiair als poging zware mishandeling (feit 2); op dezelfde dag heeft geprobeerd om op [benadeelde 1] en kinderen te schieten, primair tenlastegelegd als poging doodslag, subsidiair als poging zware mishandeling (feit 3) en dus die dag een vuurwapen voorhanden heeft gehad (feit 4).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord op [benadeelde 1] (feit 1), poging tot doodslag op [benadeelde 2] (feit 2) en poging tot doodslag op [benadeelde 3] (feit 3). De officier van justitie rekwireert bij feit 3 voor partiële vrijspraak van de poging tot doodslag/poging tot zware mishandeling van de kinderen omdat niet duidelijk is waar de kinderen zich precies bevonden toen er werd geschoten. Ook feit 4 kan wettig en overtuigend bewezen worden. Zij baseert zich op de herkenning van verdachte door aangever [benadeelde 1] en zijn [benadeelde 4] en de aangetroffen schotresten op de jas van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de vier tenlastegelegde feiten kan komen. De herkenningen van verdachte door [benadeelde 1] en zijn elfjarige [benadeelde 4] zijn onvoldoende betrouwbaar. [benadeelde 1] kende verdachte enkel van een foto. Het was destijds donker buiten wat enige herkenning belemmerde. Het signalement van de dader die volgens alle getuigen een capuchon droeg, klopt niet met de kleding die verdachte die avond droeg, namelijk een jas zonder capuchon. Er is onderzoek gedaan naar een mogelijke vluchtauto, maar er is geen belastend bewijs gevonden dat de auto van “ [bijnaam] ” [verdachte] bij het schietincident betrokken was. Verdachte heeft een alibi, namelijk dat hij verbleef in [plaats 2] , wat ook blijkt uit de zendmastgegevens van zijn telefoon. Ook zijn er getuigen die de verklaring van verdachte op dit punt bevestigen. Er zijn schotresten op de jas van verdachte aangetroffen, maar hij heeft daarover verklaard dat hij zijn jas in de daklozenopvang waar hij verbleef, regelmatig uitleende. Niet met zekerheid is vast te stellen dat verdachte degene is geweest die heeft geschoten. Verdachte dient, gelet op het voorgaande, te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op zondag 1 januari 2023, omstreeks 00.25 uur, vond er een schietincident plaats in de voortuin van de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] . Op dat moment stonden in ieder geval aangever [benadeelde 1] zijn zoon [benadeelde 5] , aangeefster [benadeelde 2] en haar minderjarige zoontje [benadeelde 6] en [benadeelde 3] in die voortuin. Er werd meermalen geschoten. [benadeelde 1] werd in zijn onderbeen geraakt en [benadeelde 2] werd in haar bovenbeen geraakt.
Bij de woning aan de [adres 1] in [plaats 1] zijn vijf hulzen en vijf projectielen aangetroffen. De conclusie van de politie was dan ook dat er minimaal vijf keer is geschoten. Er werden onder andere inslagen van een projectiel aangetroffen rechtsonder in het kozijn van de voordeur, in de rugleuning van een bankje dat voor het woonkamerraam stond en in de hal ter hoogte van de voordeur in de hoofdtrappaal in de eerste staande drager van de trapleuning.
Aangevers hebben verklaard dat er door één persoon is geschoten. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het technisch onderzoek, waaruit geconcludeerd werd dat de hulzen zijn verschoten met één vuurwapen.
Aan de rechtbank ligt in de eerste plaats de vraag voor wie de schutter is geweest en vervolgens de vraag hoe de handelingen van de dader juridisch dienen te worden gekwalificeerd.
[benadeelde 1] en [benadeelde 4] hebben diezelfde nacht kort na het incident verklaringen afgelegd over de dader en zijn signalement. [benadeelde 1] heeft direct spontaan verklaard dat hij beschoten was door de neef van ‘ [bijnaam] ’. De schutter zou ‘ [naam 1] ’ heten. Ook [benadeelde 4] verklaarde dat zij de dader had gezien. Kenmerken die zij noemt zijn: een man met een donkere huidskleur, kaal, een grote/brede neus en oren die op een punt lopen. Verder verklaarde ze dat de man een zwarte jas en zwarte spijkerbroek droeg.
[benadeelde 1] deed de volgende dag aangifte en verklaarde dat de achternaam van de schutter “ [naam 2] ” is en dat hij zijn nicht kent, met wie hij drie jaar een relatie heeft gehad. [naam 2] zou in de [daklozenopvang] in [plaats 2] verblijven. Hij verklaarde dat de man hem bij het eerste schot al raakte in zijn been. Hij zag dat de man gericht op [benadeelde 2] en zijn zoontje schoot. [benadeelde 2] deed eveneens aangifte en verklaarde dat de man op tweeëneenhalve meter afstand van haar stond. Het ging om een lange donkere man die naar hen staarde. [benadeelde 3] verklaarde dat de dader een zwart bomberjack droegen een donkere oudere kale man was met een rond gezicht. Zij maakte een tekening van de situatie ter plaatse waarbij zij aangaf wie op welke plaats in de voortuin stond.
De politie deed op grond van de aangiftes en getuigenverklaringen onderzoek naar de identiteit van de verdachte. Gelet op het feit dat na onderzoek bleek dat [verdachte] stond ingeschreven op de [adres 2] in [plaats 2] (het adres van de [daklozenopvang] ) en dat hij volgens de SKDB-foto in het dossier voldeed aan het signalement dat werd gegeven (de politie constateerde op de SKDB-foto dat verdachte een donkere oudere man betrof met een kaal hoofd), werd hij als de verdachte van de schietpartij aangemerkt.
Verdachte werd op 31 december 2022 en 1 januari 2023 voor en na het incident op camerabeelden van het centrum van [plaats 2] gezien. Hij droeg toen een zwarte jas.
In de kamer van verdachte in de daklozenopvang werd een zwarte jas aangetroffen. Op deze jas werd een relatief grote hoeveelheid DNA van verdachte en werden ook schotresten aangetroffen.
De verklaring van verdachte
Verdachte werd aangehouden en ontkent stellig de schutter te zijn. Volgens zijn verklaring verbleef hij die avond in het centrum van [plaats 2] in diverse cafés. Verdachte heeft bij de politie wel verklaard dat hij weliswaar boos op [benadeelde 1] was omdat deze de dochter van zijn neef ‘ [bijnaam] ’ zou hebben mishandeld en dat hij op 27 december 2022 verhaal bij [benadeelde 1] wilde halen, maar dat hij dat uiteindelijk niet heeft gedaan. Over de schotresten op zijn jas heeft hij in een afzonderlijke brief aan de rechtbank verklaard dat hij zijn jas in het [daklozenopvang] weleens uitleende en dat dus iemand anders de jas tijdens een schietpartij kan hebben gedragen.
Het alibi
De politie deed nader onderzoek naar het hiervoor geschetste alibi van verdachte voor de bewuste avond. In de telefoon van verdachte werd een foto van verdachte en een onbekende man aangetroffen die op 31 december 2022 om 22.51 uur gemaakt was in [een café] in het centrum van [plaats 2] . Verder is verdachte die avond in het centrum in [plaats 2] op camerabeelden te zien. Op de beelden van openbare camera’s op de [straat 1] ter hoogte van de [straat 2] is te zien dat verdachte om 22.55.06 uur voorbij loopt, komend uit de richting van [een café] . Dan is verdachte langere tijd uit beeld tot hij op camerabeelden op 1 januari 2023 om 00.46 uur te zien is als hij voor [een coffeeshop] aan de [straat 3] in [plaats 2] uit een Mercedes stapt en richting [een café] loopt. Verder blijkt uit onderzoek dat zijn telefoon om 23.09 uur aanstraalt bij [adres 3] in [plaats 2] . Om 23.53 uur straalt de telefoon van verdachte, bij aanvang van een gesprek, aan op [adres 3] in [plaats 2] en verplaatst de telefoon zich gedurende dat gesprek naar het basisstation aan de [adres 4] in [plaats 2] , gericht op de [wijk] (pagina 444 eindproces-verbaal).
De rechtbank stelt vast dat de aanwezigheid van verdachte in [plaats 2] geenszins uitsluit dat hij tussentijds met een auto op en neer is gereden van [plaats 2] naar [plaats 1] . Immers, vanaf 22.55.06 uur tot 00.46 uur is hij niet op camerabeelden te zien. Bovendien is om 00.46 uur op camerabeelden te zien dat hij uit een auto stapt. Dat hij uit een auto stapt, is niet logisch in het licht van zijn verklaring dat hij die hele avond in [plaats 2] in het uitgaansgebied is geweest. Hij is immers daarvoor op diverse momenten lopend gezien. Volgens de politie (proces-verbaal relaas, p. 23) is het heel goed mogelijk om binnen het tijdsbestek vanaf 23.53 uur, het laatste aanstralingsmoment van de telefoon van verdachte in [plaats 2] , tot het moment van de schietpartij omstreeks 00.25 uur, van [plaats 2] naar [plaats 1] te rijden. Het door verdachte gegeven alibi is dus geenszins sluitend. Evenmin kan de rechtbank op grond van de verklaringen van de diverse getuigen vaststellen dat verdachte de hele avond in (het centrum van) [plaats 2] is geweest. Die verklaringen zijn namelijk tegenstrijdig voor wat betreft de tijdstippen waarop verdachte in [plaats 2] zou zijn gezien, in combinatie met de beschikbare camerabeelden.
Conclusie
De rechtbank hecht grote waarde aan de verklaring van [benadeelde 1] omdat hij meteen na het incident spontaan verklaarde dat verdachte de schutter was. Het signalement dat zijn [benadeelde 4] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] geven, past daarnaast goed in het signalement van verdachte. Vooral van belang acht de rechtbank daarbij het zeer specifieke detail dat [benadeelde 4] die nacht gaf, namelijk dat de schutter puntige oren had. Dit detail is ook te zien op de foto van verdachte op pagina 289 in het dossier. [benadeelde 4] en [benadeelde 3] beschrijven verder dat verdachte een zwarte jas droeg. Op de camerabeelden vanuit het uitgaanscentrum van [plaats 2] is verdachte zowel voorafgaand aan het incident als na het incident met een zwarte jas te zien. Door de verdediging is aangevoerd dat de beschrijving van de jas die de schutter zou hebben gedragen niet overeenkomt met de jas die verdachte droeg. Dit verweer wordt niet gevolgd. Volgens de camerabeelden droeg verdachte die avond een zwarte jas zonder capuchon. [benadeelde 4] verklaart dat de dader een zware capuchon op had die hij afdeed voor hij ging schieten. De rechtbank stelt in dit verband vast dat op de foto die op 31 december 2022 om 22.51 uur werd gemaakt, te zien is dat verdachte een soort zwarte col droeg. Niet uit te sluiten is dat die col over het hoofd getrokken kan worden. Daar komt bij dat in de kamer van verdachte een zwarte jas (zonder capuchon) werd aangetroffen. Na bemonstering en onderzoek bleek op die jas voornamelijk het DNA van verdachte te zitten en werden daarop schotresten aangetroffen. Ook heeft verdachte zelf verklaard een motief te hebben gehad, omdat de dochter van zijn neef door verdachte zou zijn mishandeld. Zo stuurde verdachte op 27 december 2022 nog het volgende Whatsapp berichtje aan zijn neef ‘ [bijnaam] ’ over [benadeelde 1] , die na de vermeende mishandeling van het nichtje even vast heeft gezeten: “Laat mij weten als hij vrijkomt. Dat ik daarbuiten kan gaan staan.” Op diezelfde dag trof de politie verdachte aan bij de woning van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , naar eigen zeggen om “zijn gezicht kapot te maken, zoals hij bij haar heeft gedaan”.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, kan het niet anders zijn dan dat verdachte de schutter was.
Juridische kwalificatie van de feiten
Feit 1:
Bij feit 1 is aan verdachte ten laste gelegd dat er sprake was van een poging moord. Om tot een bewezenverklaring van een poging moord te komen, dient de rechtbank te beoordelen of er sprake is geweest van opzet op de dood en of er sprake is geweest van voorbedachte raad. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte is in de nacht van 31 december 2022 op 1 januari 2023 met een pistool naar de woning aan de [adres 1] in [plaats 1] gegaan. [benadeelde 1] bevond zich samen met [benadeelde 3] en [benadeelde 2] in de voortuin. Vaststaat dat verdachte gericht op [benadeelde 1] heeft geschoten. Immers, [benadeelde 1] werd volgens zijn eigen verklaring bij het eerste schot in zijn onderbeen geraakt. Vervolgens volgden er nog zeker vier schoten. Duidelijk is ook dat de inschoten bij de woning ook op zekere hoogte waren. Immers, volgens het forensisch onderzoek was ook de trap in de woning in de eerste houten staande drager van de trapleuning geraakt en is slachtoffer [benadeelde 2] in haar bovenbeen geraakt. Dit houdt in dat in ieder geval twee van de inschoten op (potentieel) fatale hoogte zijn geweest. Verdachte heeft door het op die wijze schieten de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [benadeelde 1] zou doden en heeft die kans ook bewust aanvaard. Dit maakt dat de opzet op de dood kan worden bewezen, zij het dus in voorwaardelijke vorm.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Volgens vaste jurisprudentie vereist voorbedachte raad weliswaar opzettelijk handelen, maar is voor dat opzet voldoende dat de verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op het gevolg van zijn handelen. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing voor voorbedachte raad, maar hoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de kans dat hij [benadeelde 1] zou doden op de koop toenam toen hij met een pistool naar de woning ging. Tijdens de rit naar de woning had hij de tijd om zich te beraden om al dan niet met het meegenomen pistool te gaan schieten. Ook toen hij voor de woning stond en volgens de getuige/aangevers naar hen staarde, was er een moment de tijd om zich te beraden op zijn genomen besluit.
Nu van contra-indicaties niet is gebleken, leidt de rechtbank hieruit af dat de verdachte handelde met voorbedachte raad en niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de onder feit 1 ten laste gelegde poging moord wettig en overtuigend bewezen is.
Feit 2 en feit 3:
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan pogingen tot doodslag. Voor de poging tot doodslag op de kinderen, zoals onder feit 3 is tenlastegelegd, ziet de rechtbank onvoldoende bewijs. Onvoldoende duidelijk is geworden waar de kinderen stonden toen verdachte schoot. Uit de verklaringen van de kinderen en de andere getuigen volgt niet dat er op hen is geschoten. Verdachte zal daarom hiervan partieel vrijgesproken worden.
De vraag is of verdachte door meermalen te schieten het opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] . Van vol opzet is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Niet is gebleken dat verdachte is gaan schieten met het idee [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] te raken. Wel heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij geraakt zouden worden en als gevolg daarvan zouden komen te overlijden. Uit het dossier blijkt dat [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] dichtbij elkaar stonden. Verdachte heeft meermalen in hun richting geschoten en heeft in ieder geval eenmaal zo hoog geschoten dat hij [benadeelde 2] in het bovenbeen raakte. Van het bovenbeen is algemeen bekend is dat een schotwond daar fatale gevolgen kan hebben, vanwege de belangrijke slagaders die daar lopen. Tot slot was er sprake van bewegende doelwitten; er zat immers (korte) tijd tussen de (minstens) vijf schoten die zijn afgevuurd, waarbij de aanwezige mensen na het eerste schot in beweging zijn gekomen. Er is daarom sprake van voorwaardelijk opzet. De tenlastegelegde pogingen tot doodslag op [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4:
Gelet op het rapport dat is opgemaakt door de politie, zijn de onderzochte hulzen geschikt om te worden verschoten met een vuurwapen van de categorie III. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad.
Medeplegen
Hoewel in het dossier wel enige indicaties zijn dat anderen betrokken waren bij de schietpartij, is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het medeplegen. Hiervan zal verdachte worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 1 januari 2023 te [plaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op en in de richting van die [benadeelde 1] waarbij die [benadeelde 1] in zijn onderbeen is geraakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 1 januari 2023 te ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op en in de richting van die [benadeelde 2] waarbij die [benadeelde 2] in haar bovenbeen is geraakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 1 januari 2023 te [plaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op en in de richting van die [benadeelde 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
op 1 januari 2023 te [plaats 1] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd nu vrijspraak is bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in de nieuwjaarsnacht schuldig gemaakt aan een poging tot moord en twee pogingen tot doodslag. Hij is in de nacht, terwijl de feestelijkheden van het vuurwerk net waren losgebarsten, naar de woning gegaan waar hij dacht [benadeelde 1] te kunnen treffen. [benadeelde 1] stond met zijn zus, een vriendin en meerdere kinderen in de voortuin. Verdachte bleef even staan kijken en schoot toen als eerste richting [benadeelde 1] , waarbij hij hem in het been raakte. Bij één van de volgende schoten raakte hij [benadeelde 2] . Verdachte heeft minimaal vijf keer geschoten. Dit zijn zeer ernstige feiten. Het is niet aan verdachte te danken dat er niemand is komen te overlijden.
Moord en doodslag behoren tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De achtergrond daarvan is, dat door dit misdrijf niet alleen aan iemand het recht op leven wordt ontnomen, maar moord is extra schokkend omdat dit gebeurt na een van tevoren bedacht plan. De verdachte heeft geprobeerd aan de slachtoffers hun meest fundamentele recht, het recht op leven, te ontnemen. [benadeelde 1] was ernstig verwond aan zijn onderbeen en heeft in de vordering benadeelde partij aangegeven hoeveel impact het feit op hem heeft gehad en dat hij nog steeds klachten heeft aan zijn been. [benadeelde 2] was eveneens ernstig gewond aan haar bovenbeen en heeft nog steeds klachten aan het been. Zij heeft op zitting op indrukwekkende wijze verteld hoeveel impact dit feit heeft gehad op haar en op haar zoontje die het schieten heeft gezien. Hun gevoel van veiligheid is blijvend aangetast. Wat de rechtbank verdachte extra kwalijk neemt, is dat ook de (directe) aanwezigheid van kinderen die avond hem er niet van hebben weerhouden om te gaan schieten. De beelden van de ringbel camera brengen duidelijk en indringend de paniek en angst bij de aanwezige personen in beeld. Met zijn handelen heeft de verdachte ook de samenleving als geheel geschokt. Omwonenden hebben de schoten gehoord of zijn met de gevolgen daarvan geconfronteerd. Het handelen van de verdachte zal bij hen, maar ook bij anderen die daarvan op de hoogte zijn geraakt, gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt. Ook in algemene zin brengt een schietpartij – ook als deze geen dodelijke afloop kent – voor het grote publiek dat gevoel van onveiligheid met zich mee.
Uit de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, zoals hiervoor omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Daarbij houdt de rechtbank vooral ook rekening met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Naast de ernst van de feiten dient ook rekening te worden gehouden met de persoon van verdachte. In december 2021 is verdachte nog veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf wegens overtreding van de Wet Wapens en Munitie. Verdachte heeft volgens zijn strafblad in de jaren 1996 tot en met 2017 op Curaçao meerdere vuurwapenfeiten gepleegd. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en is zelfs niet op de zitting verschenen. Deze omstandigheden wegen strafverzwarend mee.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat er sprake is van eendaadse samenloop tussen het wapenbezit en de poging tot moord en de pogingen tot doodslag en dat er verder bij de feiten sprake is van meerdaadse samenloop. Verder is er ook sprake van een overschrijding van ruim een maand van de redelijke termijn in strafzaken. Immers, verdachte is op 6 januari 2023 in verzekering gesteld en de redelijke termijn in onderhavige zaak bedraagt 24 maanden.
Alles afwegend acht de rechtbank passend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

7.1
De vorderingen benadeelde partij van [benadeelde 6] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5]
Namens de minderjarige kinderen [benadeelde 6] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] zijn door hun wettelijk vertegenwoordigers verzoeken tot schadevergoeding vanwege shockschade ingediend.
Voor toekenning van shockschade is voldoende dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het gevaarzettend handelen enerzijds en het geestelijk letsel dat een derde door de confrontatie met de gevolgen van dit handelen oploopt anderzijds. Deze confrontatie kan ook plaatsvinden (kort) nadat de gebeurtenis die tot de dood of verwonding van een ander heeft geleid, heeft plaatsgevonden. De aard van deze schade brengt mee dat deze schade in het algemeen slechts voor vergoeding in aanmerking komt indien (i) de betrokkene rechtstreeks wordt geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, en (ii) deze confrontatie bij de betrokkene een hevige schok teweeggebracht heeft, hetgeen zich met name kan voordoen indien sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die door het ongeval is gedood of gewond geraakt. Voor de toekenning van shockschade is vereist dat het geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. De eis dat het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven moet zijn vastgesteld, houdt echter niet in dat daarvan slechts sprake is indien het een in de psychiatrie erkend ziektebeeld betreft, en evenmin dat dit geestelijk letsel slechts door een psychiater of psycholoog kan worden vastgesteld. Niet is uitgesloten dat de aard en ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelden meebrengen dat van aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval moet degene die zich hierop beroept deze aantasting met concrete gegevens onderbouwen, tenzij de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen.
De drie minderjarige kinderen waren ten tijde van het delict ter plaatse aanwezig en waren direct getuige van de schietpartij waarbij meerdere malen geschoten werd. De kinderen zagen dat [benadeelde 2] (de moeder van [benadeelde 6] ) en [benadeelde 1] (de vader van [benadeelde 4] en [benadeelde 5] ) verwondingen aan hun been hadden en dat medisch ingrijpen daarna noodzakelijk was. Gelet op deze directe confrontatie met de verwondingen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] en het feit dat zij ook de aanleiding, het schieten, hebben gezien, kan zonder meer van een aantasting in de persoon bij de drie kinderen worden uitgegaan. De vorderingen tot vergoeding van shockschade zijn dan ook toewijsbaar.
De benadeelde partij
[benadeelde 6]vordert een schadevergoeding van
€ 1.000,=.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding wegens shockschade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal bepalen dat de aan [benadeelde 6] te betalen vergoeding voor shockschade zal worden gestort op een ten behoeve van hem te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en de wettelijke vertegenwoordiger kunnen daarom slechts met toestemming van de kantonrechter hierover beschikken tot hij 18 jaar is.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De benadeelde partij
[benadeelde 4]vordert een schadevergoeding van
€ 1.500,=.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding wegens shockschade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.500,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal bepalen dat de aan [benadeelde 4] te betalen vergoeding voor shockschade zal worden gestort op een ten behoeve van haar te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en de wettelijke vertegenwoordiger kunnen daarom slechts met toestemming van de kantonrechter hierover beschikken tot zij 18 jaar is.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De benadeelde partij
[benadeelde 5]vordert een schadevergoeding van
€ 1.000,=.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding voor shockschade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal bepalen dat de aan [benadeelde 5] te betalen vergoeding voor shockschade zal worden gestort op een ten behoeve van hem te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en de wettelijke vertegenwoordiger kunnen daarom slechts met toestemming van de kantonrechter hierover beschikken tot hij 18 jaar is.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2
De vordering benadeelde partij van [benadeelde 1]
De benadeelde partij
[benadeelde 1]vordert een schadevergoeding van
€ 43.913,72voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De posten bij de materiële schade zijn toewijsbaar, met uitzondering van de inkomensschade. Namens [benadeelde 1] is betoogd dat hij geheel arbeidsondergeschikt is geraakt als gevolg van dit incident en daardoor inkomensschade heeft geleden. In het dossier zitten echter geen stukken die de arbeidsongeschiktheid aantonen. Er is geen medische informatie overgelegd. Het enige aanknopingspunt voor de arbeidsongeschiktheid ziet de rechtbank in de verklaring van de moeder van [benadeelde 1] die in bijlage 4 van de vordering benadeelde partij heeft verklaard dat benadeelde drie maanden bedlegerig is geweest. Op basis van deze verklaring gaat de rechtbank bij het bepalen van de inkomensschade uit van een periode van drie maanden (twaalf weken) waarin [benadeelde 1] arbeidsongeschikt was. Benadeelde heeft aangegeven normaliter ongeveer € 600,= per week te verdienen en nu een uitkering van het UWV te ontvangen van € 385,= per week. Dit is een verschil van € 215,= per week. Uitgaande van twaalf weken arbeidsongeschiktheid is een bedrag van € 2.580,= aan inkomensschade toewijsbaar. Voor het overige dient deze post niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit maakt dat de materiële schade van [benadeelde 1] in totaal wordt vastgesteld op € 5.633,72 (€ 448,72 (niet vergoede medische kosten) + € 210,= (daggeldvergoeding) + € 2.145,= (huishoudelijke hulp) + € 250,= (kleding) en € 2.580,= (inkomensschade)).
De gevorderde immateriële schade van € 18.500,- acht de rechtbank eveneens toewijsbaar.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 24.133,72, waarvan € 5.633,72 materiële schade en € 18.500,= immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoeningDeze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.3
De vordering van [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 18.378,59 voor feit 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank integraal toewijsbaar tot een bedrag van € 18.378,59, waarvan € 5.878,59 materiële schade en € 12.500,= immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Eendaadse samenloop van:
Feit 4:opzettelijk handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie met de feiten 1, 2 en 3.
Meerdaadse samenloop, waar het (onderling) betreft:
Feit 1:poging moord;
Feit 2: poging doodslag;
Feit 3:poging doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van negen (9) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[benadeelde 6]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 1.000,=,aan immateriële schade (shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat de te betalen immateriële schadevergoeding van € 1.000,= zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde 6] (geboren op [geboortedag 2] 2014) te openen spaarrekening met een BEM-clausule;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 6] , € 1.000,= te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
20 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 1.500,=,aan immateriële schade (shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat de te betalen immateriële schadevergoeding van € 1.500,= zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde 4] (geboren op [geboortedag 3] 2011) te openen spaarrekening met een BEM-clausule;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 4] , € 1.500,=te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
25 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 5]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 1.000,=,aan immateriële schade (shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat de te betalen immateriële schadevergoeding van € 1.000,= zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde 5] (geboren op [geboortedag 4] 2013) te openen spaarrekening met een BEM-clausule;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 5] , € 1.000,=te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
20 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 24.133,72,waarvan € 5.633,72 aan materiële schade en € 18.500,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het
slachtoffer [benadeelde 1] (feit 1), € 24.133,72te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
155 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 18.378,59waarvan € 5.878,59 aan materiële schade en € 12.500,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2] (feit 2), € 18.378,59te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
126 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- beveelt de onmiddellijke gevangenneming van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. A.B. Scheltema Beduin en mr. J.B. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 februari 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen een of meer kogels heeft afgevuurd op en/of in de richting van die [benadeelde 1] (waarbij die [benadeelde 1] in zijn onderbeen is geraakt) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1
Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te [plaats 1]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2]
[benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een vuurwapen een of meer kogels heeft afgevuurd op en/of in de richting van die [benadeelde 2] (waarbij die [benadeelde 2] in haar bovenbeen is geraakt)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287
Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te [plaats 1]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] en/of één of meerdere, niet nader te noemen, kinderen opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een vuurwapen een of meer kogels heeft afgevuurd op en/of in de richting van die [benadeelde 1] en/of die kinderen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te [plaats 1] een wapen van categorie II en/of III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen,
voorhanden heeft gehad;
(Artikel art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)